„Bewijs een zegen te zijn”
■ Toen Jehovah aan Abraham (Abram) de opdracht gaf naar een ander land te verhuizen had God een liefdevol doel op het oog. Abraham gaf hier gehoor aan, met als gevolg dat hij werd gezegend, terwijl hij tevens voor anderen een zegen bleek te zijn. Het verslag in Genesis 12:1-4 (volgens de Nieuwe-Wereldvertaling) luidt: „Nu zei Jehovah tot Abram: ’Trek weg uit uw land en van uw verwanten vandaan en uit het huis van uw vader, naar het land dat ik u zal tonen; . . . en bewijs een zegen te zijn.’ . . . Daarop ging Abram, juist zoals Jehovah tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee.”