Vragen van lezers
● Hoe kunnen wij de verslagen in Handelingen 7:2-4 en Genesis 11:31–12:1 met elkaar in overeenstemming brengen? Het verslag in Handelingen geeft te kennen dat God Abraham tijdens zijn verblijf in Mesopotamië het gebod gaf: „Verlaat uw land en uw bloedverwanten en kom herwaarts naar het land, dat Ik u wijzen zal.” Het verslag in Genesis schijnt te kennen te geven dat dit gebod werd gegeven toen hij na de dood van zijn vader Terah in Haran vertoefde. — G.O., V.S.
Uit het verslag in Handelingen blijkt zeer duidelijk dat Gods gebod aan Abraham om zijn geboorteland te verlaten en naar het land te gaan dat God hem zou wijzen, in Mesopotamië en voordat hij zich in Haran vestigde, werd gegeven. Het is duidelijk dat dit hetzelfde gebod is als waarvan in Genesis 12:1 melding wordt gemaakt. Uit de formulering van dit gebod blijkt dat Abraham nog in Ur der Chaldeeën vertoefde, want God gebood hem: „Ga uit uw land en uit uw maagschap”, en Haran, dat ongeveer 925 kilometer ten noordwesten van Ur lag, was niet Abrahams „land”, want het lag ver buiten het Babylonië van die tijd. Genesis 12:1-3 is derhalve niet chronologisch in het verslag geplaatst. Het is het gebod dat lang voordat Abraham uit Ur in Babylonië wegtrok door Jehovah werd uitgesproken en dat ook tot gevolg had dat Abraham na de dood van Terah in Haran, verder trok.