Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w70 15/2 blz. 101-104
  • Is Jezus Christus werkelijk uit de doden opgestaan?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Is Jezus Christus werkelijk uit de doden opgestaan?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • OPSTANDING VERENIGBAAR MET WETENSCHAP
  • JEZUS VOORZEI ZIJN OPSTANDING
  • HET HISTORISCHE VERSLAG
  • CHRISTUS’ OPSTANDING SCHENKT KRACHT
  • Wat betekent Jezus’ opstanding voor ons?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2014
  • De opstanding van Jezus: Waargebeurd?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2013
  • De opstandingshoop is zeker!
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2000
  • Het wonder van de opstanding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
w70 15/2 blz. 101-104

Is Jezus Christus werkelijk uit de doden opgestaan?

Velen betwijfelen dit. Maar hebben zij hier goede redenen voor?

DE BIJBEL is een boek dat vol staat met beloften betreffende de toekomst. Om in deze beloften te kunnen geloven, dient u te geloven dat de historische vermeldingen in de bijbel waar zijn — dat de dingen die erin staan opgetekend, werkelijk zijn gebeurd.

Wegens de ongewone aard van sommige dingen die erin worden beschreven, hebben velen er echter aan getwijfeld of ze wel werkelijk zijn gebeurd. Hiertoe behoort de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Kunt u geloven dat dit wonder werkelijk heeft plaatsgevonden? Indien u dit kunt, zal het niet alleen uw geloof versterken in andere wonderen die in de bijbel staan opgetekend, maar ook in de bijbelse beloften betreffende de toekomst, zoals dat er op zekere dag geen pijn en dood meer zullen zijn. — Openb. 21:4.

Een typerend voorbeeld van iemand die ontkent dat Jezus Christus werkelijk uit de doden is opgestaan, is M. Craveri, een Italiaanse doctor in de filosofie. In zijn boek Het leven van Jezus (1967) zegt hij: „Het is duidelijk dat het hele verhaal van de Opstanding en de verschijningen in de categorie van verzonnen wonderen thuishoren.” Volgens hem zijn „zowel vroegere als hedendaagse onderzoekers van het christendom het er over eens” dat de opstanding van Jezus uit de doden niet werkelijk heeft plaatsgevonden.

Betekent deze dogmatische verklaring dat er werkelijk bewijzen voor zijn dat Jezus Christus niet uit de doden is opgestaan’ Zijn vroegere en hedendaagse onderzoekers van het christendom het er werkelijk over eens dat de opstanding van Jezus in de categorie van verzonnen wonderen thuishoort? Helemaal niet! Beschouw de bewijzen maar eens.

OPSTANDING VERENIGBAAR MET WETENSCHAP

Een algemene tegenwerping tegen Christus’ opstanding is de stelling dat aangezien de hedendaagse mens geen personen uit de doden ziet opstaan, niemand ooit uit de doden is opgestaan? Is deze tegenwerping echter deugdelijk? Is het voor iemand die het bestaan van een Opperwezen erkent, onmogelijk te geloven dat Christus’ opstanding heeft plaatsgevonden? Is zo’n wonderbare gebeurtenis werkelijk onwetenschappelijk?

Merk eens op wat de befaamde geleerde Victor Hess, de ontdekker van de kosmische stralen, eens heeft verklaard: „Ik moet erkennen dat ik in al mijn jaren van onderzoekingen op het gebied van de fysica en de geofysica nooit één voorval heb aangetroffen waarin een wetenschappelijke ontdekking in strijd was met het religieuze geloof. Er wordt soms gezegd dat de ’noodzakelijkheid’ van de ’wetten’ der natuur onverenigbaar is met . . . wonderen. Dit is niet zo . . . Vele van onze natuurkundige wetten zijn in werkelijkheid slechts statistische verklaringen. Ze gelden voor het gemiddelde van zeer veel gevallen. Ze hebben geen betekenis voor een afzonderlijk geval. Moderne geleerden zijn zich in hun beschrijving van natuurkundige processen ten volle van deze beperkingen bewust. Moet een geleerde de echtheid van wonderen betwijfelen? Als geleerde antwoord ik nadrukkelijk: Neen. Ik kan niet inzien waarom de Almachtige God. Die ons en alles om ons heen geschapen leeft, niet — indien Hij dit verstandig acht — de natuurlijke, gemiddelde loop der gebeurtenissen zou kunnen opschorten of veranderen.” — The Faith of Great Scientists, uitgegeven door W. Howey, bladzijde 10.

Louter het feit dat mensen die thans op aarde leven, God geen mensen uit de doden hebben zien opwekken, bewijst dus helemaal niet dat hij het in het verleden niet raadzaam geacht kan hebben zijn Zoon, Jezus Christus, uit de doden op te wekken. En waarom achtte God dit inderdaad raadzaam? In de eerste plaats om Jezus voor zijn getrouwheid tot in de dood te belonen. En bovendien omdat alleen een uit de doden opgewekte Jezus Gods voornemens waarvoor Jezus naar de aarde was gekomen en een offerandelijke dood was gestorven, in vervulling kon doen gaan. — Fil. 2:5-11.

Niet dat Jezus de eerste en enige was die door de macht van God uit de doden werd opgewekt. De bijbel vertelt ons dat Jehovah’s profeten Elia en Elisa elk iemand uit de doden hebben opgewekt (1 Kon. 17:17-24; 2 Kon. 4:32-37; 8:5; 13:20, 21). En in de christelijke Griekse Geschriften (het „Nieuwe Testament”) lezen wij bovendien dat zowel Jezus als zijn apostelen mensen uit de doden hebben opgewekt. — Matth. 11:5; Luk. 7:11-16; 8:41-56; Joh. 11:1-46; Hand. 9:40; 20:9-12.

JEZUS VOORZEI ZIJN OPSTANDING

Het is ons duidelijk geworden dat de opstanding van Jezus Christus niet onmogelijk is. Wij kunnen God niet het voorrecht ontzeggen uitzonderingen op de natuurlijke loop der gebeurtenissen te maken of er veranderingen in aan te brengen, en hij heeft dit herhaaldelijk gedaan. Laten wij derhalve beschouwen welke bewijzen er voor zijn dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt.

Om te beginnen heeft Jezus zelf herhaaldelijk voorzegd dat hij uit de doden zou worden opgewekt. In het begin van zijn bediening verwees hij hiernaar door te zeggen: „Breekt deze tempel af en in drie dagen zal ik hem oprichten.” „Hij sprak . . . over de tempel van zijn lichaam” (Joh. 2:19-21). Hij zei ook dat evenals Jona drie dagen in de buik van een grote vis was, hij drie dagen in het hart van de aarde zou zijn. En daarna heeft hij bij op zijn minst vijf verschillende gelegenheden tot zijn discipelen gezegd dat hij uit de doden zou opstaan (Matth. 12:39, 40; 16:21; 17:1-9, 22, 23; 20:18, 19; 26:31, 32). Hoe moeten wij al deze duidelijke verklaringen begrijpen als Jezus niet werkelijk uit de doden werd opgewekt? Was hij of waren zijn discipelen het slachtoffer van bedrog of waren zij zelf bedriegers?

Dat Christus’ opstanding werkelijk heeft plaatsgevonden, blijkt bovendien uit het feit dat zijn discipelen, hoewel hij zo duidelijk voor zijn martelaarsdood had gewaarschuwd, helemaal in de put waren toen dit gebeurde (Luk. 24:21). En hoewel hij herhaaldelijk had voorzegd dat hij uit de doden zou worden opgewekt, verwachtten zij dit niet. Indien zij het hadden verwacht, zouden zijn discipelinnen dan op de derde dag naar zijn graf zijn gegaan om zijn lichaam verder met kruiden te balsemen? — Luk. 24:1.

HET HISTORISCHE VERSLAG

Alle vier de evangelieverslagen vertellen over de vervulling van Jezus’ woorden dat hij op de derde dag zou worden opgewekt. De apostel Matthéüs bericht dat Christus’ opstanding eerst werd bekendgemaakt door een engel die aan vrouwen verscheen van wie Matthéüs er twee met name noemt, dat Jezus later aan deze vrouwen is verschenen en dat Jezus nog later aan zijn discipelen in Galiléa is verschenen. — Matth. 28:1-20; Mark. 16:1-8.

De arts Lukas vertelt bovendien nog dat de uit de doden opgewekte Jezus twee van zijn discipelen op weg naar Emmaüs troost, dat hij nog een keer in Jeruzalem aan zijn discipelen is verschenen en dat zijn discipelen zagen hoe hij uit hun gezicht verdween en ten hemel werd omhooggevoerd. — Luk. 24:1-53.

De apostel Johannes verschaft ons nog meer details over Jezus’ verschijningen na zijn opstanding. Hij vertelt over Jezus’ ontmoeting met Maria Magdalena, dat hij twee maal aan zijn apostelen is verschenen en dat Thomas de tweede maal aanwezig was en overtuigd raakte. Men zou dit als een ondersteuning kunnen beschouwen van de echtheid van Jezus’ opstanding en ook van de vaste overtuiging van de bijbelschrijvers dat Jezus werkelijk uit de doden was opgestaan. Het was alsof Thomas voor alle oprechte personen sprak die in latere jaren aan Christus’ opstanding zouden twijfelen (Joh. 20:1-29). Johannes vertelt ook over Jezus’ verschijning bij de Zee van Galiléa, bij welke gelegenheid hij Petrus drie maal vroeg of hij hem wel of niet liefhad. — Joh. 21:1-24.

Bovendien vertelt het boek Handelingen ons dat Jezus „werd opgenomen, nadat hij aan de apostelen die hij had uitgekozen, door middel van heilige geest bevelen had gegeven. Ook aan hen toonde hij, nadat hij had geleden, door vele positieve bewijzen dat hij levend was, daar hij gedurende veertig dagen door hen werd gezien”. Zou het verslag nog nadrukkelijker en nog overtuigender kunnen zijn — hij had immers „nadat hij had geleden door vele positieve bewijzen [getoond] dat hij levend was”? Deze nadrukkelijke woorden winnen nog aan kracht als wij in aanmerking nemen dat ze werden geschreven door een ontwikkelde arts, die toch wel de eerste zou zijn om iemands opstanding uit de doden in twijfel te trekken. — Hand. 1:1-9.a

CHRISTUS’ OPSTANDING SCHENKT KRACHT

Van de verandering die Jezus’ groepje volgelingen onderging, zou gezegd kunnen worden dat ze in zeker opzicht het krachtigste getuigenis van Jezus’ opstanding vormde. Angstige en verbijsterde mensen werden erdoor veranderd in moedige en onbevreesde evangelisten, die bereid waren hun leven voor hun geloofsovertuiging af te leggen!

Zulk een overtuiging en kracht spruiten niet uit hallucinaties voort en ontstaan evenmin door haarkloverijen. Die verandering kon worden toegeschreven aan het feit dat Jezus werkelijk uit de doden was opgestaan en ook aan Gods geest, die door bemiddeling van Jezus werd uitgestort en waardoor de apostel Petrus kon prediken: „Jezus de Nazarener . . . hebt gij door de hand van wetteloze mensen aan een hout gehangen en om het leven gebracht. Maar God heeft hem opgewekt door de smarten van de dood te ontbinden, want het was niet mogelijk dat hij daardoor blijvend werd vastgehouden.” Verder zei Petrus bij die gelegenheid: „Deze Jezus heeft God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn.” — Hand. 2:22-33.

Men zou kunnen zeggen dat Petrus hier het patroon vastlegde voor zijn toekomstige prediking. Toen derhalve een schare mensen vol verbazing bijeenstroomde nadat hij een man had genezen die van zijn geboorte af kreupel was geweest, zei Petrus tot hen dat dit wonder was verricht door de kracht van Jezus, die zij hadden gedood. „Maar God heeft hem uit de doden opgewekt, van welk feit wij getuigen zijn.” Er bestond geen twijfel in zijn geest Jezus’ opstanding was een feit; hij en anderen waren er getuigen van (Hand. 3:12-15). En toen de apostelen voor het joodse hooggerechtshof stonden om te getuigen door welke macht zij dit wonder hadden verricht, legde Petrus er wederom getuigenis van af dat Jezus werkelijk uit de doden was opgestaan, zeggende: „Dan zij het u allen en het hele volk van Israël bekend dat in de naam van Jezus Christus, de Nazarener, die gij aan een paal hebt gehangen, maar die door God uit de doden is opgewekt — dat door hem deze man hier gezond voor u staat.” Ja, dit wonder op zich getuigde ervan dat Jezus uit de doden was opgestaan. — Hand. 4:10.

Kort hierna, toen de apostelen weer gevangen waren genomen en voor het Sanhedrin waren gebracht, legde Petrus opnieuw de nadruk op Jezus’ opstanding: „De God van onze voorvaders heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gedood . . . Hem heeft God als Voornaamste Gevolmachtigde en Redder tot zijn rechterhand verhoogd, . . . En wij zijn getuigen van deze zaken.” — Hand. 5:30-32.

Toen de apostel Petrus tot Cornelius en zijn huisgezin over Jezus predikte, beklemtoonde hij dezelfde waarheid: „God heeft hem op de derde dag opgewekt en heeft gegeven dat hij openbaar werd, niet aan het gehele volk, maar aan getuigen die door God tevoren waren aangewezen, aan ons, die, nadat hij uit de doden was opgestaan, met hem gegeten en gedronken hebben.” Opnieuw zou de vraag gesteld kunnen worden: Hebben Petrus en zijn medeapostelen met een hallucinatie gegeten en gedronken? Of was Petrus een volslagen bedrieger? — Hand. 10:38-42.

De apostel Paulus volgde het voorbeeld van Petrus door evenals hij de opstanding van Jezus in zijn openbare bediening te beklemtonen, zoals blijkt uit Handelingen 13:30-37; 17:31. Hoe vast hij ervan overtuigd was dat Jezus werkelijk uit de doden was opgewekt, blijkt uit zijn woorden in 1 Korinthiërs 15:3-8: „Want een van de eerste dingen die ik aan u heb doorgegeven, was datgene wat ook ik ontvangen heb, namelijk dat Christus overeenkomstig de Schriften voor onze zonden gestorven is, en dat hij werd begraven, ja, dat hij op de derde dag is opgewekt, volgens de Schriften, en dat hij aan Céfas is verschenen, daarna aan de twaalf. Vervolgens is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen, van wie de meesten tot op dit ogenblik nog in leven zijn, maar sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen, daarna aan alle apostelen, doch het laatst van allen is hij ook aan mij verschenen als aan een te vroeg geborene.”

Dat al dit bewijsmateriaal onweerlegbaar is wordt niet alleen erkend door christelijke bedienaren die in Gods Woord geloven, maar ook door anderen. Hiertoe behoort bijvoorbeeld Dr. J.N.D. Anderson, decaan van de rechtskundige faculteit van de Universiteit van Londen en hoofd van het Instituut van Voortgezette Wettelijke Studies:

„De verslagen van de zes ’Nieuwtestamentische’ schrijvers als verzinsels te beschouwen, zou werkelijk een onmogelijk standpunt zijn. Denk eens aan het aantal getuigen: meer dan 500. Denk eens aan de aard van de getuigen: mannen en vrouwen die de wereld het hoogste ethische onderwijs hebben gegeven dat ze ooit heeft gekend en die, zelfs volgens het getuigenis van hun vijanden, overeenkomstig deze maatstaven leefden. Denk aan de psychologische absurditeit om een groepje verslagen lafaards af te beelden die op zekere dag in een Bovenkamer bijeengehurkt zitten en enkele dagen later in een groep zijn veranderd die door geen vervolging tot zwijgen te brengen is! . . . Het lijkt mij bijna zinloos toe, over legenden te spreken wanneer men met de ooggetuigen zelf te doen heeft.” — London Observer.

Ja, als een zaak door de mond van twee of drie betrouwbare getuigen als een feit wordt bevestigd, hoe goed is dan het feit bevestigd dat Jezus Christus werkelijk uit de doden is opgestaan! Mensen die leugens verzinnen, ontbreekt het aan zo’n klank van waarheid als door de apostelen Petrus en Paulus in de prediking van Christus’ opstanding ten toon werd gespreid.

Hebt u met het oog op al het voorgaande goede redenen om er geloof in te stellen dat Jezus Christus werkelijk uit de doden is opgestaan? Zeer zeker hebt u die. De conclusie is overduidelijk. Het dient uw geloof beslist te versterken wanneer u bemerkt dat een van de meest ongewone en krachtigst in twijfel getrokken gebeurtenissen in de bijbel als een feit wordt vermeld. Omdat Jezus uit de doden werd opgewekt, kunt u in gebed tot God komen en vergeving voor uw zonden vragen en kunt u in geloof bidden om de komst van Gods koninkrijk. En wat kan dat voor u betekenen? Eeuwig leven in een aards paradijs, wanneer er geen verdriet, pijn of dood meer zal zijn. — Matth. 6:10; 1 Joh. 2:1; Openb. 21:4.

[Voetnoten]

a Merk ook op dat toen er een opvolger voor Judas werd gekozen, Petrus bepaalde dat het iemand moest zijn die „met ons een getuige . . . van zijn opstanding” is geweest. — Hand. 1:20-22.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen