Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w72 15/3 blz. 185-188
  • Een carrière die tot levenslange zegeningen leidt

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een carrière die tot levenslange zegeningen leidt
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET VOLLE-TIJDPREDIKINGSWERK
  • HUWELIJK EN VOORTGEZETTE VOLLE-TIJDPREDIKING
  • GILEADS EERSTE KLAS EN ZENDINGSWERK
  • GEDENKWAARDIGE ERVARINGEN
  • VERANDERINGEN IN MIJN LEVEN EN EEN NIEUWE TOEWIJZING
  • Costa Rica — Klein, maar wat een verscheidenheid!
    Ontwaakt! 1995
  • Van Nicaragua tot Panama
    De Wachttoren en Aankondiger van Jehova’s Koninkrijk 1950
  • De geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in deze tijd
    Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1988
  • Al mijn dagen door Jehovah geschraagd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2001
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
w72 15/3 blz. 185-188

Een carrière die tot levenslange zegeningen leidt

Zoals verteld door Emily Hardin

IK BEN van Pennsylvanisch Nederlandse afkomst en in een religieus gezin grootgebracht. Mijn vader was decaan van de Baptistenkerk en een van zijn plichten was eens in de maand per rijtuig de „contributie” te innen van lidmaten die deze niet naar de kerk hadden gebracht of die achterstallig waren met betalen. Mijn moeder vertelde ons later dat hij op zekere dag bij zijn terugkeer had gezegd: „Dit is mijn laatste tocht geweest. Die arme boeren hebben minder dan de predikanten daarom houd ik ermee op.”

Dit deed hij ook, maar hij bleef kerklidmaat totdat hij in het jaar 1919 ten gevolge van de Spaanse griep stierf. Mijn moeder droeg nu de verantwoordelijkheid drie kleine kinderen op te voeden. Na verloop van tijd verhuisden wij naar een andere plaats en woonden in een flatgebouw waar ook een oude dame woonde. Wij vernamen dat zij een „Bijbelonderzoeker” was, zoals Jehovah’s getuigen toen werden genoemd. Toen zij hoorde dat mijn moeder haar illusies in de kerken had verloren, kwam zij ons elke zondag bezoeken om met ons over de bijbel te spreken. Hoewel zij gebrekkig was door gewrichtsontsteking en niet de vergaderingen in haar christelijke gemeente kon bezoeken, moedigde zij mijn moeder en mij aan erheen te gaan. Wij begonnen dus de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers in Williamsport, Pennsylvania, te bezoeken.

Van het begin af aan sprak mijn moeder met mijn zusje en mij over alle dingen die zij uit de bijbel leerde. Ten slotte kwam in 1935 het congres van Jehovah’s getuigen in Washington D.C. Daar werden wij alle drie — mijn moeder, mijn zusje en ik — gedoopt als symbool van onze opdracht aan Jehovah.

HET VOLLE-TIJDPREDIKINGSWERK

De rest van dat jaar moedigde mijn moeder mij aan al mijn tijd te besteden aan het bekendmaken van Gods koninkrijk. Zij hield vol dat zij dit ook kon en dus begonnen wij beiden in februari 1936 met de volle-tijdprediking. Na ongeveer zes maanden zag mijn moeder echter in dat zij er wegens haar slechte gezondheid niet mee kon doorgaan. Ik ging met een andere Getuige samenwerken bij wie ik meer dan vijf jaar bleef.

Wij werkten met vele verschillende groepen in alle delen van de oostkust der Verenigde Staten. Soms woonden wij in groepjes van twaalf tot vijftien volle-tijdverkondigers van het goede nieuws bij elkaar, werkten samen en trokken met onze auto’s en caravans van de ene plaats naar de andere. Wij hadden altijd voldoende te eten, maar geld voor benzine was soms zeer schaars. Wij verruilden heel wat bijbelse lectuur voor voedsel, vooral in het Zuiden.

Het is altijd een grote aanmoediging geweest op die tijd terug te zien en te beseffen hoevelen van degenen met wie wij hebben gewerkt of die wij hebben leren kennen, later zendelingen zijn geworden of in de een of andere hoedanigheid als volle-tijdpredikers zijn gaan dienen.

Wij hebben een poosje met een geluidswagen gewerkt. Dit was bijzonder interessant en vergemakkelijkte ons predikingswerk. Als een grammofoonplaat met een bijbellezing uitgespeeld was, stapten wij allemaal uit de geluidswagen en belden aan de huizen er vlak bij aan. Degenen die niet op de boodschap gesteld waren, kwamen niet eens naar de deur en degenen die het goede nieuws wel graag hoorden, stonden ons op te wachten. Wij lieten veel bijbelse lectuur bij de mensen achter.

Toen kwam de tijd dat wij met de grammofoon van huis tot huis werkten. Mijn partner en ik kregen het voorrecht tot het groepje te behoren dat was uitgekozen om de gemeenten te leren hoe de grammofoon in de van-deur-tot-deurprediking gebruikt moest worden. Ons groepje van negen werd van de ene stad naar de andere gezonden. Wat een prachtige ervaringen deden wij op met de verschillende gemeenten waarmee wij samenwerkten!

Daarna werkte ik in Californië, totdat ik in de lente van 1941 met anderen naar Nieuw-Mexico werd gezonden, waar ik tot het congres in St. Louis in 1941 bleef.

HUWELIJK EN VOORTGEZETTE VOLLE-TIJDPREDIKING

Het jaar daarop trouwde ik met F. M. Hardin en wij kregen de toewijzing als speciale pioniers of volle-tijdpredikers in Las Vegas, in Nieuw-Mexico, te werken. Vervolgens werden wij overgeplaatst naar Albuquerque, waar mijn man met de voorbereiding van een van de in 1942 gehouden theocratische „Nieuwe-Wereldcongressen” moest helpen.

Wij konden een zaal huren in een dorpje buiten Albuquerque, Bernalillo genaamd. Hier begon zich, zoals in die jaren geregeld gebeurde, een menigte te vormen die ons bedreigde. Op de zaterdagavond van het congres sloten een aantal soldaten zich bij het gepeupel aan. Onze zaal werd volkomen omsingeld. Zij waren kennelijk van plan binnen te komen en de geluidsinstallatie te vernielen, zodat de openbare lezing „Vrede — is hij van blijvende duur?” de volgende dag niet gehouden zou kunnen worden. Een staatspolitieagent kwam binnen om ons te waarschuwen dat hij de menigte niet in bedwang kon houden en dat wij de vergadering beter konden ontbinden. De vergadering ging echter door en de agent ging naar buiten en sprak het gepeupel toe. Zij gingen weg doch verklaarden dat zij zondag zouden terugkomen.

Zij kwamen ook terug, en met meer soldaten. Voordat het gepeupel echter met de aanval kon beginnen, rees er onenigheid onder hen. Een van de soldaten had een paard genomen dat van een Mexicaan was. De soldaat wilde rondrijden en de menigte orders geven. Dit leidde tot een gevecht tussen de soldaten en de Mexicanen. Sommigen raakten ernstig gewond in de schermutseling, en ten slotte kwam de militaire politie de soldaten ophalen. Zo eindigde de tegenstand en wij hadden een flink aantal aanwezigen op de openbare lezing.

GILEADS EERSTE KLAS EN ZENDINGSWERK

Kort na het congres ontvingen wij een invulformulier voor iets heel nieuws — de Wachttorenbijbelschool Gilead — een opleiding voor de zendingsdienst. Wat een opwindende gewaarwording toen wij voor de cursus werden uitgenodigd! Toen wij in Gilead aankwamen, troffen wij er velen aan die wij kenden en die ook in de eerste klas waren. Na de graduatie kregen wij een toewijzing voor Costa Rica, het kleinste land in Midden-Amerika, en dit was voor ons de fijnste toewijzing die iemand maar kon verlangen.

De zaden van bijbelse waarheid waren reeds vele jaren vóór de komst van de eerste zendelingen in 1946 gezaaid. Wij begonnen met het predikingswerk door een Spaanse „Getuigeniskaart” aan te bieden waarop het doel van ons bezoek werd uitgelegd. Het lag dan op de weg van de huisbewoner om Ja of Neen te zeggen. Wij deden toen ook veel straatwerk met de tijdschriften. Op een avond kwamen er twee mannen langs en ik hoorde de een tegen de ander zeggen: „Er zijn er 150 op straat. Ik heb hen geteld.” De hele gemeente in San José bestond toen uit nog geen vijfenzeventig verkondigers, maar wij leken voor de voorbijgangers wel een leger.

GEDENKWAARDIGE ERVARINGEN

Een van mijn meest vreugdevolle zendingstoewijzingen was in Port Limon, aan de Atlantische-Oceaankant van Costa Rica, te werken. Wij werden daar in 1947 naartoe gezonden om de Engels sprekende gemeente te helpen, waarvan een flink aantal leden al sinds 1910 predikte. Ik vind het nog altijd een waar voorrecht een nationaal congres in Costa Rica te bezoeken en die lieve vrienden weer te ontmoeten die ons verblijf in Port Limon zo vreugdevol en geestelijk zo heilzaam hebben gemaakt.

Ik herinner mij in het bijzonder een ervaring toen wij getuigenis gingen geven in het plaatsje Colorado Bar, een dorp waarin geen enkele getuige van Jehovah woonde. Wij boekten passage op een kleine boot voor een reis die twaalf uur duurde. De volgende dag bezochten wij de mensen aldaar en die avond werd er een openbare lezing gehouden. In twee dagen tijd hadden wij bijna al onze bijbelse lectuur bij de mensen achtergelaten en tot bijna iedereen in het dorp gesproken. Ik verspreidde een bijbels studiehulpmiddel aan een man die het voor zijn kinderen wilde hebben. Een van de jongens besefte, na het boek te hebben gelezen, dat het Gods waarheid was. Al gauw ging hij in Port Limon werken, verbond zich met de gemeente en werd gedoopt. Hij ging in de volle-tijdprediking en is nu een van de speciale reizende vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap in Costa Rica.

Een andere ervaring die mij helder voor de geest staat, is de keer dat ons zendelingengezin werd uitgenodigd om naar het plaatsje Aguacate te komen. Er stond een openbare lezing op het programma en ook een zaterdagavondvergadering. Het bleek een klein congres te zijn!

’s Zaterdagsavonds was de zaal vol en wij hadden een heerlijke avond. ’s Zondags, toen de mensen zich voor de openbare lezing begonnen te verzamelen, konden wij haast niet geloven dat er zoveel mensen in de omgeving woonden. Zij kwamen te paard, met ossewagens en te voet. Zij hadden een koe geslacht en er was ruimschoots voldoende eten voor iedereen. Wij zagen al gauw dat zij niet in de Koninkrijkszaal konden, aangezien er meer dan driehonderd personen aanwezig waren. De Getuigen trokken dus eenvoudig de planken van de twee kanten van de zaal af en zo kon iedereen luisteren! Nu zijn bijna alle mensen in die streek Jehovah’s getuigen.

In 1945, het jaar voordat wij in Costa Rica kwamen, was het maximum aantal Getuigen daar 253. Tien jaar later was het aantal tot 1934 gegroeid. Het was stellig een gezegend voorrecht een aandeel aan deze toename te hebben Zelfs met de snelle groei konden wij bijna al onze christelijke broeders leren kennen.

In 1950 wilden wij het internationale congres van Jehovah’s getuigen in New York bezoeken, maar hoe? Nu, precies op tijd kreeg mijn man een erfenisje van $135 van een tante en terzelfdertijd ontving ik $150 van een verzekeringspolis die twintig jaar geleden was betaald. Dit en wat wij hadden, maakte het voor ons mogelijk te gaan en wij besteedden graag bijna onze laatste cent voor deze wonderbaarlijke gebeurtenis. Sedertdien heeft het Wachttorengenootschap ons altijd geholpen internationale vergaderingen te bezoeken, waarvoor wij echt dankbaar zijn.

VERANDERINGEN IN MIJN LEVEN EN EEN NIEUWE TOEWIJZING

Niemand kan in dit samenstel van dingen leven zonder hartzeer, en mijn verdriet kwam nadat wij in 1953 een congres in New York hadden bijgewoond. Toen wij in Costa Rica terug waren, kreeg mijn man een hartaanval waarvan hij nooit helemaal herstelde, en het volgende jaar, in december, stierf hij. Wij hadden in die tijd juist een congres ter gelegenheid waarvan de president van het Genootschap, broeder Knorr, Costa Rica bezocht, en hij was een grote bron van troost. Wat heerlijk is het honderden geestelijke broeders en zusters te hebben bij wie je je in tijden als deze welkom kunt voelen!

Aangezien ik mijn carrière vele jaren vóór mijn huwelijk had gekozen, zag ik niet in waarom ik hierin verandering zou brengen nu ik alleen was. Na ongeveer zes maanden met mijn gezondheid getobd te hebben, was ik dus in staat opnieuw te beginnen. Ik bleef in Costa Rica tot 1957, toen ik een toewijzing voor Nicaragua kreeg.

In 1957 was de organisatie van Jehovah’s christelijke getuigen in Nicaragua ongeveer net zo groot als ze in Costa Rica was toen wij daar kwamen — er waren slechts 196 Getuigen in het hele land. Opnieuw zou ik dus een aandeel hebben aan een schitterende toename. De mensen hier zijn zeer gastvrij; bijna iedereen luistert als wij over Gods Woord spreken en neemt bijbelse lectuur als zij het geld hebben.

Wij hebben nu een hoogtepunt van 1654 verkondigers van het goede nieuws bereikt. En in plaats van de twee gemeenten die wij in de hoofdstad Managua hadden toen ik daar kwam, zijn er nu twaalf. Wij verwachten dat nog veel meer Nicaraguanen zich bij de gelederen van lofprijzers van Jehovah’s naam zullen aansluiten.

Welke carrière zou mij ooit zulk een voortdurend genoegen en onafgebroken vreugde hebben kunnen bezorgen als de volle-tijddienst voor Jehovah? Geen enkele.

Als ik terugzie op de vijfendertig jaren volle-tijddienst, waarvan ik er nu vijfentwintig in buitenlandse dienst heb doorgebracht, zeg ik nog altijd met de woorden van de resolutie die door de eerste klas van Gilead werd voorgelegd, dat ik ’mijn diepe dankbaarheid jegens Jehovah, het Wachttorengenootschap en het besturende lichaam tot uitdrukking wil brengen voor het voorrecht onderricht en een theocratische opleiding ontvangen te hebben waardoor ik in staat werd gesteld een betere bedienaar van het goede nieuws te zijn’.

[Illustratie op blz. 187]

Het bijkantoor en zendelingenhuis in Managua, Nicaragua, waar zuster Hardin nu het voorrecht geniet dienst te verrichten

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen