Eentonigheid en nutteloosheid of stabiliteit
LANG geleden schreef koning Salomo, een groot waarnemer van de natuur en iemand die door God met een ongewoon grote wijsheid was begiftigd:
„De zon is stralend opgegaan, en de zon is ondergegaan, en hijgend gaat ze naar haar plaats waar ze stralend zal opgaan. De wind gaat naar het zuiden, en hij draait rond naar het noorden. Hij draait voortdurend rond en nog eens rond, en op zijn ronddraaiingen keert de wind ook weer terug. Alle winterstromen gaan uit naar de zee, toch is de zee zelf niet vol. Naar de plaats waar de winterstromen uitgaan, daarheen keren ze terug om uit te gaan. Alle dingen zijn afmattend; niemand kan erover spreken. Het oog wordt niet verzadigd met zien, noch het oor vervuld van horen.” — Pred. 1:5-8.
Aangezien het oog en het oor voortdurend aan deze rusteloze reeks van zich herhalende gebeurtenissen worden blootgesteld en de levensduur van de onvolmaakte mens zo kort is, zou het kunnen lijken of alles eentonig is en op ijdelheid uitloopt. Zoals Salomo echter vervolgens aantoont, is de werkelijke oorzaak van frustratie hierin gelegen dat de mens veel dingen uitzoekt die hij niet werkelijk nodig heeft. Salomo heeft dit uit ervaring geleerd, want hoewel hij baadde in weelde en zich had omringd door huizen, tuinen, dienstknechten en zelfs zangers om hem te vermaken, ontdekte hij dat dit „een najagen van wind” was. — Pred. 2:3-23.
In deze tegenwoordige tijd kan dit geïllustreerd worden door het feit dat de mens in dit industriële tijdperk steeds verder van de natuur is komen te staan en een kunstmatige technologische maatschappij heeft ontwikkeld welke het leven in veel gevallen saai en monotoon maakt. Hoe dan wel?
Hoewel een leven van pure armoede vanzelfsprekend niet wenselijk is en geestdodend werk tot gevolg heeft, is de voorspoed van het industriële tijdperk niet zonder zijn eigen geestdodende bezigheden geweest. De massaproduktie heeft veel mensen werk te doen gegeven waarbij zij honderden malen per dag dezelfde kleine handeling moeten verrichten, zonder dat de werker er mentaal of geestelijk ook maar iets beter op wordt. En in de zakenwereld wordt er door de onverbiddelijke druk om steeds meer winst te maken, een tredmolen geschapen die de mensen geestelijk uitput.
De nutteloosheid van zulk een leven, dat zo kort en leeg is en waarin steeds weer dezelfde werkzaamheden verricht moeten worden, brengt veel mensen ertoe te vragen: „Is dit alles wat het leven te bieden heeft? Is dit hetgeen God voor de mensheid heeft verschaft?” Neen, en dit wordt bewezen wanneer wij de cyclussen beschouwen die God in de natuurlijke processen heeft vastgelegd. Ze voorzien in werkelijkheid juist in stabiliteit en zekerheid, niet in eentonigheid.
ZICH HERHALENDE CYCLUSSEN EEN ZEGEN
Er zijn bepaalde factoren van gelijkheid die essentieel zijn voor een evenwichtig menselijk leven. Beschouwt u maar eens enkele van de cyclussen van Gods schepping — zon, wind, water, seizoenen, enzovoort. Hoe zouden wij het vinden als wij er niet van op aan konden dat de zon op een bepaalde tijd in de ochtend zou opgaan, of als wij niet zeker wisten welk seizoen er nu zou komen? Er zouden geen plannen gemaakt kunnen worden en er zou geen werkelijk werk verzet kunnen worden. Alles zou in verwarring verkeren. Het zou zelfs niet lang duren of wij zouden ons gezonde verstand verliezen.
God heeft ook bepaalde dingen inherent gemaakt aan de menselijke aard — bepaalde zich herhalende dingen zonder welke noch ’s mensen geest noch zijn lichaam juist zou functioneren. Enkele hiervan zijn: op gezette tijden eten, baden, aankleden, naar bed gaan en opstaan en elke dag een vaste hoeveelheid werk verrichten. Sommige karweitjes moeten steeds weer opnieuw gedaan worden, maar men zou er al heel gauw naar van worden als de regelmaat ervan ernstig in de war zou komen.
De regelmaat van dingen die God de mens te doen gegeven heeft, doet hem bovendien verlangen naar een vaste plaats waar hij kan wonen, namelijk een huis. Door bepaalde dingen in verband met het huis waaraan voortdurend aandacht besteed moet worden, is dit de plaats waarnaar zijn belangstelling uitgaat. Dit leidt tot stabiliteit in het gezinsleven en schenkt een gevoel van zekerheid.
Er is nog een aspect waarin de herhaling van natuurlijke processen een zegen, zelfs een noodzakelijkheid, blijkt te zijn. De aarde is in werkelijkheid een reusachtig ruimteschip. Door middel van haar cyclussen van wind, water en seizoenen, heeft ze haar eigen schitterende reinigingsstelsel door middel waarvan ze haar bewoners van zuivere lucht en van zuiver water en voedsel kan voorzien.
Beschouwt u de watercyclus van de aarde eens. Slechts ongeveer 3 percent van het water van de aarde is zoet water, terwijl 2 percent hiervan in ijskappen wordt vastgehouden en slechts ongeveer 1 percent in de meren en rivieren en als grondwater en vochtigheid in de lucht voorkomt. De oceanen bevatten zout water, maar het zeewater dat door de zon wordt verdampt, is zoet, want het zout blijft achter. In haar dagelijkse baan over de oceanen trekt de zon dit water op met een snelheid van ongeveer 13.500.000 ton per seconde. De voortdurend circulerende winden voeren het over het land, waar het condenseert en als regen neervalt. Het water dat aldus op de aarde is terechtgekomen, vloeit weer terug naar de oceanen. Van deze cyclus is de mens afhankelijk voor zijn watervoorraden, voor de groei van planten die hem tot voedsel dienen en voor weersomstandigheden die geschikt zijn voor het leven. — Ps. 147:18; Spr. 25:23.
JEHOVAH DE BRON VAN STABILITEIT
Om te kunnen blijven leven, moet de mens bovendien kracht putten uit een stabiele bron van geestelijke en fysieke energie. God is die onveranderlijke Bron. Hij vestigt de aandacht op de zichtbare hemellichamen en zegt: „Heft uw ogen naar omhoog en ziet. Wie heeft deze dingen geschapen? Het is Degene die het heerleger daarvan zelfs naar het getal uitleidt, ze alle zelfs bij name roept. Vanwege de overvloed van dynamische energie, en omdat hij sterk is in kracht, ontbreekt er niet één aan. . . . Jehovah, de Schepper van de uiteinden der aarde, is een God tot onbepaalde tijd. Hij wordt noch moe noch mat. . . . Hij geeft de vermoeide kracht, en degene zonder dynamische energie schenkt hij volledige sterkte in overvloed. . . . wie op Jehovah hopen, zullen nieuwe kracht verkrijgen.” — Jes. 40:26-31.
Uit dit alles blijkt dat er een God is die de mens liefheeft en belangstelling voor hem toont. Hij is het centrum van het universum, de Verschaffer van stabiliteit en zekerheid. Hij heeft zich voorgenomen door bemiddeling van zijn Zoon in „een koninkrijk . . . dat niet geschokt kan worden” te voorzien, ten einde de mensheid te zegenen. Jezus wees op het werk dat niet op frustratie uitloopt: „Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft voor het eeuwige leven, dat de Zoon des mensen u zal geven.” — Hebr. 12:28; Joh. 6:27.
Wil men zich dus in stabiliteit en zekerheid verheugen, vrij van eentonigheid en nutteloosheid, dan doet men er verstandig aan de wedloop om in dit samenstel van dingen vooruit te komen, te staken en als Gods dienstknecht het goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk bekend te maken. Want „het toneel van deze wereld is bezig te veranderen”. Vereenvoudig uw leven, doe uw werk binnen de normale cyclussen waarin God heeft voorzien, geniet van uw werk en heb het vertrouwen dat God u duurzaamheid en bestendigheid zal verschaffen in een samenstel dat vrij is van de kunstmatigheid en nutteloosheid van deze huidige ordening van dingen. — 1 Kor. 7:31.
Koning Salomo besloot derhalve met goddelijke wijsheid door te zeggen: „In het geval van een mens is er niets beters dan dat hij eet en inderdaad drinkt en zijn ziel het goede doet zien wegens zijn harde werk. . . . Want aan de mens die goed is voor zijn aangezicht heeft hij wijsheid en kennis en verheuging gegeven, maar aan de zondaar heeft hij de bezigheid gegeven om slechts te vergaren en bijeen te brengen ten einde het aan degene te geven die goed is voor het aangezicht van de ware God.” Hiermee zijn de woorden van Jezus Christus in overeenstemming: „Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. . . . Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” — Pred. 2:24-26; Matth. 11:28-30.