Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w67 15/1 blz. 37-41
  • Een voorziening voor geestelijke hulp in tijden van nood

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een voorziening voor geestelijke hulp in tijden van nood
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • EEN JUISTE KIJK OP HET COMITÉ
  • ZIJ DIE MOEILIJKHEDEN ONDERVINDEN
  • HET COMITÉ IN KENNIS STELLEN
  • Bewaar de vrede en de reinheid van de gemeente
    Georganiseerd om Jehovah’s wil te doen
  • Berouw waardoor men tot God wordt teruggeleid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Rechters en raadgevers van een Nieuwe-Ordeningmaatschappij
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Een juiste zienswijze ten aanzien van streng onderricht
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
w67 15/1 blz. 37-41

Een voorziening voor geestelijke hulp in tijden van nood

IS HET niet aangenaam, wanneer er een storm woedt en de regen in stromen naar beneden gutst, zich in een beschutting biedende en veilige plaats te bevinden? Of is het niet verfrissend en van vitaal belang, wanneer de zon de aarde schroeit, in een oase waar water en schaduw in overvloed voorkomen, te verblijven?

Op dezelfde wijze is de hedendaagse christelijke gemeente een plaats waar iemand troost en aanmoediging kan vinden. Lang geleden was al voorzegd dat degenen die in deze zeer beangstigende tijden in Gods zichtbare organisatie een verantwoordelijke positie zouden innemen, als een beschutting tegen stormen en als een oase in een tijd van droogte zouden zijn. De profeet Jesaja voorzei over de rijpe mannen die in de christelijke gemeente de leiding zouden nemen: „Ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen den wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land.” — Jes. 32:2.

Deze beschermende hulpvaardigheid door zulke rijpe christelijke dienaren in de gemeenten van Jehovah’s getuigen wordt niet alleen verleend wanneer er individueel hulp aan anderen wordt geboden, maar ook wanneer het voor zaken van ernstig belang nodig is dat enigen van hen als comité samenkomen om aandacht aan een zaak te besteden. Een dergelijk comité wordt gewoonlijk gevormd door de opziener — of gemeentedienaar — de assistent-gemeentedienaar en de bijbelstudiedienaar en soms kan nog een rijpe christelijke broeder er deel van uitmaken.

EEN JUISTE KIJK OP HET COMITÉ

Het is voor degenen in de gemeente belangrijk te beseffen waarom dit gemeentecomité er is. Deze mannen moeten niet beschouwd worden als geestelijke politieagenten waar men bang voor moet zijn. De opziener en de twee andere broeders van het comité letten inderdaad op het geestelijke welzijn van de op schapen gelijkende personen die aan hun zorg zijn toevertrouwd, maar zij moeten dit doen als liefdevolle herders, teder, en niet op een eigenmachtige, dictatoriale manier. Zij zijn geen bazen, maar dienaren.

Jezus zelf stelde het juiste voorbeeld voor dienaren van God, vooral voor degenen die met betrekking tot de gemeente de zwaarste verantwoordelijkheden dragen, en hij toonde aan hoe hun gedrag ten opzichte van hun broeders dient te zijn. Hij zei tegen zijn discipelen: „Gij weet dat zij die, naar het zich laat aanzien, over de natiën regeren, over hen heersen en hun groten autoriteit over hen oefenen. Zo is het onder u niet; maar wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet de slaaf van allen zijn.” — Mark. 10:42-44.

Ten einde dit duidelijk te maken, waste Jezus de voeten van zijn discipelen en stelde hun daardoor een voorbeeld van nederigheid. Hedendaagse volgelingen van Christus, vooral de leden van het gemeentecomité, moeten een dergelijke nederigheid aankweken. In dit verband zei de apostel Petrus: „Omgordt u allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen. Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u te zijner tijd moge verhogen.” — 1 Petr. 5:5, 6; Joh. 13:1-17.

Wanneer de leden van het gemeentecomité zo’n juist standpunt met betrekking tot de broeders innemen, zal iedereen in de gemeente van mening zijn dat deze dienaren er zijn om iedereen bij te staan die hun om raad vraagt. Zij zullen niet het gevoel hebben dat deze verantwoordelijke broeders hun tekortkomingen aan het licht proberen te brengen. Het tegendeel is waar. Zij zoeken naar gelegenheden om hulp te bieden, en dit is in het bijzonder het geval met betrekking tot hen die wellicht moeilijkheden ondervinden.

ZIJ DIE MOEILIJKHEDEN ONDERVINDEN

Nu en dan kan een christen iets doen wat zijn geweten kwelt. Het hoeft niet met voorbedachten rade te zijn gebeurd, maar hij kan voor de verleiding zijn bezweken. Wanneer een dergelijke moeilijkheid zich voordoet, zal hij met een rijpe broeder in de gemeente willen spreken, en dit is in overeenstemming met de bijbelse raad: „Broeders, zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid te herstellen, terwijl een ieder van u zichzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt. Blijft elkaars lasten dragen en vervult aldus de wet van de Christus.” — Gal. 6:1, 2.

Het is dus juist dat iemand die een ernstig probleem heeft, een rijpe broeder die geestelijke hoedanigheden bezit, benadert en zijn hulp inroept. Die rijpe broeder zou de gemeenteopziener kunnen zijn, of een van de andere leden van het comité. Bovendien zijn er in sommige plaatsen andere mannen van een soortgelijke rijpheid in de gemeente en ook dezen kunnen in vertrouwen worden benaderd wanneer iemand hulp nodig heeft. Dit betekent niet dat men verplicht is regelmatig naar iemand anders in de gemeente te gaan en elke kleine vergissing die men heeft gemaakt, te bekennen. Allen zijn onvolmaakt en schieten tekort aan Gods maatstaf van rechtvaardigheid. Zoals de apostel Paulus verklaarde: „Allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods” (Rom. 3:23). Daarom zei Jezus zijn volgelingen, toen hij hun leerde hoe zij moesten bidden, dat zij in hun smekingen tot God de volgende gedachte moesten opnemen: „En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven.” — Matth. 6:12.

Wanneer er echter ernstiger moeilijkheden zouden rijzen, is het de tijd om de raad van een rijpe broeder te vragen. Jehovah God, die onze zwakheden kent, heeft er daarom op liefderijke wijze regelingen voor getroffen dat wij hulp van onze broeders zouden ontvangen wanneer wij die het hardst nodig hebben. Merk eens op wat Jakobus 5:14-16 in verband hiermee zegt: „Is iemand onder u [geestelijk] ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente tot zich roepen, en laten zij over hem bidden, hem met olie inwrijvend in de naam van Jehovah. En het gebed des geloofs zal de ongestelde beter maken, en Jehovah zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden. Belijdt elkaar daarom openlijk uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij gezond gemaakt moogt worden. De smeking van een rechtvaardige heeft, als ze in werking is, veel kracht.”

De hulp die rijpe mannen kunnen bieden, is een voorziening die Jehovah voor ons welzijn heeft getroffen, en niet slechts een regeling waardoor bepaalde personen zijn aangesteld om te controleren wat ieder ander doet. Het is duidelijk, dat wanneer iemand een ernstige zonde begaat, dit een blijk is van geestelijke zwakte. Iemand die in deze omstandigheden verkeert, heeft hulp nodig om zijn moeilijkheden te overwinnen, en hij geeft blijk van inzicht wanneer hij om die hulp vraagt.

Er schuilt een groot gevaar in, niet om bijstand te vragen. Als een persoon die in moeilijkheden verkeert, dit niet doet, zal hij alleen maar bemerken dat hij gewend zal raken aan een zondige levenswijze totdat hij onverbeterlijk wordt, of, zelfs al herhaalt hij de verkeerde daad niet, zich terugtrekt van de omgang met Jehovah’s organisatie, uit vrees dat iemand zijn verkeerde daad zal ontdekken. Hoeveel beter zou het voor degene die een fout heeft begaan zijn, wanneer hij nederig zou erkennen dat er tijden zijn waarin wij hulp nodig hebben, en aldus gebruik te maken van de liefderijke voorziening die Jehovah heeft getroffen.

Denk eens aan wat is opgetekend in Spreuken 28:13: „Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming.” Indien iemand tot een zondige handelwijze is vervallen en er oprecht berouw over heeft, toont hij dit dus niet door zijn overtredingen te bedekken maar door ze te bekennen, hulp te zoeken en daarna zorgvuldig de omstandigheden te vermijden die tot een herhaling van het kwaad zouden kunnen leiden.

HET COMITÉ IN KENNIS STELLEN

Is het noodzakelijk, wanneer iemand die een fout heeft begaan en aan een rijpe persoon raad vraagt, het gehele comité van iedere verkeerde handelwijze in kennis te stellen? In dit verband is het goed in gedachten te houden dat de leden van het comité niet zijn aangesteld om alles wat wij doen te controleren. Zij willen onze broeders alleen maar helpen de weg te bewandelen die Jehovah’s glimlach van goedkeuring verdient.

Als een broeder of zuster in de gemeente dus een broeder benadert waarvan hij denkt dat hij in staat zal zijn hem geestelijk bij te staan, dan zal die broeder gewoonlijk blij zijn van dienst te kunnen zijn. Als hij werkelijk een broeder met „geestelijke hoedanigheden” is, zal hij natuurlijk degene die verkeerd gehandeld heeft niet eenvoudig vertellen alles betreffende zijn onchristelijke handelwijze te vergeten. Hij zal naar een bewijs zoeken dat de overtreder oprecht is en nederig berouw toont, en hij zal hem helpen alle stappen te ondernemen die nodig zijn om het verkeerde dat is gedaan, weer goed te maken. In sommige van deze gevallen kan de broeder van mening zijn dat de raad die hij uit Gods Woord kan geven, voor deze zaak voldoende is, en toereikend om „zo iemand . . . te herstellen”. Indien dit het geval is, kan de zaak uitsluitend tussen hen tweeën gehouden worden. Het is niet nodig er nog meer personen in te betrekken.

Indien er natuurlijk in de loop van zo’n gesprek aan het licht zou komen, dat er herhaaldelijk een overtreding is begaan van het soort waarnaar in 1 Korinthiërs 5:11 wordt verwezen, dan moet de kwestie onder de aandacht van het gemeentecomité worden gebracht. Een dergelijke herhaalde zonde is een ernstige zaak, maar als de overtreder zelf vrijwillig heeft bekend, en er oprecht naar verlangt te doen wat juist is in Jehovah’s ogen, kan hij wellicht geholpen worden.

Bepaalde andere gevallen waarbij geen herhaling van zonde betrokken is, moeten eveneens onder de aandacht van het comité worden gebracht en dit is zelfs het geval als er reeds raad en hulp voor het geestelijk herstel zijn verschaft. Hierbij zijn inbegrepen gevallen van seksuele immoraliteit waarbij anderen zijn betrokken, of ze nu gepleegd zijn door volwassenen of door opgedragen, gedoopte minderjarigen, en andere ernstige overtredingen die openbaar bekend zijn geworden of die gemakkelijk een zaak van discussie in de gemeente kunnen worden.

Indien ernstige zaken echter voor het gemeentecomité worden gebracht, betekent dit dan noodzakelijkerwijs dat een persoon in dat geval kan verwachten door de christelijke gemeente uitgesloten te worden? Neen, dat betekent het per se niet. Het comité is daar om degenen die Jehovah willen dienen te helpen. Laten wij niet vergeten dat Jakobus hoofdstuk vijf zegt, dat iemand die geestelijk ziek is, de oudere mannen van de gemeente moet roepen om hem te helpen. Met welke resultaten? Zouden zij hem er met de zweep van langs geven? Neen, zij brachten de heilzame raad van Gods Woord op hem van toepassing. Zij spraken het gebed over hem uit. En als hij zonden had begaan en werkelijk berouw toonde, welnu, de tekst zei dat deze hem vergeven zouden worden.

Indien deze vertegenwoordigende leden van de gemeente echter van plan zijn barmhartigheid ten opzichte van degene die een ernstige zonde heeft begaan, te tonen, dan moeten zij dit doen in harmonie met Gods geschreven Woord. Het is niet eenvoudig een kwestie van het betonen van barmhartigheid jegens hem omdat zij medelijden met hem hebben. Zij moeten er zeker van zijn dat er een basis is voor barmhartigheid, dat de persoon werkelijk berouw heeft. Wanneer de overtreder alleen maar spijt heeft omdat iemand zijn overtreding te weten kwam, en geen spijt heeft van de overtreding zelf, of als hij onverschillig is of zich tracht te rechtvaardigen, dan heeft hij natuurlijk geen werkelijk berouw, en God zal hem niet vergeven. Het comité zou door Gods Woord niet gemachtigd zijn, jegens zulk een onvergeven persoon barmhartigheid te betonen.

De handelwijze die het comité zal volgen en die na gebedsvolle beschouwing vastgesteld moet worden, hangt voor het grootste deel af van de omstandigheden. Het kan zijn dat in sommige gevallen juiste schriftuurlijke raad voldoende zal zijn. Anderzijds zou het, als de overtreding die begaan is ernstig was, waarschijnlijk verstandig zijn, die persoon, althans voor een passende tijd, niet op het podium te laten optreden om anderen in de gemeente te onderwijzen. Dit verschaft de overtreder de gelegenheid gedurende een bepaalde tijd zijn berouw te bewijzen en tevens geeft het de rijpe broeders de gelegenheid hem geestelijk te sterken.

Als de overtreding die begaan is geen openbaar schandaal was, maar ernstig genoeg om streng onderricht toe te passen, dan kan de overtreder op voorwaarden worden gesteld die niet aan de gemeente worden bekendgemaakt. Gedurende deze periode, gewoonlijk een jaar, dient hem regelmatig geestelijke bijstand te worden verleend ten einde zijn moeilijkheid te overwinnen. Daarna worden de voorwaarden, weer zonder dat het in de gemeente wordt aangekondigd, opgeheven. Wat een liefderijke voorziening van God voor hen die tot een ernstige overtreding vervallen, doch oprecht berouw hebben!

Indien de zonde ernstig was en een openbaar schandaal verwekte, dan zal, wanneer er barmhartigheid betoond wordt, de persoon eveneens een proeftijd worden opgelegd, maar deze keer wordt het wel in de gemeente bekend gemaakt. Toch wordt er ook in dit geval, evenals wanneer de voorwaarden niet bekend worden gemaakt, een liefderijke poging gedaan om de overtreder te helpen.

Er zijn echter mensen die Jehovah’s reine organisatie zijn binnengekomen en zijn gedoopt, maar die na verloop van tijd geen ware christenen blijken te zijn. Zij houden ervan om met Jehovah’s volk samen te komen, omdat zij hen een zeer betrouwbaar volk vinden en zij trekken hiervan profijt met het oog op slechte praktijken. De discipel Judas schreef over dat soort van mensen in vers vier van zijn brief „dat er zekere mensen heimelijk zijn binnengedrongen, reeds lang geleden door de Schriften voor dit oordeel bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus”.

Wanneer iemand duidelijk toont dat hij van dat slag is, een opzettelijke overtreder, of hij een ernstige overtreding nu eenmaal of herhaaldelijk heeft gepleegd, dan heeft hij in de theocratische organisatie niets meer te zoeken. Hij moet ontmaskerd worden en het gemeentecomité is er verantwoordelijk voor dat hij uitgesloten wordt. — 1 Kor. 5:11, 13.

Uit al de verschillende soorten van problemen die onder de aandacht van het gemeentecomité kunnen komen, blijkt wel dat het een zeer verantwoordelijke plaats inneemt, een plaats die geestelijke kracht vereist. Het is voor de leden van dit comité echter ook een groot voorrecht in staat te zijn hun broeders te dienen, en „het is gelukkiger te geven dan te ontvangen”, zei Jezus (Hand. 20:35). Hoe waar is dit, wanneer nuttige raad overtreders helpt hun verantwoordelijkheden jegens Jehovah beter in te zien en zich ervan te kwijten!

Wanneer personen worden geholpen Jehovah’s wil op een juiste manier ten uitvoer te brengen en wanneer zij Jehovah’s prachtige regeling, hun door middel van de gemeente geestelijke steun en troost te verschaffen, gaan inzien, zullen zij ermee instemmen dat zulke „gaven in mensen” inderdaad zijn „als een beschutting tegen den wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land”. — Ef. 4:8, 11, 12; Jes. 32:1, 2.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen