Volharding met geduld schenkt vreugde
zoals verteld door J. Scharner
IK WAS een van de 10.000 getuigen van Jehovah die door de nazi’s in hun duivelse concentratiekampen werden geworpen. Meer dan negen jaar lang verdroeg ik hun haat wegens het feit dat ik Gods Woord de bijbel liefhad en weigerde mijn God Jehovah te verloochenen.
Kort na mijn gevangenneming werd het mij duidelijk dat, ongeacht wat de nazi’s mij ook aandeden, ik het met de kracht die Jehovah mij gaf, kon verduren. Sta mij echter toe dat ik u, alvorens enkele van mijn ervaringen gedurende die jaren te verhalen, vertel waarom ik een van Jehovah’s getuigen ben geworden. De geschiedenis begint in 1914, toen ik tien jaar oud was.
Mijn moeder, die een vurig lid van de Rooms-Katholieke Kerk was, zorgde ervoor dat wij geregeld naar de kerk gingen. Nadat in 1914 de oorlog was uitgebroken, maakte de priester er echter een gewoonte van elke zondagspreek te besluiten met te zeggen: „God zegene het Duitse leger. God zegene de Duitse soldaten. God zegene de Duitse wapens. Wij willen, zullen en moeten de overwinning behalen.” Wij kinderen vonden deze uitspraak van de priester niet verkeerd, onze moeder echter wel.
Op een zondag, toen wij uit de kerk kwamen, wendde mijn moeder zich tot ons en zei: „Kinderen er klopt hier iets niet! Wie zal de geliefde God helpen? Wat zullen de priesters in Rusland bidden? Wat zullen de priesters in Frankrijk bidden? Voor ons allen is er slechts één God.” Ik heb deze vragen nooit vergeten. Kennelijk kon God niet de gebeden om de overwinning verhoren die van beide kanten in de oorlog kwamen. Hoe meer ik over deze vragen nadacht, hoe meer ik mij afvroeg waarom christelijke mensen niet in vrede kunnen leven. Ik vond het antwoord in 1925.
EEN VERANDERING IN MIJN LEVEN
Meteen nadat ik mijn leertijd voor mijn vak had beëindigd, werd ik te werk gesteld met nog een werknemer die een van de Bibelforscher of bijbelonderzoekers was, die thans bekendstaan als Jehovah’s getuigen. Hij sprak altijd over Gods koninkrijk en hoe dit blijvende vrede op aarde zal brengen. Hij bood mij het boek Het Goddelijke plan der eeuwen aan, dat ik nam en las. Hierin vond ik de antwoorden op mijn vragen en een hoop voor de toekomst.
Op een dag vroeg ik aan mijn medearbeider waar hij zondags heenging en hij legde mij de christelijke bediening uit, het „colporteurswerk” genoemd, waaraan hij zondags deelnam. Toen ik hem vroeg of ik met hem kon meegaan, stemde hij vlug toe en verzekerde mij dat het werk niet moeilijk was. Ik ondervond dat dit waar was. Na drie huizen met hem te zijn meegegaan, vroeg ik of ik het volgende huis alleen mocht proberen. Vanaf die tijd tot op heden heb ik de van-huis-tot-huisprediking een bron van vreugde gevonden.
Ik bestudeerde ijverig de hulpmiddelen voor bijbelstudie die mij werden gegeven en mijn kennis van en waardering voor de bijbel groeiden. Al spoedig droeg ik mijzelf aan God op en symboliseerde dit door de waterdoop. Zes maanden later, in de herfst van 1925, begon ik er al mijn tijd aan te wijden van huis tot huis over Gods koninkrijk te spreken.
Met een fiets, een koffer en pakken door het Wachttorengenootschap uitgegeven hulpmiddelen voor bijbelstudie, ging ik op weg naar Hohenstein, welke stad mij was toegewezen om er als pionierbedienaar te dienen. Mijn toewijzing omvatte ook het dorpje Tannenberg. Groot was de vreugde die ik daar ondervond door met de mensen over het goede nieuws van Gods koninkrijk en de vrede die dit de gehele mensheid ten slotte zal brengen, te spreken.
Later, in 1931, vond ik, terwijl ik in een dorp nabij de Duitse stad Johannesburg werkte, enkele jongemannen die belangstelling hadden voor de waarheid van de bijbel. Zij zongen allen in het koor van de plaatselijke kerk. Toen de priester vernam dat ik met deze mannen sprak, kondigde hij vanaf de preekstoel af dat elke Bibelforscher die in het dorp kwam, weggejaagd diende te worden. Toen ik de keer daarop kwam en van huis tot huis met de mensen over de goede dingen in Gods Woord begon te spreken, kwam er een man op mij af met een lang mes. Ik nam mijn bijbel in de hand, liep twee passen op hem toe en zei: „Ik heb een beter wapen, het zwaard van de geest, namelijk Gods Woord. Schaamt u zich niet om met zo’n smerig wapen op een mens af te komen, iemand die met u over het koninkrijk Gods wil spreken? Heeft uw priester u soms geleerd zo op te treden? Jezus Christus heeft zijn discipelen opgedragen hun naasten lief te hebben. Doet u dit?” De man raakte in verwarring, kreeg een kleur en ging mopperend heen.
Toen ik dit incident aan de jongemannen vertelde met wie ik de bijbel bestudeerde, waren zij heel boos op de priester. Een van hen zei: „Ik zal uit de kerk treden.” Drie dagen later kwam de priester naar het huis waar ik een bijbelstudie leidde. Tijdens de discussie stelden de geïnteresseerde personen de priester vragen en vroegen om een schriftuurlijke ondersteuning van wat hij zei. Toen werd hij boos en ging weg. Nu begonnen de jongemannen van het koor de kerk een voor een te verlaten omdat zij het ware christendom hadden gevonden. Later namen enkelen van hen als pionier de christelijke volle-tijdbediening op, evenals ik dit gedaan had.
VOLHARDING ONDANKS VERVOLGING
In de herfst van 1935 werd ik gevangengezet omdat ik een van Jehovah’s getuigen was. In juni 1933 had Hitlers regering alle activiteiten van Jehovah’s getuigen op het gebied van vergaderingen en het verspreiden van hulpmiddelen voor bijbelstudie verboden. Ik was dus niet verrast toen ik ten slotte gearresteerd werd en in de gevangenis werd gezet omdat ik een christelijke dienstknecht van Jehovah God was. Toen dat gebeurde, was ik dankbaar dat ik mijn persoonlijke bijbelstudie niet had verwaarloosd, daar dit mij hielp het geloof te hebben dat nodig was om te volharden. Ik dacht veelvuldig aan de volharding waarover de bijbelschrijver Johannes spreekt, die zei: „Ziet! Wij verklaren hen die hebben volhard, gelukkig.” — Jak. 5:11.
Hoewel de gevangenisautoriteiten mij de bijbel afnamen, stonden zij andere gevangenen wel toe er een te hebben. Zij dachten dat mijn geloof zwak zou worden als ik de bijbel niet had en dat ik daardoor mijn geloof zou verloochenen door een verklaring te tekenen die daarop neerkwam en die door de nazi’s was opgesteld. Zij beseften niet dat ik de waarheid van Gods Woord, lang voordat ik werd gevangengenomen, door persoonlijke en groeps-bijbelstudie diep in mijn geest had gegrift. Zij konden die geloofversterkende waarheden niet uit mijn geest verwijderen.
Op een dag werd ik in een cel gestopt met een gevangene die wegens roofmoord ter dood was veroordeeld. De bewakers hadden hem toegestaan een bijbel te hebben. Vlak voordat hij werd terechtgesteld, werd hij naar een andere cel overgebracht, doch tot mijn grote geluk, liet hij zijn bijbel achter. Nu kon ik mij vergasten aan het versterkende Woord van God. Elke dag las ik erin en ik probeerde vele verzen van buiten te leren. Heel vaak dacht ik aan Jezus’ woorden: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” — Matth. 24:13.
Nadat ik zes jaar gevangen had gezeten, deed de mogelijkheid zich voor dat ik vrijgelaten zou worden. Een Gestapo-officier ondervroeg mij dienaangaande. Hij vroeg of ik na de zes jaren genezen was van mijn foutieve gedachten en of ik nog steeds in Jehovah geloofde. Ik maakte hem duidelijk dat ik de aanbidding van de ware God, Jehovah, nog altijd toegewijd was en dat ik geen verklaring zou tekenen waarin ik mijn geloof verloochende. Toen werd het bevel gegeven dat ik weggevoerd moest worden naar een concentratiekamp. De ambtenaar van de Gestapo zei: „Daar zal een andere wind waaien. Daar zul je je rustig houden, en als je weigert te tekenen, zul je er alleen via de schoorsteen kunnen uitkomen.”
VOLHARDING MET GEDULD
Elke gelegenheid die ik in het concentratiekamp had om over het goede nieuws van Gods koninkrijk en de vertroostende beloften van zijn Woord te spreken, was een bron van vreugde voor mij. Ik herinner mij een ervaring die ik had toen ik een tijd lang in het kamphospitaal lag. Er was daar een jonge gevangene die erg ziek was en altijd tegen mij zei: „Vertel mij iets over het Koninkrijk. Wat je zegt, is zo vertroostend.” Hij was er vooral in geïnteresseerd over de opstanding der doden te horen, omdat hij niet verwachtte van zijn ziekte te zullen genezen. Het was heerlijk hem met de waarheid van Gods Woord hoop te kunnen geven.
Bij een andere gelegenheid, toen ik tyfus had en in het kamphospitaal werd verpleegd, had ik het voorrecht met de andere zieken aldaar te spreken over de vele zegeningen die God de lijdende mensheid onder de heerschappij van zijn koninkrijk zal geven. De arts, eveneens een gevangene, zei: „Uw geloof en blijmoedigheid zullen u helpen vlug beter te worden.”
Telkens weer ondervond ik de vreugde van Jehovah als ik met anderen over de waarheden van zijn Woord sprak. Ik had zelfs de gelegenheid getuigenis te geven aan enkele SS-officieren die een stuk land kwamen inspecteren. Zij keken rond, en toen een van hen mijn paarse driehoek zag, die Jehovah’s getuigen als identificatieteken moesten dragen, riep de officier mij toe: „Paarse! Kom hier!” Toen ik naderbijkwam, vroeg hij: „Waarom ben je hier in het concentratiekamp?” Ik vertelde hem dat ik de bijbel als Gods Woord aanvaardde en sprak erover. Toen zei hij: „Je bent dus een Bibelforscher.” Ik bevestigde dit, waarna hij vroeg: „Heb je de papieren getekend?” Ik antwoordde dat ik dit niet had gedaan en hij wilde weten waarom niet. „Ik wil mijzelf niet tot een verrader maken.” Hij merkte op: „Dan moet je een echte bijbelonderzoeker zijn en weten wanneer er vrede zal komen.” Ik vertelde hem dat alleen Gods koninkrijk onder Christus ware vrede zal brengen.
De SS-officier wendde zich tot zijn collega’s en zei: „Kijk eens naar deze mensen! Je kunt hen gevangennemen, hen alles afnemen en hen zelfs doden, maar zij geven hun geloof in Jehovah niet op. Zij doen hun werk goed en het zijn eerlijke mensen, maar voor de oorlog deugen zij niet.” De gevangenen die dit gesprek hoorden, hadden veel respect voor ons. Er waren er natuurlijk enkelen die zeiden dat wij dom waren dat wij weigerden de papieren te tekenen en ons geloof te verloochenen, zodat wij vrijgelaten konden worden en naar huis konden gaan.
EINDELIJK VRIJHEID
Na meer dan negen jaar in een gevangenis en het concentratiekamp in Stutthof bij Danzig te hebben doorgebracht, herkreeg ik ten slotte mijn vrijheid. Deze kwam nadat ongeveer 900 gevangenen naar een andere plaats werden gebracht. Wij werden in een kleine kolenschuit gestopt die getrokken werd door een sleepboot. Toen wij de Oostzee naar Flensburg in Noord-Duitsland overstaken, werden velen van de zieke gevangenen door de bewakers overboord gegooid. Tot mijn leedwezen moet ik zeggen dat dit ook een van Jehovah’s getuigen uit Polen, Ignatz Ukrzewski, overkwam. De zieken werden in een ruim twee en een halve meter diepe kolenbunker gepropt, waar zij zich niet konden bewegen. Sommigen lagen zelfs bovenop elkaar. Toen de SS-ers te weten kwamen dat wij met de zieke gevangenen spraken, werden wij in het andere eind van de schuit opgesloten.
Toen het geallieerde bezettingsleger ons in Flensburg had bevrijd, nam ik het christelijke werk, dat meer dan negen jaar geleden door mijn arrestatie onderbroken was, weer ter hand. Ik begon het goede nieuws van Gods koninkrijk van deur tot deur te prediken.
Vlak na de oorlog waren slechts weinig getuigen van Jehovah in Duitsland in staat openbare lezingen te houden. Ik had dus het voorrecht dergelijke lezingen in een aantal dorpen en steden uit te spreken. Op deze wijze over Gods Woord te kunnen spreken, was een bron van grote vreugde voor mij. Toen het Wachttorengenootschap vervolgens speciale vertegenwoordigers, kringdienaren genoemd, naar de verschillende Duitse gemeenten ging zenden, werd ik uitgenodigd om een van hen te zijn. Wat een vreugde was dat! Het was een waar voorrecht deel te nemen aan een werk dat de gemeenten versterkte, dat mijn christelijke broeders tot christelijke rijpheid hielp te komen en dat hen aanmoedigde getrouw in Jehovah’s dienst te volharden.
In 1946 werd ik gezegend met een metgezel voor het leven toen ik met een geestelijke zuster trouwde wier eerste man en oudste zoon door de nazi’s waren terechtgesteld omdat zij hun rechtschapenheid jegens Jehovah God hadden gehandhaafd door te weigeren hun neutraliteit in de oorlog te verbreken. Sedertdien hebben wij Jehovah gezamenlijk als volle-tijddienaren gediend.
Vanaf de tijd dat ik mijn vreugdevolle dienst van onze Schepper begon tot op heden, zijn er meer dan drieënveertig jaar verstreken. Hoewel ik vele zware beproevingen heb moeten verduren, waarvoor geduldige volharding nodig was, heb ik vele rijke zegeningen ondervonden omdat ik op Jehovah vertrouwde, rechtschapen jegens hem ben gebleven en zijn belangen de eerste plaats in mijn leven heb toegekend. Ik weet uit persoonlijke ervaring dat degenen die op hem vertrouwen, als een berg kunnen standhouden tegen alle pogingen om hun christelijke rechtschapenheid te verbreken. Terugblikkend op mijn leven, ben ik er meer dan ooit van overtuigd dat volharding met geduld ten slotte talloze vreugden en zegeningen met zich meebrengt. — Ps. 125:1; Luk. 21:19.