Gods liefderijke goedgunstigheid en het Koninkrijk
„In liefderijke goedgunstigheid zal er zeker een troon stevig bevestigd worden en er moet in de tent van David iemand in oprechtheid op zitten, oordelende en gerechtigheid zoekende, snel in rechtvaardigheid.” — Jes. 16:5.
1, 2. (a) Welke uitnodiging roept Jehovah de hongerigen en dorstigen toe, met welke belofte voor hen die hier gunstig op reageren? (b) Waar was men hongerig en dorstig naar, en waarom zullen de beloften van het hierbij betrokken verbond vervuld worden?
„HÉ DAAR, al gij dorstigen! Komt tot het water. En zij die geen geld hebben! Komt, koopt en eet. Ja, komt, koopt wijn en melk, zelfs zonder geld en zonder prijs. Waarom blijft gijlieden geld betalen voor wat geen brood is en waarom zwoegt gij voor wat geen voldoening schenkt? Luistert aandachtig naar mij en eet wat goed is en laat uw ziel in het vétte uitzonderlijk genot vinden. Neigt uw oor en komt tot mij. Luistert en uw ziel zal in leven blijven, en ik zal binnenkort met ulieden een voor onbepaalde tijd bestaand verbond sluiten betreffende de liefderijke goedgunstigheden jegens David die getrouw zijn. Ziet! Als een getuige voor de nationale groepen heb ik hem gegeven, als een leider en bevelhebber voor de nationale groepen.” — Jes. 55:1-4.
2 Dit was Jehovah die riep en de hongerigen en dorstigen uitnodigde. Waar was men hongerig en dorstig naar? Naar een rechtvaardige koning, een goede regering, in vervulling van het verbond dat Jehovah God met koning David had gesloten. Nog nooit is er een verbond geweest dat zo belangrijk was als dit door God zelf gesloten verbond met de man David. Een ieder die naar een regering van gerechtigheid, vrede en volmaakte rechtschapenheid hongert en dorst, moet voor de volledige vervulling er van naar God opzien. Het verbond is niet slechts een vodje papier dat verscheurd kan worden of dat door moedwillige overtreders met voeten kan worden getreden. Het is een onverbrekelijke verbintenis, en daarom moeten en zullen de daarin gedane beloften vervuld worden.
3. Welke partij nam het initiatief tot het sluiten van dit verbond, en waardoor wordt het op zo’n hoog niveau gebracht?
3 Het lijkt misschien ongelooflijk dat de Allerhoogste God des hemels met slechts een mens op aarde een verbond of een plechtige, bindende overeenkomst zou sluiten, maar toch heeft God ons zelf van het geschreven verslag van zijn met mensen gesloten verbonden voorzien. Het initiatief tot het sluiten van een verbond met koning David ging van Hem uit. Een gevallen, onvolmaakt mens zou het zich nooit kunnen veroorloven iets dergelijks voor te stellen. Dat het verbond door zo’n hoge en machtige persoonlijkheid als Jehovah God in het leven werd geroepen, bewijst dat het te groots was om aan de geest van de mens te ontspruiten. Het kon niet iets onbetekenends zijn. Het moest wel iets zijn wat voor God van zeer groot belang was en wat nut voor de mens afwierp. Hierdoor wordt het verbond op zo’n hoog niveau gebracht.
4. Wat hoorde Abraham Jehovah met een eed door bemiddeling van zijn engel zeggen?
4 Stelt u zich eens voor wat het voor een mens moet betekenen Jehovah God het volgende tot hem te horen zeggen: „Bij mijzelf zweer ik, is de uitspraak van Jehovah, dat ik u, daar gij deze zaak hebt gedaan en uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, stellig zal zegenen en uw zaad stellig zal vermenigvuldigen als de sterren der hemelen en de zandkorrels aan de zeeoever, en uw zaad zal bezit nemen van de poort zijner vijanden. Omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd, zullen alle natiën der aarde zich stellig door bemiddeling van uw zaad zegenen” (Gen. 22:15-18). Toch hoorde de Hebreeuwse patriarch Abraham dit God door bemiddeling van zijn engel tot hem zeggen. Hij hoorde God bij zichzelf op het hier aangekondigde verbond zweren.
5. Waarom dienen wij thans de belangrijkheid en waarde van dat verbond te beseffen, en welke van persoonlijk belang zijnde vraag moeten wij beantwoorden?
5 Van alle mensen dienen wij op het ogenblik de belangrijkheid en de waarde van dat verbond te beseffen. Wij dienen heden ten dage in te zien dat het zeer noodzakelijk is dat de natiën zich door een van God afkomstig middel dienen te zegenen. Alle wereldse natiën, met inbegrip van de republiek Israël, vervloeken zichzelf thans in werkelijkheid door het materialisme en het militarisme. Niet omdat het beloofde zaad of de nakomeling van Abraham niet beschikbaar is om de natiën te zegenen. Neen; het is eerder zo dat de natiën geen geloof in Jehovah’s verbond met Abraham bezitten en zijn zaad of nakomeling op zelfzuchtige en trotse wijze negeren. De pure dwaasheid die de natiën hierdoor aan de dag leggen, kan iedereen duidelijk zien. De volgende vraag wordt er daarom een van persoonlijk belang: Wie onder „alle natiën der aarde” zal zich de zegen door het door God verschafte middel verschaffen?
6, 7. Door welk andere verbond wordt het verbond met Abraham ondersteund? (b) Welke vraag betreffende koning David werd door dit verbond opgelost, en op welke hoedanigheid van Jehovah vestigde het de aandacht?
6 Indien wij de wereldse natiën of hun politieke leiders en economische en religieuze raadgevers volgen, zullen wij beslist, in plaats van onder een van God afkomstige zegen door bemiddeling van Abrahams zaad, onder een vloek komen te staan. Dat verbond met Abraham wordt door Gods verbond met koning David ondersteund. Van Abraham af geteld, was David de veertiende man in de afstammingslijn. Daarom werd hij ook de zoon van Abraham genoemd (Matth. 1:1). Door middel van het verbond met Abrahams zoon David stelde God vast dat het Abrahamitische verbond ter zegening van alle natiën en geslachten der aarde door middel van een regering, een theocratisch koninkrijk, in vervulling zou gaan. David was in zijn tijd koning van een theocratische natie, het Israël uit de oudheid, met Jeruzalem als hoofdstad. De koning die hem was voorgegaan, Saul van de stam Benjamin, was, zonder dat er voor geheel Israël een troonopvolger was, in de strijd gesneuveld. De vraag rees nu, Zou koning David in zijn familie een opvolger hebben die de troon in Jeruzalem zou bezetten? Jehovah God zorgde hiervoor. Daar koning David zo’n heilige ijver voor Gods huis van aanbidding of tempel aan de dag legde, leidde Jehovah God een ander, voor de gehele mensheid zeer belangrijk verbond in. Door bemiddeling van zijn profeet Nathan zei hij tot David:
7 „Jehovah heeft u gezegd dat hij een huis voor u zal maken. Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij met uw voorvaderen moet nederliggen, zal ik stellig uw zaad na u verwekken, dat uit uw binnenste delen zal komen, en ik zal zijn koninkrijk stellig stevig bevestigen. Hij is degene die een huis voor mijn naam zal bouwen, en ik zal de troon van zijn koninkrijk stellig voor eeuwig stevig bevestigen. Ikzelf zal zijn vader worden en hij zal mijn zoon worden. Wanneer hij verkeerd handelt, zal ik hem zeker met de roede der mensen en met de slagen van de zonen van Adam bestraffen. Wat mijn liefderijke goedgunstigheid betreft, deze zal hem niet verlaten zoals ik deze van Saul heb weggenomen, die ik van voor uw aangezicht heb verwijderd. En uw huis en koninkrijk zullen beslist voor eeuwig standvastig voor u zijn; uw troon zal er een zijn die voor eeuwig stevig gegrondvest zal zijn.” — 2 Sam. 7:11-16.
LOYALE LIEFDE
8. Waarom wordt van dat verbond gezegd dat het een „voor onbepaalde tijd bestaand verbond . . . betreffende de liefderijke goedgunstigheden jegens David die getrouw zijn”, is?
8 Wat een groots verbond was dat, een verbond voor een regering, een koninkrijk dat altijd zou blijven bestaan en waarvan de troon nooit omver geworpen zou worden! Wat een onuitsprekelijk voorrecht was het voor een getrouwe man en zijn huisgezin om bij dat koninkrijksverbond betrokken te zijn! Dat verbond zou met Gods liefderijke goedgunstigheid als iets zeer noodzakelijks om het in een eeuwig, standvastig koninkrijk tot een groots hoogtepunt te brengen, ten uitvoer worden gebracht. In feite was het verbond van Gods zijde door liefderijke goedgunstigheid in het leven geroepen. Dit maakt duidelijk waarom Jehovah het door bemiddeling van zijn profeet Jesaja een „voor onbepaalde tijd bestaand verbond . . . betreffende de liefderijke goedgunstigheden jegens David die getrouw zijn”, noemt.
9. Hoe doet deze liefderijke goedgunstigheid zich kennen, en welke andere lezing wordt er in de voetnoot van de New World Translation of the Holy Scriptures van hhésed gegeven?
9 Er hangt daarom veel van Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid af. Het is een van zijn opvallendste eigenschappen, welke ten aanzien van menselijke schepselen een uitzonderlijk belangrijke rol is gaan spelen. Een onderzoek van het woord „liefderijke goedgunstigheid” onthult dat het meer betekent dan uit liefde goedgunstig te zijn. Het roept een bepaalde verhouding tussen degene die liefderijke goedgunstigheid tot uitdrukking brengt en de persoon die ze ontvangt, in het leven. Het is een goedgunstigheid welke zich liefdevol aan het object er van vasthecht, zich er met loyaliteit aan vasthoudt en het niet loslaat voordat het waardevolle doel van de liefderijke goedgunstigheid is verwezenlijkt. De New World Translation of the Holy Scriptures geeft in de voetnoot trouwens nog een andere lezing van de Hebreeuwse tekst, en wel „loyale liefde”, als vertaling van het Hebreeuwse woord hhésed; het meervoud van dit Hebreeuwse woord wordt er in weergegeven met „daden (of gevallen) van loyale liefde”, „volledige liefderijke goedgunstigheid” of „volledige loyale liefde”.
10. Hoe zou de uitdrukking in Jesaja 55:3 volgens een onlangs uitgegeven lexicon moeten luiden, en waardoor zal het doel van de liefderijke goedgunstigheid derhalve nooit op een teleurstelling uitlopen?
10 Een onlangs uitgegeven Hebreeuws-Engelse lexicon geeft als haar mening te kennen dat men voor deze voortdurende bewijzen van liefderijke goedgunstigheid beter „de voortdurend bewezen loyaliteit” kan lezen. De uitdrukking „een voor onbepaalde tijd bestaand verbond . . . betreffende de liefderijke goedgunstigheden jegens David die getrouw zijn”, zou dan „een voor onbepaalde tijd bestaand verbond . . . betreffende de voortdurend bewezen loyaliteit jegens David die getrouw is”, moeten luiden. Doordat Gods loyaliteit herhaalde malen is bewezen, is de getrouwheid er van duidelijk aan de dag getreden. Gods loyaliteit ten aanzien van de persoon die hij in het verbond met zichzelf heeft opgenomen, blijkt dus nimmer te kunnen falen. Ze toont Gods solidariteit ten aanzien van de betrokkene. Dit doet het verbond standhouden, ongeacht wat de andere partij in het verbond ook doet. Dit verzekert ons er van dat het doel van de liefderijke goedgunstigheid niet op een teleurstelling zal uitlopen.
11, 12. (a) Hoe kan Jehovah’s houding jegens zijn getrouwe aanbidders derhalve worden beschreven? (b) Welke ontwikkelingen leidden tot de eerste gelegenheid waarbij de uitdrukking „liefderijke goedgunstigheid” in de Schrift wordt gebruikt?
11 Laten wij dit feit tot Zijn eer en verdienste in gedachte houden: Jehovah God is loyaal. Vanaf de eerste keer dat deze betekenisvolle uitdrukking in de Hebreeuwse tekst voorkomt, straalt de liefderijke goedgunstigheid van de grote God die zijn getrouwe aanbidders bewaart, een vertroostende warmte uit. Toen ze voor het eerst werd gebezigd, woonde de neef van de patriarch Abraham in de stad Sodom. Jehovah God vertelde Abraham dat hij op weg was om de goddeloze, immorele stad te vernietigen. Abraham wist dat zijn neef Lot zich tezamen met zijn vrouw en twee dochters — vier personen — in de stad bevond en dat hun leven gevaar liep. Klaarblijkelijk met de bedoeling hun het leven te redden door Sodom zelf gespaard te laten blijven, smeekte Abraham Jehovah net zo lang totdat deze eindelijk de belofte deed dat, wanneer er maar tien rechtvaardige mensen in Sodom gevonden zouden worden, hij de stad niet zou vernietigen.
12 Twee engelen van Jehovah begaven zich vervolgens in een menselijke gedaante naar Sodom, waar Lot hen gastvrij in zijn huis ontving. Door hen als gasten op te nemen, nam Lot de verplichting op zich loyaal jegens hen te zijn. Tijdens een aanval van sodomieten op zijn huis gaf hij hiervan blijk. Vol geloof waarschuwde hij zijn toekomstige schoonzoons voor de nabije vernietiging van de verdoemde stad. De volgende ochtend zetten de engelen Lot en zijn gezin er voor zonsopgang toe aan met grote spoed naar de buitenwijken van de stad te vluchten. „Ontkom naar de bergstreek, opdat gij niet wordt verdelgd!” zei een van Jehovah’s engelen. Lot vroeg toen om een volgende gunst, zeggende: „Dat niet, alstublieft, Jehovah! Alstublieft, nu, uw dienaar heeft gunst in uw ogen gevonden, zodat gij uw liefderijke goedgunstigheid welke gij ten aanzien van mij hebt aangewend ten einde mijn ziel in het leven te behouden, grootmaakt, maar ik — ik ben niet in staat naar de bergstreek te vluchten.” Vol consideratie stond Jehovah’s engel hem de gevraagde gunst toe, en Lot en zijn twee dochters ontkwamen op succesvolle wijze, zodat zij het verbranden van Sodom met vuur en zwavel overleefden. — Gen. 18:16 tot en met 19:26.
13. Welke hoedanigheid van God werd door die redding van Lot en zijn dochters grootgemaakt? (b) Waarom behoeven de „andere schapen” van thans niet bevreesd te zijn dat Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid zal falen?
13 Doordat Lot en zijn dochters aldus werden gered, werd Jehovah’s loyale liefde, en wel voornamelijk voor Lots oom, Abraham, grootgemaakt, want Jehovah had met hém het verbond gesloten ter zegening van alle geslachten op aarde (Gen. 12:1-3). Dat was een illustratie voor onze tijd, voor de op schapen gelijkende mensen die in goddelijke gunst worden bijeenvergaderd. Zij zijn in zeer sterke mate van dezelfde liefderijke goedgunstigheid, dezelfde loyale liefde van Jehovah afhankelijk, willen zij levend door de vurige vernietiging van de wereldorganisatie welke geestelijk Sodom wordt genoemd, worden heengevoerd (Openb. 11:8). Deze „andere schapen” van de Grote Herder behoeven niet te vrezen dat zijn liefderijke goedgunstigheid zal falen. Alleen al in Psalm 136 wordt wel zesentwintig keer de reden voor het prijzen van Jehovah herhaald, doordat er wordt gezegd: „Want zijn liefderijke goedgunstigheid is tot in onbepaalde tijd.” Toen Jehovah bij het schrijven van de Tien Geboden de profeet Mozes op de berg Sinaï zijn naam verklaarde, beschreef hij zichzelf met de volgende woorden: „Jehovah, Jehovah, een God die barmhartig en genadig is, traag tot toorn en overvloedig in liefderijke goedgunstigheid en waarheid, die liefderijke goedgunstigheid voor duizenden bewaart, en ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, . . . Thans sluit ik een verbond: . . . Want voor een andere god moet gij u niet nederbuigen, daar Jehovah exclusief is toegewijd aan zijn naam. Hij is een God die exclusieve toewijding eist” (Ex. 34:4-14). Deze God, die het de mensen aanrekent wanneer zij hem verkeerd voorstellen en die onverdeelde toewijding vraagt, beschrijft zichzelf tot in elk detail nauwkeurig en waarheidsgetrouw. Dat is de reden waarom wij een volledig vertrouwen in zijn loyaliteit kunnen stellen.
LOYALITEIT AAN HET KONINKRIJK
14. Wat werd er sinds het koninkrijksverbond werd gesloten, door dat verbond opgeëist, en van welk beginsel mogen wij derhalve nimmer afwijken?
14 Van het ogenblik af dat Jehovah met David het verbond voor het eeuwige koninkrijk sloot, werd dit koninkrijksverbond iets wat de loyale steun en toewijding van zowel God als mens opeiste. Het verbond was onafscheidelijk met koning David en zijn lijn van koninklijke opvolgers verbonden. In feite werd het verbond door Davids koninklijke huis of dynastie gepersonifieerd, zodat trouw aan het verbond trouw aan het huis van David onder Jehovah God betekende. ’s Mensen loyaliteit moest op dat verbond worden gericht. Tot op dit jaar 1959 is dit een beginsel waarvan wij, als wij vast besloten zijn de grote Ontwerper van het verbond, Jehovah God, te behagen, nooit mogen afwijken. Jehovah God zelf stelt ons een volmaakt voorbeeld van loyaliteit.
15. Door welke reeks misdaden werd koning David nadat hij met dit verbond was begunstigd, overvallen?
15 Nadat koning David al behoorlijk lang zo hogelijk met dit verbond was begunstigd, beging hij een aantal grove zonden, duistere misdaden in overtreding van de Tien Geboden. Hij begeerde de vrouw van een ander, van zijn trouwe militaire overste Uria de Hethiet, en bedreef overspel met haar. Toen de vrouw zwanger werd, trachtte de geestelijk onevenwichtige David zichzelf te beschermen door haar echtgenoot in zo’n gevaarlijke gevechtspositie te plaatsen dat hij zeker zou sterven. Nadat de moedige Uria aldus de dood was ingejaagd, liet David Uria’s vrouw naar zijn huis halen en maakte hij haar tot een van zijn vele vrouwen. Zou de onreine, met bloed bevlekte koning David niet voor deze duistere misdaden ter dood worden veroordeeld en het verbond met hem verbroken worden?
16. Hoe zou David hiervoor worden gestraft, en wie stierf er?
16 Door bemiddeling van dezelfde profeet Nathan die David van het sluiten van het koninkrijksverbond op de hoogte had gesteld, zond Jehovah hem zijn zware oordeelsboodschap waardoor werd aangetoond hoe afkeurenswaardig hij had gehandeld. Voor straf zou het zwaard niet van Davids huisgezin wijken; er zou kwaad over zijn huis komen en sommigen van zijn vrouwen zouden in het openbaar onteerd worden. David zag in hoe hij Jehovah had mishaagd en de God van het verbond met minachting had behandeld. Berouwvol beleed hij Jehovah zijn zonden. Hij vreesde voor zijn leven. „Gij zult niet sterven”, vertelde Nathan hem, maar het onwettige kind dat uit zijn begerige overspel geboren was, zou sterven. Niets kon Jehovah er van afbrengen zijn vonnis ten uitvoer te brengen. Nadat het bastaardkind slechts zeven dagen had geleefd, stierf het.
17. (a) Hoe stond het echter met het koninkrijksverbond met David? (b) Hoe kwam de diepte van Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid tot uiting ten aanzien van Davids onmiddellijke opvolger?
17 Hoe stond het echter met het koninkrijksverbond met David? Jehovah verbrak dit niet, hij was er trouw aan en legde de liefderijke goedgunstigheid aan de dag welke onverbrekelijk met het verbond samenging, opdat het tot een glorierijk succes gebracht zou worden. David werd in goddelijke gunst hersteld en op de „troon van Jehovah” in Jeruzalem gehandhaafd, maar in de loop der tijd werden de verschillende straffen welke in Jehovah’s, over David uitgesproken vonnis waren vervat, ten uitvoer gebracht. De diepte van Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid of loyale liefde kwam nog meer tot uiting doordat Davids volgende zoon bij Uria’s vroegere vrouw, deze keer een wettige zoon, door God werd uitgekozen om David op de troon op te volgen en het koninkrijksverbond voort te zetten. Nadat David in goddelijke gunst was gestorven, „ging Salomo als koning in de plaats van zijn vader op Jehovah’s troon zitten met het doel er een succes van te maken, en alle Israëlieten gehoorzaamden hem” (1 Kron. 29:23; 2 Sam. 11:1 tot en met 12:25). Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid in verband met het koninkrijksverbond bleek een middel tot redding te zijn. Hoe wonderbaarlijk!
18. Hoe sprak David zich passend in zijn psalm uit, en wat zei zijn zoon Salomo in dit verband in zijn gebed ter gelegenheid van de tempelinwijding?
18 Daarom kon koning David in zijn psalm zeggen: „Ik zal u danken, o Jehovah, onder de natiën, en uw naam zal ik bezingen. Hij die grote daden van redding voor zijn koning verricht en voor eeuwig liefderijke goedgunstigheid ten aanzien van zijn gezalfde, David, en zijn zaad, tentoonspreidt” (2 Sam. 22:50, 51). Toen zijn zoon en opvolger Salomo de schitterende tempel, waarvoor David zovele voorbereidingen had getroffen, inwijdde, kon hij overlopend van dankbaarheid in een openbaar gebed zeggen: „O Jehovah, de God van Israël, er is geen God als gij in de hemelen boven of op de aarde beneden, die het verbond houdt en de liefderijke goedgunstigheid aan de dag legt tegenover uw dienaren die met hun gehele hart voor u wandelen; die ten aanzien van uw dienstknecht David, mijn vader, bent nagekomen wat gij hem had beloofd, zodat gij de belofte welke gij met uw eigen mond hebt gedaan, met uw eigen hand in vervulling hebt doen gaan. En houd u nu, o Jehovah, de God van Israël, tegenover uw dienaar David, mijn vader, aan dat wat gij hem hebt beloofd met de woorden: ’Wanneer uw zonen slechts op hun weg zullen acht geven door voor mij te wandelen precies zoals gij voor mij hebt gewandeld, zal er geen man van u van voor mijn aangezicht worden afgesneden om op de troon van Israël te zitten.’ Laat nu, o God van Israël, uw belofte die gij uw dienstknecht David hebt gedaan, alstublieft waarheidsgetrouw blijken te zijn.” — 1 Kon. 8:22-26.
19. Hoe kwam het dat Jehovah toen Salomo op leeftijd was gekomen, liefderijke goedgunstigheid tot uitdrukking moest brengen, en op grond waarvan mocht Abia Rehabeam op de troon opvolgen?
19 In droevige tegenstelling met zijn vader David, keerde koning Salomo zich, toen hij op hoge leeftijd was gekomen, van Jehovah af. Opnieuw moest Jehovah ter wille van het eeuwige koninkrijksverbond liefderijke goedgunstigheid tot uitdrukking brengen. Het verbond werd niet teniet gedaan. Daarom besteeg Salomo’s zoon Rehabeam — alleen niet als koning over alle twaalf stammen van Israël — Jehovah’s troon in Jeruzalem. Door Jehovah’s strafvonnis werden tien stammen van het gebied van de koningen van Davids huis afgesneden. Zo bleef Rehabeam over slechts twee getrouwe stammen, Juda en Benjamin, regeren (1 Kon. 11:1-13; 12:19-24). Hij stierf als een slechte koning. Toch kwam zijn zoon Abia op de troon van het koninkrijk Juda. Waarom? Het geïnspireerde antwoord luidt: „Ter wille van David gaf Jehovah, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem, door zijn zoon na hem te verwekken en Jeruzalem te laten bestaan, omdat David had gedaan wat goed was in Jehovah’s ogen en zich alle dagen van zijn leven, behalve in het geval van Uria, de Hethiet, niet van iets wat hij hem had bevolen, had afgewend.” — 1 Kon. 15:4, 5.
20. Welk beroep deed koning Abia op het vijandelijke Israëlitische leger, en voor wie won Jehovah de strijd?
20 Toen koning Abia tegen de opstandige tien stammen van Israël ten strijde trok, deed hij eerst een beroep op hen door hen van een bergtop de volgende woorden toe te roepen: „Dient gij niet te weten dat Jehovah, de God van Israël, David voor eeuwig een koninkrijk over Israël heeft gegeven, aan hem en zijn zonen door een zoutverbond? . . . En nu denkt gijlieden tegen het koninkrijk van Jehovah, dat zich in de hand van Davids zonen bevindt, stand te kunnen houden, omdat gij uit een grote menigte bestaat en gij de gouden kalveren die Jerobeam [uw koning] als goden voor u gemaakt heeft, bij u hebt. . . . En zie! De ware God staat met zijn priesters en de signaaltrompetten om het strijdalarm tegen u te doen horen, bij ons aan het hoofd. O zonen Israëls, strijdt niet tegen Jehovah, de God van uw voorvaderen, want gij zult niet succesvol blijken te zijn” (2 Kron. 13:3-12). Het koninkrijksverbond en de loyale toewijding aan Jehovah als God, de Verbondsmaker, oefende op deze opstandige Israëlieten echter geen aantrekkingskracht uit. Zij gingen tot de strijd over. Jehovah won de oorlog echter voor hen die zijn verbond voor het koninkrijk met David loyaal ondersteunden.
21, 22. Wie dienden als een voorbeeld voor ons thans door Gods aanbidding en koninkrijksverbond boven nationalistische gevoelens te stellen, en welk bericht werd er ten gevolge van hun handelwijze over hen opgetekend?
21 Door het uiteenvallen van de twaalf stammen in twee koninkrijken, werd de loyaliteit der Israëlieten aan het koninkrijksverbond zwaar op de proef gesteld, maar er waren toch Israëlieten die Gods aanbidding en zijn koninkrijksverbond boven nationalistische gevoelens stelden. Zij vormen voor ons in deze tijd een voorbeeld. Neem bijvoorbeeld eens de priesters en levieten die in Jehovah’s tempel te Jeruzalem dienst verrichtten, maar die over de twaalf stammen van Israël verspreid in achtenveertig steden woonden (Num. 35:6-8; Joz. 21:1-41). Het bericht dat er tengevolge van hun handelwijze over hen werd opgetekend, luidt:
22 „De priesters en levieten die in geheel Israël woonden, namen uit alle gebieden hun standpunt voor [de zoon van koning Salomo] in. Want de levieten verlieten hun weidegronden en hun eigendom en kwamen toen naar Juda en Jeruzalem, want Jerobeam [de koning van de tien opstandige stammen] en zijn zonen hadden het hun onmogelijk gemaakt als priesters voor Jehovah dienst te verrichten. . . . En zij die hun hart er op gezet hadden Jehovah, de God van Israël, te zoeken, volgden [de levieten] uit alle stammen van Israël hierin na en kwamen naar Jeruzalem om Jehovah, de God van hun voorvaderen, offers te brengen. En zij bleven het koningschap van Juda versterken en Rehabeam, de zoon van Salomo, steunen.” — 2 Kron. 11:13-17.
23. Wat deden de Israëlieten die reeds tijdelijk in Juda woonden volgens het bericht in verband met het geschilpunt?
23 De Israëlieten die tijdelijk in Juda woonden, waren niet opstandig en ontketenden geen burgeroorlog, maar onderwierpen zich loyaal aan de koning die Jehovah’s koninkrijksverbond met David vertegenwoordigde. Het bericht zegt: „Wat de zonen van Israël betreft die in de steden van Juda woonden, Rehabeam bleef over hen regeren.” — 2 Kron. 10:17.
24. Wie waren er gedurende de regeringen van de koningen van Juda tot het koninkrijk Juda overgelopen, en wie vergaderde Asa te Jeruzalem bijeen, met welk verbond als resultaat?
24 Gedurende de regering van een aantal koningen van Juda liepen getrouwe Israëlieten tot het koninkrijk Juda over omdat zijn koning zich in de liefderijke goedgunstigheden of daden van Jehovah’s loyale liefde verheugde. Rehabeams kleinzoon koning Asa „begon geheel Juda en Benjamin en de tijdelijke inwoners onder hen van [de opstandige stammen van] Efraïm, Manasse en Simeon bijeen te vergaderen, want zij waren van Israël in een groot aantal tot hem overgelopen toen zij zagen dat Jehovah, zijn God, met hem was. Zo werden zij in Jeruzalem bijeenvergaderd. . . . Bovendien beloofden zij in een verbond Jehovah, de God van hun voorvaderen, met hun gehele hart en met hun gehele ziel, te zoeken.” Zij zochten hem toen hij te vinden was, en volgens het verslag „liet hij zich door hen vinden.” — 2 Kron. 15:9-15.
25, 26. (a) Welke opmerkelijke demonstratie van loyaliteit aan het koninkrijksverbond werd er bij de dood van koning Ahazia te Jeruzalem gegeven? (b) Hoe werd de enige erfgenaam van het koninkrijksverbond ten slotte tot koning gezalfd?
25 Koning Ahazia was de achtste regeerder van Jeruzalem in koning Davids lijn. Bij zijn dood werd er een opmerkelijke demonstratie gegeven van loyaliteit aan het koninkrijksverbond zoals dit door het koninklijke huis van David werd gesymboliseerd. Koning Ahazia’s moeder, Athalia, de kleindochter van de goddeloze koning Omri van het opstandige tienstammenrijk, overweldigde de troon van Jeruzalem. Die troon behoorde alleen aan mannen in Jehovah’s koninkrijksverbond. Om zichzelf op de troon te handhaven, ’vernietigde Athalia alle koninklijke afstammelingen van het huis van Juda’, behalve een kleine jongen, Joas. Zijn tante Jozabath was met een leviet, hogepriester Jojada, getrouwd. Vast besloten de koninklijke lijn van koning David in overeenstemming met het verbond dat het David nooit aan een man zou ontbreken die op de troon zou zitten, in leven te houden, voerde Jozabath de baby Joas heimelijk weg. Zij hield hem en zijn voedster in een slaapkamer binnenin de tempel van Jehovah, verborgen.
26 Hoe passend dat Jehovah’s tempel een veilige schuilplaats was voor de enige erfgenaam van Zijn koninkrijksverbond! In het zevende jaar van dit ondergrondse bestaan van de opgroeiende Joas, bracht de loyale hogepriester Jojada hem te voorschijn en zalfde hij hem bij een tempelzuil tot koning. De moordenares Athalia, die zich wederrechtelijk de troon had toegeëigend, hoorde het vreugdegeroep. „Een samenzwering! Een samenzwering!” riep zij uit toen zij naar binnen kwam en zag wat er gebeurd was. In getrouwheid aan Jehovah’s rechtmatige koning, liet hogepriester Jojada haar naar buiten leiden en bij de ingang van het paleis ter dood brengen (2 Kron. 22:10 tot en met 23:15; 2 Kon. 11:1-16). Zo bleef Jehovah in zijn liefderijke goedgunstigheid door bemiddeling van zijn loyale aanbidders trouw aan zijn met zijn dienstknecht David gesloten verbond.
27. Hoe leidde een verlies van waardering in Joas’ geval tot deloyaliteit, maar waardoor werd het koninkrijksverbond in leven gehouden?
27 Verlies van waardering leidt tot ontrouw. Zelfs Joas gaf hier een voorbeeld van. Zolang hogepriester Jojada nog leefde en deze zijn geestelijke adviseur was, bleef koning Joas een rechte weg volgen. Nadat Jojada was gestorven, luisterde Joas naar Judese vorsten die er overspelige neigingen op nahielden. Jojada’s zoon, de hogepriester Zacharia, protesteerde hiertegen. „Daar gij Jehovah hebt verlaten, zal hij op zijn beurt, u verlaten”, zei hij. Ten slotte smeedden de mensen op koning Joas’ eigen bevel, een samenzwering tegen hogepriester Zacharia en stenigden hem in de voorhof van Jehovah’s tempel dood. Wat een grove ondankbaarheid! 2 Kronieken 24:22 verklaart hierover: „Joas, de koning, hield de liefderijke goedgunstigheid welke Jojada, [Zacharia’s] vader, hem had betoond, niet in gedachten, zodat hij zijn zoon doodde die, toen hij bijna gestorven was, zei: ’Dat Jehovah het zie en het terugvrage.’” Jehovah deed dit ook. Het bericht vertelt ons hoe Joas stierf: „Zijn eigen dienaren smeedden vanwege het bloed van de zoon van Jojada, de priester, een samenzwering tegen hem en doodden hem op zijn eigen rustbed, zodat hij stierf” (2 Kron. 24:25). Zijn zoon Amazia volgde hem op de „troon van Jehovah” op, zodat het koninkrijksverbond door Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid in werking bleef.