Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w59 15/2 blz. 101-104
  • Waar de mens eeuwig kan leven

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Waar de mens eeuwig kan leven
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1959
  • Vergelijkbare artikelen
  • Hoeveel hemelen zijn er?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • De vrede die op de oorlog uit de hemel volgt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1955
  • „Uw wil geschiede op aarde” — Deel 5
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1959
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1959
w59 15/2 blz. 101-104

Waar de mens eeuwig kan leven

Moet de mens, wanneer hij niet naar de hemel gaat, in een vurige hel worden gekweld? Uit de bijbel blijkt dat er nog een andere plaats dan de hemel is waar gehoorzame mensen eeuwig in geluk kunnen leven.

VELE religiën leren dat onze onsterfelijke ziel na de dood in een hemel van gelukzaligheid of een folterende hel zal voortleven. Er ís een wereld waarin men eeuwig kan leven, maar die wordt niet door onsterfelijke menselijke zielen bevolkt. Er bestaat niet zoiets als een onsterfelijke menselijke ziel. De menselijke ziel is het menselijke leven, en wanneer men sterft, is men een dode en geen onsterfelijke ziel. Deze uitdrukking wordt in de bijbel in Numeri 6:6 gebruikt: „Hij [mag] niet bij enige dode ziel komen.” Alle onvolmaakte menselijke zielen of schepselen zondigen, en de straf die hierop staat, is de dood: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood.” „De ziel, die zondigt, die zal sterven.” — Rom. 6:23; Ezech. 18:4, SV.

Opdat de doden de gelegenheid zullen krijgen eeuwig te leven, moeten zij uit de dood bevrijd worden, hetgeen door een opstanding zal gebeuren: „Er [zal] een opstanding . . . zijn van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen.” „Het uur komt, dat allen in de herinneringsgraven zijn stem zullen horen en zullen uitkomen, wie het goede hebben gedaan tot een opstanding ten leven, wie het verachtelijke hebben beoefend tot een opstanding ten oordeel.” — Hand. 24:15; Joh. 5:28, 29.

Er zijn er die als geestelijke schepselen uit de dood opgewekt zullen worden om met Christus in de hemel te leven en te regeren, terwijl anderen als menselijke schepselen van vlees en bloed opgewekt worden en de gelegenheid krijgen op aarde te leven, en weer anderen in het geheel niet opgewekt zullen worden, omdat zij er reeds blijk van hebben gegeven onverbeterlijke goddelozen te zijn: „Ze slapen voor eeuwig en ontwaken niet meer: is de godsspraak des Konings, Jahweh der heirscharen is zijn Naam!” „Dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding.” — Jer. 51:57, PC; Matth. 25:46.

Niet veel religieuze mensen der christenheid zullen de gedachte dat er mensen naar de hemel gaan, bestrijden, doch weinigen zullen het met ons eens zijn dat zij eeuwig als menselijke schepselen op aarde kunnen leven. Wat voor bijbels bewijs is er voor deze gedachte? Wel, dit wordt in de betekenis van het woord „wereld” gevonden. De eerste wereld werd in de vloed van Noachs dagen vernietigd: „Er [waren] in de oudheid hemelen . . . en een aarde, door het woord Gods compact staande uit water en te midden van water, waardoor de toenmalige wereld werd vernietigd toen ze met water werd overstroomd.” — 2 Petr. 3:5, 6.

De wereld welke in Noachs tijd door water werd vernietigd, bestond uit hemelen en een aarde, maar niet de letterlijke sterrenhemel, noch de letterlijke aardbol, want die werden niet door de watervloed aangetast. De goddeloze onzichtbare hemelen, georganiseerd in een bepaald stelsel onder Satan, en de op aarde georganiseerde goddelozen, verdwenen daarentegen. Doordat de goddeloze hemelen werden vaneengespleten en de boosaardige mensheid werd vernietigd, liep die wereld van goddeloze onzichtbare en zichtbare schepselen in die aloude tijd ten einde. Dat een symbolische betekenis van „aarde” de aardbevolking is, wordt duidelijk uit de kanttekening in de Pieter-Keuruitgave van de Statenvertaling, bij Psalm 96:1, „Zingt den HEERE, gij gansche aarde!”, welke luidt: Dat is, alle gij inwoners, van den ganschen aardbodem.

„Door hetzelfde woord worden echter de huidige hemelen en aarde ten vure weggelegd en bewaard tot de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen,” aldus 2 Petrus 3:7. Vele religieuze mensen gebruiken deze tekst om aan te tonen dat de aarde ten slotte, wanneer de goede mensen naar de hemel gaan, verbrand zal worden, maar wanneer de hemelen en de aarde welke in de Vloed werden vernietigd, niet letterlijk waren, dan zijn de hemelen en de aarde welke door vuur vernietigd zullen worden, namelijk die van de huidige wereld, evenmin letterlijk. Wie zegt dat de letterlijke aarde zal verbranden, is in tegenspraak met wat er in Psalm 104:5 staat: „Hij heeft de aarde op haar bevestigde plaatsen gegrondvest; ze zal noch tot op onbepaalde tijd, noch voor eeuwig aan het wankelen worden gebracht.” Wanneer deze religieuze mensen bovendien zeggen dat deze uit hemelen en aarde bestaande wereld een letterlijk vurig einde zal vinden, geven zij daarmee te kennen dat de hemel waarheen zij hopen te gaan ook verbrand zal worden. Zo is het echter niet. De symbolische hemelen en aarde, waarvan gebleken is dat ze slecht zijn, de onzichtbare hemelen van Satan en zijn demonen en het zichtbare samenstel van goddeloze mensen dat de aarde bevolkt, zullen worden vernietigd.

Vervolgens wordt de belofte gegeven: „Er zijn echter nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij naar zijn belofte verwachten, en hierin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petr. 3:13). De nieuwe symbolische hemelen bestaan uit Christus en van de aarde genomen christenen die als geestelijke schepselen zijn opgewekt om met hem te regeren en de nieuwe aarde wordt gevormd door mensen die in leven zijn gebleven of uit de doden zijn opgewekt om als menselijke schepselen van vlees en bloed in rechtvaardigheid op aarde te leven. Wanneer er een nieuwe wereld zal komen, zullen er aardse schepselen op aarde zijn, want de wereld omvat een hemels en een aards gedeelte. Dit blijkt uit 1 Korinthe 4:9: „Wij [zijn] een theatraal schouwspel voor de wereld . . . geworden, voor engelen en mensen.” De wereld waarvoor de apostelen een schouwspel werden, bestond uit een zichtbaar en een onzichtbaar gedeelte, uit mensen en engelen.

Niet alleen blijkt uit het bijbelse gebruik van het Griekse woord kosmos, hetgeen voor „wereld” werd gebezigd, dat het een hemels en een aards gedeelte omvat, maar de Grieken kenden het woord dezelfde betekenis toe, zoals blijkt uit Aristoteles’ geschrift „Op het universum” (Perì Kósmou), waarin hij kosmos aldus omschrijft: „Een uit hemel en aarde en de daarin voorkomende schepselen bestaand systeem; ook wordt de orde en prachtige regeling van de wereld wel kosmos genoemd.”

Wanneer er een wereld zal zijn die aldus omschreven kan worden en wanneer die eindeloos zal zijn, zal ze onder meer uit een aards gedeelte van eeuwig levende menselijke schepselen bestaan. Dit ligt in Jehovah’s belofte besloten en wij kunnen er derhalve vol vertrouwen naar uitzien. Alleen al door de omschrijving en het bijbelse gebruik van „wereld” wordt te kennen gegeven dat er menselijke schepselen van vlees en bloed zullen zijn die eeuwig op aarde zullen leven.

Doordat Jehovah uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat dit zijn voornemen is, wordt dit nog verder bewezen, want zijn voornemen faalt nimmer: „Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen; Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering.” „Alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend.” Toen hij de aarde schiep, lag het in zijn voornemen haar bewoond te laten zijn, niet om haar te verwoesten of tot een sintel te reduceren: „Want dit heeft Jehovah gezegd, de Schepper van de hemelen, Hij, De [ware] God, de Formeerder van de aarde en de Maker er van, Hij die ze vast heeft bevestigd, die ze niet slechts voor niets heeft geschapen, die ze heeft geformeerd opdat men er zelfs in wonen zou: Ik ben Jehovah, en er is geen ander.” Hij heeft de mens geschapen om de aarde „te bebouwen en er zorg voor te dragen” en „de vissen der zee en de vliegende schepselen der hemelen en alle levende schepselen welke op de aarde kruipen, in onderworpenheid” te hebben. — Jes. 46:11; 55:11, NBG; 45:18; Gen. 2:15; 1:28.

De getrouwen die vóór Christus’ aardse omwandeling hebben geleefd, zullen een opstanding ten leven krijgen, maar dan tot een aards bestaan. Johannes de Doper was de laatste van deze rij getrouwen, en Jezus gaf uitdrukkelijk te kennen dat hij niet in de hemel zou komen en dat de weg hiertoe pas na hem open zou zijn: „Onder de uit een vrouw geborenen is geen grotere verwekt dan Johannes de Doper; maar een mindere in het koninkrijk der hemelen is groter dan hij. Sedert de dagen van Johannes de Doper tot op heden is het koninkrijk der hemelen het doel waarnaar mensen oprukken.” Geen der getrouwen van vóór Jezus’ tijd was naar de hemel gegaan: „Niemand [is] ten hemel opgestegen dan hij die uit de hemel is nedergedaald, de Zoon des mensen.” David, die Jehovah’s goedkeuring wegdroeg, is niet naar de hemel gegaan: „Broeders, het is toegestaan met vrijheid van spreken tot u te spreken over het gezinshoofd David, dat hij is overleden en werd begraven en zijn graf is bij ons tot op deze dag. Werkelijk, David is niet opgestegen naar de hemelen.” Wanneer deze mannen met leven worden beloond, moet dat op aarde zijn. — Matth. 11:11, 12; Joh. 3:13; Hand. 2:29, 34.

„Door geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd, doordat hij wegtrok naar een plaats welke hij ten erfenis zou ontvangen, zonder te weten waarheen. Door geloof verbleef hij tijdelijk in het land der belofte als in een vreemd land en woonde in tenten met Izak en Jakob, zijn mede-erfgenamen van precies dezelfde belofte. In geloof zijn deze allen gestorven, hoewel zij de vervulling van de beloften niet hebben verkregen.” Er werd hun en anderen die evenals zij waren, een land beloofd, maar zij verwierven het niet: „Toch hebben deze allen, hoewel er ten aanzien van hen door hun geloof getuigenis werd afgelegd, de vervulling der belofte niet verkregen.” De aan hen gedane belofte zal echter ingelost worden, want Jehovah komt zijn beloften na. Hij zal hen als vleselijke menselijke schepselen uit de doden tot aards leven opwekken en hen in het land plaatsen, en zij zullen daar nooit meer uit weggenomen worden. Dit moet gebeuren, anders zou Jehovah’s woord niet in vervulling gaan. — Hebr. 11:8, 9, 13, 39.

Er is slechts een beperkt aantal mensen dat als geestelijke schepselen met Christus hemels leven krijgt, maar een onbepaald aantal zal eeuwig op aarde kunnen leven. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet men zachtmoedigheid en rechtvaardigheid zoeken: „Zoekt den HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op den dag van den toorn des HEREN.” „De zachtmóedigen zullen de aarde . . . bezitten en zich buitengewoon verlustigen over overvloedige vrede. De rechtváárdigen zullen de aarde bezitten en zij zullen er voor eeuwig op wonen.” — Zef. 2:3, NBG; Ps. 37:11, 29; Openb. 14:1, 3.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen