Weet u uw fouten te erkennen?
IN GEBREKE blijven fouten te erkennen, is een zwakheid die zo oud is als het menselijke geslacht. De mensen mogen dan nog zo geneigd zijn schuld van zich af te schuiven, toch is het helemaal niet prijzenswaardig wanneer iemand die terecht schuld draagt, hier onderuit tracht te komen. Het is zowel oneerlijk als liefdeloos, en ook is het onverstandig, want zoals met alle daden die op kortzichtig zelfbelang zijn gebaseerd, zijn de voordelen ervan slechts van korte duur en wegen ze niet op tegen de nadelen die eraan kleven.
Neem bijvoorbeeld de eerste man, Adam. Toen hij door zijn Maker en Weldoener, de Opperrechter van het universum, ter verantwoording werd geroepen, wierp hij alle schuld op Eva: „[Zij] heeft mij van den boom gegeven en toen heb ik gegeten” (Gen. 3:12). Hoe liefdeloos om de schuld op zijn vrouw te schuiven in plaats van eenvoudig toe te geven dat hij had gegeten!
Hij trachtte de schuld zelfs op God te werpen, door te zeggen: „De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van den boom gegeven.” Met andere woorden: ’Wat kunt u verwachten? U hebt mij deze vrouw gegeven; het is uw schuld, niet de mijne.’ Vergeten was de lange tijd dat hij onder de lagere dieren vergeefs naar een partner had uitgezien; vergeten was ook de grote vreugde toen hij voor het eerst met Eva in contact werd gebracht en hij had uitgeroepen: „Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees”! — Gen. 2:18–3:12.
Nu Adam zo’n slecht voorbeeld had gegeven, was het niet te verwonderen dat Eva in gebreke bleef haar fout te erkennen, maar de slang, die tot haar had gesproken, de schuld trachtte te geven. Onthief het feit dat Adam en Eva in gebreke bleven hun fouten te erkennen, hen echter van de gevolgen van hun ongehoorzaamheid? Verwierven zij er barmhartigheid door? Hoe kon God hun barmhartigheid betonen wanneer zij geen teken van berouw en van smart of verdriet gaven wegens het overtreden van Gods wet? — Gen. 3:13-19.
Met het oog op het slechte begin van onze eerste ouders, wekt het in het geheel geen verwondering dat hun nakomelingen geneigd zijn een overeenkomstige handelwijze te volgen. Het is zelfs een van de karakteristieke kenmerken van onze tijd. Dat mensen vaak in gebreke blijven hun fouten te erkennen, treedt duidelijk op de voorgrond in verband met de jeugdcriminaliteit. Ouders zijn geneigd de scholen, de politiek en de tijd waarin wij leven de schuld te geven; en deze dragen inderdaad een mate van schuld. Het leeuwedeel ervan berust echter bij de ouders van de misdadige jeugd, want zegt Gods Woord ons niet: „Oefen den knaap volgens den eis van zijn weg, ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken”? — Spr. 22:6.
Tot hen die hun stem verhieven ter ondersteuning van dit schriftuurlijke standpunt, behoorden drie Scandinavische politie-autoriteiten: J. Westlin, adjunct-commissaris van politie in Zweden, A. Anderson, adjunct-commissaris van politie in Denemarken en J. Gjerde, hoofd der politie in Noorwegen. Toen hun werd gevraagd aan wie volgens hen het misdadige gedrag van de jeugd te wijten was, antwoordden zij allen zonder aarzelen: „De ouders!” „Aangezien de scholen”, aldus deze autoriteiten, „niet langer het wettelijke recht bezitten de orde te handhaven [door middel van lijfstraffen], berust de verantwoordelijkheid bij de ouders.”
Aangezien dit zo is, stellen wij de voor de hand liggende vraag: Hoe kunnen ouders dan nog een verbetering verwachten als zij weigeren hun fouten te erkennen en er iets aan te doen? Als hun kinderen tot misdadigheid geneigd zijn, dienen zij zich zelf aan een onderzoek te onderwerpen en te zien in welk opzicht zij erin zijn te kort geschoten de kinderen hun tijd, hun liefde en het noodzakelijke strenge onderricht te geven.
Niet dat misdadige jongeren zelf vrijuit gaan. In geen geval! Velen van hen weten wat juist is en wat verkeerd is. Zij weten op zijn minst hoe zij zelf behandeld zouden willen worden, en de eenvoudige logica wijst uit dat zij anderen op dezelfde wijze zouden moeten behandelen. Neen, misdadige jongeren kunnen niet de gehele verantwoording voor hun fouten op hun ouders schuiven. Zij kunnen zich een doel voor ogen stellen dat de moeite waard is, zij kunnen weigeren met een stelletje jongelui om te gaan dat alleen maar op kattekwaad uit is, zij kunnen, door zelfbeheersing toe te passen, vermijden de liefde van hun ouders te misbruiken en kunnen aldus tonen dat zij zich bewust zijn van de schuld van dankbaarheid die zij jegens hun ouders hebben, wegens het feit dat zij hen ter wereld hebben gebracht en hen van de noodzakelijke dingen hebben voorzien. Aldus zullen jongeren ervoor worden behoed de weg van de minste weerstand te volgen.
Hetzelfde beginsel is op ons leven van alledag van toepassing. Hebben wij onverstandig, zorgeloos of zelfzuchtig gehandeld en worden wij daarom ter verantwoording geroepen? Laten wij dan bereid zijn onze fouten te erkennen. Het is veel waarschijnlijker dat wij een rechtvaardige en barmhartige behandeling zullen ontvangen wanneer wij onze fouten openlijk toegeven en durven te erkennen dan wanneer wij er onderuit trachten te komen. Ja, de ruiterlijkheid waarmee wij een fout toegeven, dwingt respect af. Ze is een bewijs van onze eerlijkheid en van het feit dat wij onze naaste liefhebben als ons zelf.
Door bereid te zijn onze fouten te erkennen, tonen wij nog een voortreffelijke hoedanigheid, namelijk bescheidenheid. Wie maakt er geen fouten? Wie zondigt er niet? De bijbel antwoordt: „Geen mens” (1 Kon. 8:46). De waarheid is dat iemand die zijn fouten weet te erkennen, hoogstwaarschijnlijk meer bescheidenheid aan de dag legt dan degene die lof ontvangt. Het is gemakkelijk bescheiden te lijken wanneer wij worden geprezen, maar wanneer wij worden berispt, laten wij eerst goed zien of wij werkelijk bescheiden zijn. Als wij bescheiden zijn, zijn wij er niet op uit ons zelf te rechtvaardigen maar zullen wij bereid zijn toe te geven waarin wij te kort geschoten zijn. Meer nog, het kan ter wille van de vrede soms wel raadzaam zijn de schuld op ons te nemen voor iets dat wij niet hebben gedaan, zolang er geen belangrijke strijdvraag of belangrijk beginsel bij betrokken is.
Wanneer wij onze fouten weten te erkennen, heeft dit een heilzame uitwerking op ons. Het versterkt ons gevoel voor recht en billijkheid en geeft ons zelfrespect. Bovendien kunnen wij erdoor voorkomen dat iemand die onschuldig is, de schuld krijgt; wij leren eruit hoe wij kunnen vermijden voortaan in dezelfde fout te vervallen, en vooral tonen wij dat wij ons meer bekommeren om wat God van ons denkt dan om wat mensen denken. Het verdient dus werkelijk alleszins aanbeveling bereid te zijn onze fouten te erkennen!