Zijn er goddeloze geesten?
JEZUS CHRISTUS, die vanuit het geestenrijk naar de aarde kwam, erkende het bestaan van goddeloze geesten. U zult zich misschien herinneren dat hij dikwijls over de Duivel sprak en dat hij hem „de vader van de leugen” en een „doodslager” noemde (Joh. 8:44). Wij doen er tot onze eigen bescherming in deze tijd, nu liegen en moorden steeds meer toenemen, goed aan dit onderwerp te onderzoeken.
Veel mensen geloven natuurlijk niet dat er goddeloze geestelijke schepselen zijn. Zelfs sommigen die beweren de bijbel te gebruiken, zeggen dat Satan de Duivel slechts een hoedanigheid van kwaad is en geen onzichtbare geestelijke persoon. Maar stroken de feiten met hun geloofsovertuiging?
IS DE DUIVEL WERKELIJK EEN GEESTELIJKE PERSOON?
Wat valt er te zeggen over Jezus Christus’ eigen ondervinding toen hij door de Duivel werd verzocht? De bijbel vertelt ons dat de Duivel Jezus alle koninkrijken der wereld liet zien en tot hem zei: „Ik zal u al deze dingen geven indien gij neervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht.” Jezus antwoordde de Duivel: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden.’” Toen verliet de Duivel Jezus. — Matth. 4:1-11.
Door wie werd Jezus Christus gedurende die ervaring verzocht? Door een werkelijke persoon? Of door slechts een hoedanigheid van kwaad? Indien hij door slechts een hoedanigheid van kwaad werd verzocht, in wie woonde die hoedanigheid dan? Was dit kwaad in Jezus Christus aanwezig? Zo ja, dan kon het niet waar zijn dat er in hem geen zonde was. Toch maakt de bijbel, Gods Woord der waarheid, het zeer duidelijk dat Jezus „schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars” was (Hebr. 7:26). De bijbel zegt ook: „Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er bedrog in zijn mond gevonden” (1 Petr. 2:22). Jezus heeft dus niet een gesprek kunnen voeren met het „kwaad” dat in hemzelf aanwezig was. Hij sprak tot een levend geestelijk schepsel.
In het verslag over de godvrezende man Job vertelt de bijbel ons dat Jehovah met Satan sprak. Het verslag luidt: „Jehovah [zei] tot Satan: ’Waar komt gij vandaan?’ Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: ’Van het omtrekken op de aarde en van het rondwandelen daarop’” (Job 1:6, 7, NW). Welnu, was Satan bij die gelegenheid geen werkelijke persoon, doch slechts een hoedanigheid van kwaad? Tot wie sprak God dan? Tot zichzelf? Indien dit zo was, dan zou de hoedanigheid van kwaad in de Almachtige God zelf zijn, en dat zou betekenen dat het kwaad bij Jehovah een begin vond. Zulk een gedachte is in strijd met heel de rest van de Heilige Schrift en druist tegen alle logica in. — Ps. 145:17; Openb. 4:8.
Zowel de Schrift als logische redenatie maken dus duidelijk dat Satan een werkelijk bestaande, levende persoon in het onzichtbare geestenrijk is. Hij was en is een historische persoon, een werkelijk levend schepsel. Om deze reden drong de apostel Petrus er bij christenen op aan op hun hoede te zijn voor zijn toenaderingen, zeggende: „Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam. Uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden. Maar neemt uw standpunt tegen hem in, vast in het geloof.” — 1 Petr. 5:8, 9.
HOE EEN VOLMAAKT SCHEPSEL DE DUIVEL WERD
Op welke wijze is de Duivel dan ontstaan? Het ligt voor de hand dat de God ’wiens werk volmaakt is’, niet iemand zou scheppen die goddeloos is (Deut. 32:4). Hij zou geen met verstand begaafde schepselen scheppen met wie hij geen omgang kon hebben. Dat zou in strijd zijn met de rede en met Gods liefde. — Ps. 5:4-6 (5-7).
De onzichtbare geest die later de Duivel werd, moet als een schepping van God dus eens volmaakt zijn geweest, zonder gebrek. In dit opzicht was hij net als al de andere miljoenen engelen of geestelijke „zonen Gods”, die God lang voordat de aarde ter bewoning door de mens in gereedheid was gebracht, had geschapen (Job 38:4, 7). Hoe is hij dan verdorven geworden?
Na de schepping van de eerste man en vrouw ging dit speciale geestelijke schepsel een handelwijze van opstand tegen God volgen. Hij ontwikkelde een verlangen om aanbeden te worden en verlokte aldus Adam en Eva om tegen God in opstand te komen. Hoe deed hij dit? De bijbel toont aan dat een slang tot Eva sprak en haar een leugen vertelde. Het gevolg was dat zij ongehoorzaam werd aan God. Toen bewoog zij haar echtgenoot ertoe eveneens tegen God in opstand te komen (Gen. 3:1-6; 1 Tim. 2:13, 14). Maar wie heeft eigenlijk de gedachte van opstand in Eva’s geest geplant? Louter een slang, die geen spreekorganen heeft?
Neen, er stond iemand achter de slang, die het deed voorkomen alsof de slang sprak. Wij weten dat sommige mensen er bedreven in zijn woorden te spreken terwijl zij hun lippen bijna gesloten hebben, zodat het schijnt alsof een dier dat zich in de buurt bevindt of een pop spreekt. Hoeveel gemakkelijker kan een bovenmenselijk onzichtbaar persoon dit dan doen! God liet bijvoorbeeld Bileams ezelin spreken, zoals de bijbel opmerkt: „Jehovah [opende] de mond van de ezelin, en ze zei tot Bileam: ’Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu al drie maal hebt geslagen?’” — Num. 22:28, NW.
Op overeenkomstige wijze gebruikte Satan in Eden de slang om tot Eva te spreken. Vandaar dat de apostel Paulus verklaarde: „De slang [heeft] door haar sluwheid Eva verleid” (2 Kor. 11:3). Ja, de bijbel identificeert de Duivel, of Satan, als „de oorspronkelijke slang” en derhalve degene die werkelijk opstand en goddeloosheid in het universum heeft ingevoerd. — Openb. 12:9.
Maar, zo zou u zich kunnen afvragen, hoe kon deze zeer begaafde geest, indien hij werkelijk volmaakt was, goddeloos worden wanneer er niemand was die hem verleidde? De bijbel antwoordt dat dit geschiedde doordat hij een verkeerde gedachte bleef koesteren. „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt”, zegt de bijbel. „Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.” — Jak. 1:14, 15.
Er steekt op zich niets kwaads in wanneer men ziet welke mogelijkheden er door een bepaalde situatie worden geboden. Zo zou iemand in het huis van een ander geld op tafel kunnen zien liggen. De mogelijkheid om dat geld te nemen en in zijn zak te steken, is aanwezig. Maar aangezien dat stelen zou zijn, dient hij het niet eens te overwegen. Of, indien de gedachte in zijn geest zou opkomen, dient hij ze van zich af te zetten. Maar indien hij de gedachte in zijn geest houdt en laat groeien, dan ontwikkelt er zich een verkeerd verlangen. Dit zou hem er spoedig toe kunnen bewegen een goddeloze daad te begaan.
Zo was het ook met het volmaakte geestelijke schepsel. De mogelijkheid was aanwezig om het mensenpaar voor zijn eigen doel te gebruiken in plaats dat hij Gods wil ten uitvoer bracht. Als iemand die een vrije wil bezat, overwoog hij niet alleen de mogelijkheid, maar zette deze ook niet uit zijn geest, en ze bracht hem ertoe te zondigen. Net als een aanvankelijk eerlijk man zichzelf tot een dief kan maken door te stelen, maakte dit geestelijke schepsel zichzelf tot Satan door als een tegenstrever van God te handelen; en hij maakte zichzelf tot de Duivel door een lasteraar van God te worden, want dat betekenen die namen.
Natuurlijk zou iemand kunnen zeggen: „Zou Satan niet slechts een misstap gedaan kunnen hebben? Had hij niet zijn excuses kunnen aanbieden en daarmee de zaak tot een einde hebben kunnen brengen?” Als antwoord dienen wij in gedachten te houden dat een volmaakt persoon anders is dan wij. Wanneer hij zijn vrije wil gebruikt, is de keus die hij doet niet het gevolg van zwakheid of onvolmaaktheid. Onvolmaakte mensen doen dikwijls een misstap ten gevolge van overgeërfde zwakheid. Zij kunnen hun fouten toegeven, hun excuses aanbieden en hun handelwijze veranderen. Maar wanneer een volmaakt schepsel verkiest te doen wat verkeerd is, doet hij dit moedwillig, en hij keert zich later niet wederom tot het doen van het goede. Dit was het geval met degene die zichzelf tot de Duivel maakte.
ANDERE GEESTELIJKE SCHEPSELEN MAKEN ZICHZELF TOT DEMONEN
De Duivel was niet het enige geestelijke schepsel dat zich tot ongehoorzaamheid en goddeloosheid keerde. God had een groot aantal heilige engelen geschapen, ja miljoenen. Daniël 7:10 onthult dat het aantal van een gedeelte van hen 100.000.000 bedraagt. Het bijbelverslag in Genesis 6:1-5 verklaart dat sommigen van deze geestelijke „zonen Gods” zich vóór de vloed van Noachs dagen als mensen materialiseerden, dat wil zeggen, dat zij hun plaats in de hemel als geestelijke schepselen verlieten en zich met een vleselijk lichaam bekleedden. En waarom? Ten einde zich aan menselijke hartstochten over te geven door de mooie dochters der mensen te huwen. Dit was een daad van ongehoorzaamheid aan God, en de bijbel brengt het in verband met de daden van de mensen van Sodom en Gomorra, die ’vlees achternagingen voor tegennatuurlijk gebruik’ (Jud. 6, 7). Zo was het ook tegengesteld aan hun hemelse natuur dat engelen neerdaalden en menselijk vlees zochten waarmee zij seksuele betrekkingen konden hebben. Hun handelwijze bracht slechte gevolgen met zich, onder andere een monsterachtig nageslacht, „sterke mannen” die Nefilim werden genoemd. Door hun opstandige handelwijze veranderden die geestelijke zonen Gods zichzelf in demonen en zij schaarden zich aan de zijde van de Duivel, die de „heerser der demonen” is. — Matth. 9:34.
Toen de wereldomvattende vloed van Noachs dagen alle goddeloze mensen verdelgde, ontdeden de ontrouwe engelen zich van hun vleselijke lichaam en keerden naar het geestenrijk terug. Maar het werd hun niet toegestaan wederom een deel van Gods organisatie van heilige engelen te worden. In plaats daarvan werden zij opgesloten in een vernederde toestand van geestelijke duisternis, zoals de bijbel verklaart: „God [heeft] zich er niet van . . . weerhouden de engelen die zondigden te straffen, maar hen, door hen in Tartarus te werpen aan afgronden van dikke duisternis . . . overgegeven om voor het oordeel bewaard te worden.” — 2 Petr. 2:4.
Sinds de Vloed heeft God deze demonenengelen niet toegestaan zich te materialiseren in het vlees, zoals zij voordien hadden gedaan. Niettemin kunnen zij nog steeds gevaarlijke macht over mannen en vrouwen uitoefenen. In feite is het zo dat Satan met behulp van deze demonen „de gehele bewoonde aarde misleidt” (Openb. 12:9). De grote toename in wetteloosheid die wij thans over de gehele aarde waarnemen, dient ons ervan te doordringen dat wij op onze hoede moeten zijn zodat wij niet door hen worden misleid.