Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w62 15/11 blz. 683-687
  • Jehovah met vreugde dienen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jehovah met vreugde dienen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • VREUGDE IN DE PIONIERSDIENST
  • JEHOVAH DIENEN IN LETLAND
  • DIENST IN AUSTRALIË
  • ’Eerst het koninkrijk zoeken’
    Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk
  • „De vreugde van Jehovah is uw sterkte”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Veel wat tot dankbaarheid stemt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1986
    Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1986
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
w62 15/11 blz. 683-687

Jehovah met vreugde dienen

ZOALS VERTELD DOOR MARGARET DUNHAM

„DIENT den HERE met vreugde”, zong de psalmist. „Gaat met een loflied zijn poorten binnen, zijn voorhoven met lofgezang, looft Hem, prijst zijn naam; want de HERE is goed, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid” (Ps. 100:2, 4, 5). Deze woorden beschrijven precies wat de afgelopen zevenendertig jaar in Jehovah’s volle-tijd-dienst voor mij zijn geweest. Die jaren hebben vele ervaringen met zich meegebracht, ik heb in vele landen gewoond en door Jehovah’s goedheid zijn er altijd redenen tot vreugde geweest.

Naar ik mij kan herinneren, kwam ik voor het eerst met Jehovah’s volk in aanraking toen ik als kind van tien jaar mijn vakantie bij mijn grootmoeder in Edinburgh, Schotland, doorbracht. Op een zondag nam zij mij mee naar een bioscoop om het Photo-Drama der Schepping te zien — films en stilstaande beelden die Gods voornemen met de aarde en de mensheid, vanaf de tijd dat de aarde werd toebereid, tot onder Christus’ duizendjarige regering toe, afschilderden. Het was zeer indrukwekkend. Een paar jaar later kwamen wij in Edinburgh wonen en regelde zij het zo, dat ik het Photo-Drama weer kon zien, en nu ging ik er met een aantal schoolvriendinnetjes naar toe. Toch kwamen de Bijbelonderzoekers pas na de dood van mijn grootmoeder met mijn moeder in contact. Al gauw bezochten zij en ik hun vergaderingen.

In die periode verspreidden zij resoluties waarin de christenheid van haar falen op de hoogte werd gesteld, en ik deed hieraan mee. Doordat ik regelmatig de vergaderingen bijwoonde, groeide ik langzamerhand in kennis van Jehovah’s goedheid en in waardering voor zijn liefderijke goedgunstigheid ten aanzien van zijn schepselen. Het verlangen in mij om Jehovah te dienen werd sterker, en in het voorjaar van 1923 droeg ik mij aan Jehovah op en symboliseerde dit door de waterdoop. Ik wilde mijn leven gebruiken om ’de Heer met vreugde te dienen’.

Wat een onschatbaar voorrecht is het geweest om in Jehovah’s voorhoven te dienen! En wat zijn de jaren voorbijgevlogen! Het lijkt nog maar een paar jaar geleden dat ik op mijn eerste deur klopte om de bijbelse brochure Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven aan te bieden. Verlegen, maar Jehovah biddend om kracht, klopte ik, toen nog eens, maar geen antwoord. Wat een opluchting! De eerste stap was echter gedaan, en al gauw verlangde ik ernaar de mensen thuis te treffen. Het werd een deel van mijn levenswijze.

VREUGDE IN DE PIONIERSDIENST

Twee gelukkige zomervakanties bracht ik met een groepje uit mijn eigen gemeente in noord-Schotland door in de vakantiepioniersdienst — zoals wij het thans zouden noemen — waardoor ik steeds meer zin kreeg in de volle-tijd-dienst voor Jehovah als colportrice. Daarom begon ik met een van de zusters van het groepje, Janet Thompson, als partner, in 1925 in onze eerste toewijzing, en wel in Midlothian, Schotland. Gedurende de zeven jaren dat wij als pioniersters van het goede nieuws samenwerkten, waren fietsen ons enige vervoermiddel. Wij hadden nooit veel wereldse goederen, maar er was zeer veel reden tot vreugde. Met ons gehele hart in de bediening twijfelden wij er niet aan of Jehovah zou ons van het nodige voorzien; en hoe waar bleek dit te zijn, zoals de psalmist verklaarde: „Jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden, maar — een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood.” — Ps. 37:25.

Toen in de gemeenten The Watch Tower van 1 maart 1925 werd bestudeerd, werden wij teruggeroepen naar Edinburgh om voordeel te trekken van het gezamenlijk met de anderen bestuderen van het artikel „De geboorte van de natie”. Hoe duidelijk werd hierin de oprichting van het Koninkrijk in de hemelen beschreven! Het toonde aan dat er twee tegen elkaar gekante organisaties zijn, die van Satan en die van Jehovah. Wat een reden tot vreugde en lof dat deze waarheden in onze geest werden gegrift!

Het volgende jaar begaven wij ons naar het congres in Alexandra Palace te Londen. Ook dit congres was een mijlpaal op de weg naar de nieuwe wereld. Daar werd het boek Bevrijding met zijn verlichtende inhoud over de strijd van Armageddon vrijgegeven. Broeder Rutherford hield toen de krachtige lezing: „Waarom de wereldmachten wankelen — het geneesmiddel”. En bovendien deden wij op dit congres onze eerste ervaringen op met het verspreiden van brochures aan de mensen op straat.

In het najaar ontvingen mijn partner en ik een uitnodiging om naar een nieuwe toewijzing, in noord-Ierland, te verhuizen. Voor ons was deze uitnodiging als de oproep die Paulus ontving om naar Macedonië te komen, en vol vreugde gaven wij er gehoor aan (Hand. 16:9, 10). Wij fietsten en liepen naar de steden en dorpen in de graafschappen Down en Armagh en de op het platteland verspreid liggende boerderijen, en spraken over het goede nieuws van het Koninkrijk, terwijl wij de boeken De harp Gods, Bevrijding, Schepping en andere boeken die werden vrijgegeven, verspreidden. Soms werden wij vanwege onze boodschap van ons onderdak beroofd, maar Jehovah betoonde ons zijn goedheid en altijd was er wel weer iemand die ons opnam.

Een veldtocht die ik mij nog goed kan herinneren, was die met de brochure Het koninkrijk, de hoop der wereld, die wij aan geestelijken en andere vooraanstaande personen overhandigden. Toen in Belfast de brochure op straat aan de mensen werd verspreid, kregen de pioniers uit het omliggende gebied het verzoek om de gemeente te Belfast met dit werk te komen helpen. Het was een zeer natte zaterdag. Wij kwamen allemaal in de zaal van de gemeente bijeen en toen de tijd aanbrak dat wij de straat zouden opgaan, hield het op met regenen en dit bleef zo zolang wij werkten. Wij voelden dat Jehovah onze krachtsinspanningen om zijn naam bekend te maken, had gezegend en vol vreugde loofden wij hem.

In die tijd, toen ik in Ierland pionierde, was ik in de gelegenheid om mijn eerste internationale congres, dat in 1928 te Detroit in Michigan werd gehouden, bij te wonen. Terzelfder tijd genoot ik het voorrecht het Bethelhuis van het Genootschap in Brooklyn te bezoeken, met de familie de maaltijd te nuttigen, door de drukkerij rondgeleid te worden en op Stateneiland een echte uitzending van het radiostation van het Genootschap, WBBR, te zien. Een paar jaar later was ik weer in het buitenland om een congres bij te wonen, deze keer in Parijs. Deze gelegenheden vergrootten mijn waardering voor de organisatie in sterke mate. Waar ik ook kwam, overal toonden de broeders dezelfde liefde, en overal stelden zij belang in hetzelfde — de prediking van het goede nieuws.

JEHOVAH DIENEN IN LETLAND

In 1932 was ik op weg naar Riga in Letland, niet om weer een congres te bezoeken, maar om met Percy Dunham, de bijkantoordienaar, te trouwen. Dit betekende dat ik een nieuwe taal moest leren om doeltreffend aan de van-huis-tot-huis-bediening te kunnen deelnemen. Gedurende de acht jaren dat ik in Letland verbleef, moesten wij het hoofd bieden aan vele moeilijkheden, maar, zoals altijd in Jehovah’s dienst, was er ook veel reden om hem te loven. De liefde van de broeders en de Koninkrijksboodschap waren net als in andere landen, maar de autoriteiten, en speciaal het ministerie van religie, maakten het ons moeilijk.

Ik was er nog maar enkele maanden, toen er op een morgen, nadat ik had opengedaan, politieagenten met getrokken pistool naar binnen drongen. „Handen omhoog!” schreeuwden zij. Wij werden ervan verdacht communisten te zijn. Zij doorzochten het huis en controleerden alles; zij namen zelfs mijn huishoudboekje uit mijn schortzak. Bij het fouilleren van mijn man vonden zij een paar sleutels in zijn zak en zij vroegen waar deze van waren. „Van de zolder”, antwoordde hij; toen legden zij deze naast de andere dingen die zij hadden verzameld op een bureau. Zij ondervroegen ons urenlang en bleven maar zoeken, maar tegen de middag lieten zij mij gaan toen ik aanbood om wat thee te zetten. Langzamerhand, naarmate de dag verstreek, begonnen zij te beseffen dat wij helemaal geen communisten waren. Zij konden geen bewijsmateriaal vinden waarop zij een aanklacht tegen ons konden indienen, en daarom werden zij vriendelijker.

Toen zij ten slotte weggingen, namen zij vele dingen mee — de boeken van het Genootschap, vele exemplaren van De Wachttoren, brieven, onze schrijfmachine, de Gestetner, geld en andere zaken — maar de hoofdagent gaf de zoldersleutels aan Percy terug met de woorden: „Die zijn van u, mijnheer Dunham.” Hoe dankbaar waren wij hiervoor, want op de zolder bevond zich onze enige voorraad bijbelse lectuur die door de broeders in hun bediening kon worden gebruikt, en wij hadden talloze moeilijkheden moeten overwinnen om deze het land binnen te krijgen.

Enige tijd later werd er een Lets genootschap opgericht om het werk ten uitvoer te brengen, en de brochures werden plaatselijk gedrukt. De prediking ging goed vooruit; zelfs de pioniers konden zich vrijer in het land bewegen. Door een staatsgreep kwam er echter een nieuw regime aan de macht en ons Genootschap stond bovenaan de lijst van verboden organisaties. Mijn man liet geen poging onbeproefd om het verbod opgeheven te krijgen, maar zonder succes. Om onze vergaderingen voort te zetten, bleven wij echter rustig in verschillende huizen bijeenkomen.

Toen wij in 1939 bijeenkwamen om Christus’ dood te gedenken, werd er gebeld. Denkend dat het een van de broeders was, opende ik de deur, en daar stapte de politie binnen. Familieleden van een van de broeders hadden ons verraden en de politie ook een gestencild exemplaar van De Wachttoren in het Lets gegeven. De hoofdagent wilde speciaal weten wie De Wachttoren had gedrukt. „Ik”, zei Percy. „Dat zie ik”, antwoordde de agent, terwijl hij naar een oude hand-Gestetner in de kamer keek; hij zag echter niet de nieuwe rotatie-Gestetner die in het bureau achter hem was ingebouwd — want ik had hem een stoel aangeboden die met de rug naar het bureau stond. Ondertussen doorzocht een andere agent de kamer. Nu kwam hij bij de planken waarop de stapels gestencilde Letse lectuur lagen, en hij trok het gordijn opzij. Hij sloot het echter weer en zei: „Er is hier niets.” Het deed mij eraan denken hoe Jehovah in de dagen van Elisa de Syriërs had verblind. — 2 Kon. 6:18-23.

Gedurende de jaren dat wij in Letland woonden, hadden wij alleen maar een verblijfsvergunning voor bezoekers, hetgeen betekende dat wij elke zestig dagen de grens over moesten om op ons paspoort een stempel te krijgen waaruit bleek dat wij het land hadden verlaten; dan konden wij er weer in. Op deze wijze bezochten wij Litauen en Estland, en soms gingen wij naar Finland om congressen te bezoeken, terwijl wij zo ook in Zweden en Denemarken kwamen. Het was een grote vreugde voor ons om de broeders in die landen te bezoeken en te zien hoe liefdevol en ijverig zij waren; wij waren echter altijd weer blij naar onze broeders in Letland terug te keren en wat geestelijk voedsel voor hen te kunnen meenemen.

Toen, op een morgen in juni 1940, bemerkten wij dat het land ’s nachts door Russische soldaten was bezet. Wat zou er nu gebeuren? Alle buitenlandse visums werden ongeldig verklaard en wij moesten om de paar dagen op het politiebureau komen. Al gauw werd ons meegedeeld dat wij het land moesten verlaten. De Engelse ambassade trof regelingen om alle personen met de Engelse nationaliteit te evacueren, maar daar wij wisten dat Letland onze toewijzing was, deden wij alle moeite om te blijven. Uren achtereen brachten wij op regeringsbureaus door, maar het mocht niet baten. Ten slotte werden wij er in een telegram van het hoofdbureau van het Genootschap toe aangespoord om het land te verlaten, en daarom accepteerden wij het derde en laatste aanbod van de Engelse regering. Met een bezwaard hart omdat wij onze broeders onder zulke moeilijke omstandigheden moesten achterlaten, stapten wij op 27 oktober op de speciale trein die ons via Moskou en de Transsiberische Spoorweg gedurende een elfdaagse reis naar Wladiwostok zou brengen, waar ons een schip voor Australië wachtte.

DIENST IN AUSTRALIË

Toen wij op 12 december in Strathfield aankwamen, werden wij in het Bethelhuis verwelkomd, en onze dienst aldaar is een reden temeer geweest voor lof aan Jehovah. Ik werd in de keuken te werk gesteld en met enkele onderbrekingen kook ik nu al bijna tweeëntwintig jaar voor de Bethelfamilie. Het is een groot voorrecht op deze wijze te kunnen dienen, want de Bethelfamilie werkt hard en hun enige doel is de bevordering van de Koninkrijksbelangen.

Wij waren nog maar ongeveer een maand in Australië, toen het Genootschap ook daar werd verboden. Beambten van de veiligheidsdienst deden een inval in het huis en doorzochten al onze kamers. Ruim een jaar bleven wij onder de ogen van de gewapende veiligheidsbeambten, die voortdurend de wacht hielden, in het huis wonen en werken. De politie was zelfs bij de Gedachtenisviering aanwezig. Toen, op een dag in mei 1942, kregen wij vierentwintig uur om het gebouw te verlaten, daar het leger het zou betrekken.

Het werk werd belemmerd, maar kwam niet tot stilstand. In de bossen en op andere afgelegen plaatsen bleven wij onze vergaderingen houden. Er werd ook van huis tot huis gepredikt, echter alleen met de bijbel. Ten slotte werd het verbod op 14 juni 1943 opgeheven; toch duurde het nog zes maanden voordat wij weer naar Bethel konden terugkeren. Wat een gelukkige dag was dat! Er was veel werk te doen, daar de legerautoriteiten het huis niet zo goed hadden onderhouden als wij, maar het was goed om weer als een familie gezamenlijk te kunnen dienen.

In 1951 stierf mijn man na meer dan dertig jaar volle-tijd-dienst voor Jehovah, maar zijn volledige toewijding aan Jehovah en de wijze waarop hij zijn broeders diende, vormden altijd een bron van aanmoediging en kracht voor mij. Een van zijn laatste raadgevingen voor mij was: „Blijf dicht bij de organisatie.” Door dit te doen, is mijn dienst een bron van vreugde voor mij gebleven.

Vele dingen hebben tot deze vreugde bijgedragen. Zo kon ik in 1955 de congressen in Europa bezoeken, doordat een edelmoedige zuster mij in de gelegenheid stelde haar te vergezellen. Een bezoek aan Londen en Edinburgh schonk mij in het bijzonder veel vreugde, doordat ik daar velen van mijn oude partners, vrienden en vriendinnen uit de tijd toen ik nog maar kort in de waarheid was, ontmoette; sommigen van hen dienen nog steeds op Bethel, als kringdienaar of als pionier. Een andere zeer gelukkige ervaring is de omgang geweest met de gemeenteopzieners, die uit verschillende delen van het land naar de Koninkrijksbedieningsschool zijn gekomen.

Wanneer ik op deze jaren terugzie, kan ik zeggen dat ik de grootste vreugde in Jehovah’s dienst heb kunnen vinden doordat ik, toen ik jong was, gehoor heb gegeven aan de raadgevingen van zijn organisatie. Ik heb de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats gesteld en ben de pioniersdienst ingegaan. Dit heeft tot vele verdere zegeningen geleid, met inbegrip van dertig voldoening schenkende jaren in de Betheldienst. Hiervoor dank ik Jehovah en zegen ik zijn naam. „Want de HERE is goed, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen