Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w61 1/9 blz. 517-521
  • ’Gij moet u niet neerbuigen voor een gesneden beeld’

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • ’Gij moet u niet neerbuigen voor een gesneden beeld’
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • MEER DAN BETREKKELIJKE EER
  • „DE PIETÀ”
  • BIJ DE VROEGE CHRISTENEN ONBEKEND
  • Geen beelden in verband met de aanbidding
    Ontwaakt! 1970
  • Kunnen beelden u dichter tot God trekken?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1992
  • De christelijke kijk op beelden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
  • Beelden
    Ontwaakt! 2014
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
w61 1/9 blz. 517-521

’Gij moet u niet neerbuigen voor een gesneden beeld’

IN VELE kerkgebouwen vindt men talrijke beelden van Jezus, Maria en de „heiligen”. Men kan dagelijks — vooral in rooms-katholieke landen — honderden mensen zich voor deze beelden zien neerbuigen. Degenen die dit doen, belijden door de Tien Geboden gebonden te zijn, en toch luidt een van deze geboden: „Gij moet u geen gesneden beeld maken, noch een vorm gelijkend op iets in de hemelen boven, op de aarde beneden of in de wateren onder de aarde. Gij moet u voor hen niet nederbuigen, noch ertoe worden bewogen hen te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis.” — Ex. 20:4, 5, NW.

Aangezien het duidelijk is dat de beelden een gelijkenis vertonen met iets wat in de hemelen, op de aarde of in de wateren der zee is, en aangezien de mensen ervoor neerbuigen, zou men logischerwijs concluderen dat er hier sprake is van een overtreding van een der Tien Geboden. Dit is echter niet het geval, aldus het antwoord van kardinaal Gibbons in Het geloof onzer vaderen: „Elk katholiek kind begrijpt het wezenlijke verschil tusschen een heidensch afgodsbeeld en een beeld der Christenen. De heidenen zagen naar een afgodsbeeld op als naar een God, die met verstand en met andere eigenschappen der Godheid begaafd was. Zij waren daarom in den eigenlijken zin beeldendienaars en beeldenaanbidders. De katholiek weet dat een heiligenbeeld geen verstand heeft, noch eenige macht om hem te hooren of te helpen. Maar hij betoont toch aan dat beeld betrekkelijken eerbied; dat wil zeggen, de eerbied, dien hij aan het beeld bewijst staat in verhouding tot den eerbied, dien hij aan den afgebeelden persoon zelve in den hemel toebrengt, en tot wien de eerbetuiging gericht is.” Doch is het waar dat er slechts betrekkelijke eer aan beelden wordt geschonken? Het volgende zal tonen dat dit niet het geval is.

Lezen wij in de gids voor de beroemde kathedraal te Chartres in Frankrijk, bijvoorbeeld: „Maria wordt door middel van een beeld, ’Onze Lieve Vrouw van de crypt’ genoemd, aanbeden”? Neen, er staat wel: „Reeds eeuwenlang heeft Onze Lieve Vrouw van de crypt [een beeld aldaar] de hulde van haar aanbidders aanvaard.”

Zou het bovendien waar zijn dat het beeld slechts dient om de aanbidder aan de bepaalde „heilige” tot wie hij bidt, te herinneren, dan zou het doel van elk beeld van de aanbedene hetzelfde zijn. Het is echter een welbekend feit dat sommige beelden veel meer vereerd worden dan andere, van sommige naar men veronderstelt veel meer kracht uitgaat en er ook zijn die veel meer mensen trekken, terwijl zekere beelden dikwijls voor bepaalde dingen worden aangeroepen. Zo staat er in de gids te Chartres ook: „Onze Lieve Vrouw van de Belle Verrière was eens een voorwerp van verering, en werd vooral door vrouwen vóór een bevalling aangeroepen.” Ook de belangrijke plaats die in de processies gedurende de Heilige Week door vrome Spaanse katholieken aan het beeld van „Jezus van Medinaceli” wordt gegeven, vormt een voorbeeld.

Kardinaal Gibbons mag dan wel een onderscheid maken tussen een beeld en een afgodsbeeld en nadrukkelijk beweren dat een beeld slechts een hulp bij de aanbidding is, doch wanneer er bedevaarten naar een bepaald beeld worden gedaan, heeft het beeld zelf waarde gekregen, wat een rechtstreekse overtreding is van Gods gebod waarin het geven van eer aan een gesneden voorwerp wordt verboden. Dat er bedevaarten naar bepaalde beelden worden gedaan, blijkt uit de Grand Dictionnaire Universal du XIXe Siècle (Larousse), Deel 12, bladzijde 519: „Op een dag gingen honderd tien afgevaardigden ter bedevaart naar de Zwarte Maagd te Chartres.”

In Deel 9 van deze zelfde encyclopedische dictionaire wordt op bladzijde 574 trouwens naar waarheid gezegd: „Etymologisch gesproken, duidt afgodendienst op niets anders dan de aanbidding van beelden. De oudste Kerkvaders verboden nadrukkelijk gebeeldhouwde of geschilderde afbeeldingen in de tempels en in alle plaatsen waar gebeden werden opgezonden. Tegen de derde of vierde eeuw begon de Kerk in dit opzicht iets van haar strengheid te laten varen. . . . Deze afbeeldingen van personen, van mysteries en van religieuze feiten werden dadelijk — vooral in het Westen — voorwerpen van verering, werkelijke afgodsbeelden.”

MEER DAN BETREKKELIJKE EER

Indien aan beelden louter betrekkelijke eer wordt geschonken, zouden alle beelden van Jezus dezelfde eer moeten krijgen, terwijl er tevens aan beelden van hem meer eer dan aan die van ieder ander geschonken diende te worden. Maar dit is niet zo. Er zijn zekere beelden waaraan wonderdadige krachten worden toegeschreven. Zo wordt er bijvoorbeeld in het boek Pèlerinages célèbres aux Principaux Sanctuaires de Notre-Dame, uitgegeven door het Genootschap van de Heilige Augustinus, niet van de „heiligen”, maar van de beelden zelf gezegd dat ze wonderdadig zijn. Hierin staat dat de heilige Lodewijk aan de basiliek te Puy „een wonderdadig standbeeld [gaf] hetwelk hij uit het heilige land had meegenomen”. En de beelden van Notre-Dame de Grâce te Lille worden in dit boek „wonderdadige” beelden genoemd.

Als een verder bewijs dat de beelden niet slechts dienden om de mensen te herinneren aan degene tot wie zij baden, maar dat men ze zelf waardevol achtte, staat er over Mater Boni Consilii (Heilige Moeder van Goede Raad) in Genzano, nabij Rome: „Men komt in Spanje, België, Bohemen, Oostenrijk en Amerika wonderdadige kopieën van het heilige beeld tegen. De Augustijnen en de Redemptoristen werken met het verlangen de aanbidding van Onze Lieve Vrouw van Goede Raad te verbreiden en op elke plaats waar altaren ter ere van haar worden opgericht, komen grote mensenmenigten bijeen en vermenigvuldigen de hemelse gunsten zich.”

Katholieke autoriteiten geven toe dat in de achtste eeuw van onze christelijke jaartelling sommige katholieken meer dan betrekkelijke eer aan beelden gaven doordat zij deze kusten en verwachtten dat ze de zieken zouden genezen en een vuur of een vloed door de een of andere soort van magische kracht zouden tegenhouden. Wij bemerken echter dat er twaalf eeuwen later nog steeds meer dan betrekkelijke eer aan beelden wordt geschonken. Iedereen die de Sint Pieters-kathedraal in Rome heeft bezocht, weet dat vrome katholieken nog steeds standbeelden kussen, en in het bijzonder de teen van een bepaald beeld van Petrus. Terloops zij opgemerkt, dat er reden is om te geloven dat dit speciale standbeeld van Petrus uit de oude Romeinse tempel het Pantheon werd genomen en oorspronkelijk een standbeeld was dat door de heidense Romeinen ter ere van Jupiter was opgericht!

Dat er zelfs in moderne tijden nog de een of andere soort van magische kracht aan deze standbeelden wordt toegekend, blijkt uit het kerkelijk goedgekeurde Mille Pèlerinages de Notre-Dame (Duizend bedevaarten naar Onze Lieve Vrouw), dat nog niet zo lang geleden, namelijk op 18 december 1953, onder het Imprimatur Petrus Brot in Parijs werd uitgegeven. In deel drie, op bladzijde 108, van dit boek wordt over het beeld Notre-Dame de la Garde gezegd: „Toen Marseille in 1832 door de cholera werd geteisterd, begaven de geestelijken en het volk zich naar het heiligdom, haalden het beeld er weg, droegen het door de stad en de verschrikkelijke plaag verdween.”

„DE PIETÀ”

Een der treffendste aanwijzingen dat aan de beelden zelf waarde werd toegekend, is wel dat gebeden welke voor bepaalde beelden werden opgezegd naar men geloofde meer waarde hadden dan gebeden die voor andere beelden werden opgezonden. Ter zake dienend is de ongewone geschiedenis van de beroemde „Pietà”, van de lijdende Jezus. Naar alle waarschijnlijkheid is dit beeld verantwoordelijk voor veel van de overweldigende droefheid waardoor de religieuze kunst der vijftiende eeuw wordt gekenmerkt, hetgeen een schrille tegenstelling vormt met de grote vreugde van de apostelen en andere christenen uit de eerste eeuw. — Luk. 1:46-49; 1 Petr. 1:8.

Er waren een aantal van zulke beelden die een voorstelling gaven van de dode Christus in de armen van Maria. Doch met betrekking tot een aanverwant beeld, dat alleen de dode Christus toont met zijn armen over zijn borst gekruist, vraagt E. Male, een vooraanstaande Franse autoriteit op het gebied van de religieuze kunst, in l’Art Religieux de la fin du Moyen Âge en France, op bladzijde 100:

„Hoe kan men het succes van dit beeld verklaren? Waarom verbreidde het zich in de vijftiende eeuw door geheel Europa? De reden is heel eenvoudig: Wegens de enorme aflaten die eraan werden verbonden. Indien men na te hebben gebiecht, voor een afbeelding van de ’Pietà’ zeven Onzevaders, zeven Weesgegroeten en zeven korte gebeden, ’de oraties van St. Gregorius’ genoemd, opzei, kreeg men zesduizend jaar ’volle aflaat’.” Dat was echter slechts het begin! Hij vervolgt: „In de loop der vijftiende eeuw verhoogde de paus het reeds verbazingwekkende aantal aflaten en werd het aantal jaren kolossaal. Een manuscript in de bibliotheek Sainte-Genevieve [te Parijs] spreekt over veertienduizend jaar, een retabela in Aken [retabel van de Mis van St. Gregorius in een kathedraalkapel te Aken, Duitsland] spreekt over twintigduizend jaar, en ten slotte worden er in de manuscripten en de brevieren van het einde der vijftiende eeuw aflaten aangekondigd van niet minder dan zesenveertigduizend jaar.” „Maar”, aldus brengt Male in herinnering, „zoals is gebleken, moest men altijd het oog op het beeld van de Pietà gericht hebben”.

Hoewel wij nu niet op de vraag willen ingaan, welke basis er was voor het getal van 46.000 jaar, en waarom men deze paar gebeden tegen het einde van de vijftiende eeuw bijna acht maal zo waardevol diende te beschouwen als aan het begin van die eeuw, blijft het feit bestaan dat door al het voorgaande de bewering dat er slechts betrekkelijke eer aan beelden wordt geschonken en dat men niet gelooft dat de beelden zelf enige kracht bezitten, wordt gelogenstraft. De geschiedenis verschaft derhalve het bewijs dat Gods specifieke geboden waarin het vereren van beelden wordt verboden, door aanbidders in de rooms-katholieke gemeenschap zijn overtreden, en dit niet alleen in het verleden maar ook thans nog.

BIJ DE VROEGE CHRISTENEN ONBEKEND

De christenen der eerste eeuw kenden hun bijbel, hetgeen uit de talloze aanhalingen uit het Hebreeuwse gedeelte in hun geschriften blijkt. Hieruit wisten zij dat Gods goedkeuring of verwerping van de natie Israël rechtstreeks afhing van het standpunt dat de natie ten opzichte van afgoden en beeldenaanbidding innam. Zij wisten heel goed dat God de Israëlieten zegende wanneer zij alle vormen van beeldenaanbidding de rug toekeerden, terwijl hij hen verwierp indien zij als een directe overtreding van Gods gebod beelden oprichtten en zich ervoor neerbogen. — Deut. 4:23-28; Jer. 22:8, 9.

De christenen der eerste eeuw namen zich ervoor in acht niet evenals de joden wegens beeldenaanbidding of afgodendienst verworpen te worden. Daarom hadden noch Jezus noch enige van zijn naaste discipelen er iets mee uit te staan. Paulus waarschuwde duidelijk: „Mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij!” En vele jaren later schreef de apostel Johannes: „Kinderkens, wacht u voor de afgoden.” — 1 Kor. 10:14; 1 Joh. 5:21.

Dit standpunt werd na de dood der apostelen nog steeds gehuldigd. De joodse bekeerling tot het christendom, dr. A. Neander, die volgens McClintock & Strong’s Cyclopædia op het gebied der vroege christelijke geschiedenis zijns gelijke niet heeft, zegt in zijn boek The History of the Christian Religion and Church, During the First Three Centuries: „Het gebruik van beelden was oorspronkelijk geheel vreemd aan de christelijke aanbidding en de Kerken, en dit bleef het gedurende deze gehele periode. De vermenging van kunst en religie, en het gebruik van beelden voor laatstgenoemde, was in de ogen der eerste christenen een heidense praktijk.”

Dat deze vroege christenen in de verste verte niets met beeldenaanbidding hadden uit te staan, blijkt uit de woorden van Clemens van Alexandrië, die door Neander worden aangehaald: „Wij moeten ons niet aan het zinnelijke vasthouden, maar ons tot het geestelijke verheffen; de gewoonte om dagelijks naar de Goddelijke natuur te kijken, ontwijdt de waardigheid ervan; en een geestelijk wezen door aardse materie te willen eren, komt er feitelijk op neer het door zinnelijkheid te onteren.” Neander toont eveneens aan dat de heidenen ermee begonnen afbeeldingen van Jezus Christus en de apostelen te vervaardigen: „Zo zegt Eusebius (H.E.vii.18) dat heidenen de eersten waren die beeltenissen van Christus, St. Petrus en St. Paulus maakten, naar wie zij volgens hun heidense begrippen als weldoeners der mensheid opzagen. Dit kan gemakkelijk worden verklaard gezien de geest van religieus eclecticisme (selectiviteit) die toentertijd heerste.” Het dient ons evenwel niet te verwonderen dat deze zinnelijkheid geleidelijk aan de overhand kreeg, want werd er hierdoor niet een beroep op zelfzucht gedaan? Het is gemakkelijker om gevoelens jegens een zichtbaar voorwerp dan jegens een Onzichtbare Persoon tot uitdrukking te brengen. Hebben bovendien Jezus en de apostelen niet gewaarschuwd dat er na de dood van de apostelen een afval van het ware geloof zou zijn? Inderdaad, en de feiten tonen aan dat hun profetische woorden werkelijk zijn vervuld. — Matth. 13:25; Hand. 20:29, 30.

Het is volkomen waar dat God opdracht gaf tot het maken van beelden, zoals de cherubs op het verzoendeksel en afbeeldingen van cherubs op bepaalde gordijnen van de tabernakel. Merk echter op dat ze aan het oog van de Israëlieten werden onttrokken, en er is geen enkele aanduiding dat de priesters die ze wel zagen, er ooit gebeden tot opzonden. Toen een afvallige priesterschap de ark des verbonds met de gebeeldhouwde cherubs erop eens op aanmatigende wijze als een tovermiddel gebruikte, stond Jehovah God — tot grote ontzetting van de Israëlieten en in het bijzonder van de bejaarde hogepriester Eli — toe dat ze door de Filistijnen werd veroverd. — Ex. 25:19-21; Num. 4:5; 1 Sam. 4:3, 4, 11, 17, 18.

Jehovah is een kenner van ’s mensen hart en weet dat het arglistig en verderfelijk is. Hij weet ook hoe het hart geneigd is het schepsel in plaats van de Schepper te aanbidden; de Israëlieten gaven hier een treffend voorbeeld van toen zij de door Mozes in de woestijn gemaakte koperen slang aanbaden. Daarom werd het maken en aanbidden van beelden zo duidelijk en herhaaldelijk door Jehovah verboden. Kardinaal Gibbons mag dan wel beweren dat elk katholiek kind het verschil tussen een juist religieus beeld en een heidens afgodsbeeld begrijpt, doch uit datgene wat ten tijde van de cholera-epidemie in Frankrijk werd gedaan — zoals in het voorgaande is vermeld — blijkt dat zelfs de hiërarchie der Rooms-Katholieke Kerk het verschil niet weet, aangezien ze kracht aan deze beelden toeschreef en dit nog steeds doet. Degenen die Jehovah God wensen te behagen, zullen zich daarom verre houden van alle beelden die als een hulp bij de aanbidding worden gebruikt en zullen zich uitsluitend voor Jehovah God neerbuigen. — 2 Kon. 18:4; Jer. 17:9.

[Voetnoten]

a Een retabel is „een opstaande plank of rand boven de tafel van een altaar, waarop altaarkaarsen, bloemen, enz. [en inscripties] worden geplaatst”. — Webster.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen