Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w68 15/10 blz. 611-612
  • Wacht u voor hebzucht

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wacht u voor hebzucht
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
  • Vergelijkbare artikelen
  • Pas op voor „elke soort van hebzucht”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2007
  • Begerigheid
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • ’Gij moogt niet zelfzuchtig andermans bezittingen begeren’
    Ontwaakt! 1971
  • Door welke ’Tien Geboden’ laat u zich leiden?
    Ontwaakt! 1976
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
w68 15/10 blz. 611-612

Wacht u voor hebzucht

ZOU u graag lang en in geluk willen leven? Dan zult u zich er onder andere voor moeten wachten de bezittingen van andere mensen te begeren.

Het is in vele gevallen beslist niet onjuist wanneer men iets begeert te bezitten, zoals een huwelijkspartner, een auto of een huis. Deze dingen dienen echter nooit begeerd te worden wanneer ze iemand anders toebehoren; men mag niet de bezittingen van een ander begeren. Zo is het ook juist wanneer men vorderingen wil maken en vooruit probeert te komen, maar niet wanneer men hierbij iemand anders verdringt. — 1 Tim. 3:1.

Hebzucht is wel gedefinieerd als „de ziekelijke vorm van vreugde aan bezit. Het gaat hier . . . vooral om het verkrijgen van bezit. Alle nadruk valt op de begeerte en op de drift om zich iets toe te eigenen”. Vandaar dat een hebzuchtig persoon er gemakkelijk toe komt zijn zinnen op dingen te zetten die een ander toebehoren. Hebzucht móet iemand wel in moeilijkheden brengen. Er bestonden derhalve goede redenen voor waarom Jezus Christus waarschuwde: „Wacht u voor elke soort van hebzucht.” — Luk. 12:15.

De bijbel waarschuwt niet alleen voor hebzucht en het begeren van andermans bezittingen, maar staat ook vol van voorbeelden waaruit blijkt welk een schade er kan worden aangericht wanneer men zich hebzuchtig andermans bezittingen toeëigent. In de tijd van Jozua, de opvolger van Mozes, kwam Achan, samen met zijn gehele gezin, op een bittere wijze aan zijn einde omdat hij sommige van de rijkdommen van de stad Jericho, die aan Jehovah God waren gewijd, had begeerd (Joz. 7:16-26). Eeuwen later bezegelde de goddeloze koning Achab zijn ondergang doordat hij de wijngaard van Naboth begeerde. Naboth had geweigerd deze te verkopen en daarom had Achabs vrouw Izébel ervoor gezorgd dat Achab deze kreeg door Naboth vals te laten beschuldigen en ter dood te laten brengen. — 1 Kon. 21:4-16.

Aangezien de Schepper, Jehovah God, terdege besefte hoe diep hebzucht in het hart van de gevallen mens was geworteld en welk een schade erdoor kon worden aangericht wanneer andermans bezittingen werden begeerd, verbood hij hebzucht in het tiende van de Tien Geboden: „Gij zult niet begeren uws naasten vrouw, gij zult uw zinnen niet zetten op uws naasten huis, noch op zijn akker, . . . noch op iets, dat van uw naaste is” (Deut. 5:21). Er zou gezegd kunnen worden dat de Decaloog (of Tien Geboden) alleen al door dit gebod wordt bestempeld als een wet die veel meer dan menselijke wijsheid bevat. Hoe dat zo? Welke menselijke wetgevers zouden er bijvoorbeeld ooit aan hebben gedacht zo’n wet te maken die, hoewel mensen er nooit de hand aan zouden kunnen houden, verkeerde gedachten verbiedt en tot de wortel van vele problemen van de mensen doordringt? Iedereen wordt hierdoor als het ware zijn eigen morele politieagent die erop toeziet dat deze fundamentele zelfzuchtige neiging zich niet kan ontwikkelen.

Hoe eigen hebzucht is aan de menselijke aard, dat wil zeggen, aan de gevallen, zondige menselijke aard, blijkt wel uit het feit dat een kind instinctief hebzuchtig blijkt te zijn. Het wil alles wat het mooi vindt, onmiddellijk pakken. Door opvoeding en streng onderricht moet het begrip krijgen van mijn en dijn. Het moet worden geleerd de rechten en bezittingen van anderen te respecteren. — Spr. 22:15.

De apostel Paulus waarschuwde dat „begerigheid . . . afgoderij is”. In welk opzicht kan er gezegd worden dat het begeren van andermans bezittingen iemand tot een afgodendienaar maakt? Doordat hij een afgod van zichzelf maakt. Hij is als degenen wier ’god hun buik is’. Hij maakt zijn zelfzuchtige begeerten tot het allerbelangrijkste in zijn leven. — Kol. 3:5; Fil. 3:19.

Het lijkt in deze tijd wel alsof hebzucht in zulke landen als de Verenigde Staten hand over hand toeneemt, zoals blijkt uit de plunderingen waarmee de relletjes na de sluipmoord op Dr. King gepaard gingen. Zo werd er bericht dat de relletjes in Washington D.C. werden gekenmerkt door een „akelige carnavalsfeer”, waarbij jolige plunderaars „in en uit kapotgegooide winkelruiten sprongen en hun buit zo maar voor het oog van de wet wegsleepten”. Een van de plunderaars zei: „Man, we pakken gewoon wat we hebben willen.” Het was heus niet zo dat deze plunderaars behoeftige personen waren, want van de 115 personen die vorig jaar door de politie in Detroit werden gearresteerd, hadden 105 een goede baan en een mooie auto. Ook kon de plundering niet louter een raciaal protest worden genoemd, want er bevonden zich ook blanken onder de plunderaars, terwijl winkels die aan negers toebehoorden ook door negers werden geplunderd.

Hoe kunnen wij ons echter voor hebzucht wachten als het hart van de mens van kindsbeen af tot hebzucht is geneigd? In de allereerste plaats door voortdurend voor ogen te houden dat alle hebzucht onze Maker, Jehovah God, mishaagt en zijn toorn uitlokt. De vrees hem te mishagen, zal ons helpen het kwade te vermijden. — Gen. 8:21; Spr. 8:13.

In de tweede plaats zullen wij worden geholpen ons voor hebzucht te wachten door de schriftuurlijke raad ter harte te nemen: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” en „Zoals gij wilt dat de mensen u doen, doet hun desgelijks”. U zou het niet op prijs stellen wanneer iemand anders uw huwelijkspartner of enige van uw bezittingen zou begeren, niet waar? Begeer dan ook niets van hem of haar. Hebzucht leidt tot moeilijkheden met uw medemensen, zoals door de discipel Jakobus wordt opgemerkt: „Uit welke bron komen er oorlogen en uit welke bron komen er gevechten onder u? . . . Gij begeert en toch hebt gij niet. Gij blijft moorden en hebzucht koesteren.” Ja, hebzucht maakt u tot de vijand van degene wiens bezittingen u hebzuchtig begeert, en sommigen is deze vijandschap duur komen te staan. — Mark. 12:31; Luk. 6:31; Jak. 4:1, 2.

Wanneer wij verder de les van tevredenheid leren, zullen wij hierdoor worden geholpen ons voor hebzucht te wachten. De bijbel geeft ons de verstandige raad godvruchtige toewijding te zamen met tevredenheid als een middel tot groot gewin te beschouwen, zodat wij, als wij voedsel en onderdak hebben, met deze dingen tevreden dienen te zijn. Een besef van het eenvoudige feit dat meer bezittingen met meer lasten en meer vrees voor verlies gepaard gaan, zal ons er beslist bij kunnen helpen tevreden te zijn. — Pred. 5:11, 12; 1 Tim. 6:6-8.

De apostel Paulus heeft alle christenen in dit opzicht een goed voorbeeld gegeven. Hij schreef dat hij nog nooit iets van een ander had begeerd. In plaats daarvan offerde hij zich voor zijn medemensen op. Dat hij hiertoe in staat was, kwam onder andere ongetwijfeld doordat hij had geleerd tevreden te zijn in welke toestand hij zich ook bevond. Gelukkig zijn allen die hem in dit opzicht proberen na te volgen! — Fil. 4:12; 1 Thess. 2:5-12.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen