Edelmoedigheid kweekt edelmoedigheid
AL GODS bemoeienissen met zijn aardse schepselen zijn van de geest van edelmoedigheid doortrokken. Ongeveer drieduizend jaar geleden merkte een man met onderscheidingsvermogen op: „Jehovah verleent steun aan allen die vallen, en richt op allen die neergebogen zijn. Naar u [Jehovah] zien de ogen van allen hoopvol uit, en gij geeft hun hun voedsel te rechter tijd. Gij opent uw hand en verzadigt de begeerte van al wat leeft” (Ps. 145:14-16). Bent u het met deze geïnspireerde erkenning eens?
Verschillende mensen onderschrijven dit niet. Nagenoeg het gehele mensdom heeft God vergeten. Zij blijven althans in gebreke in hun leven rekening te houden met hem en zijn rechtvaardige beginselen. Talrijke mensen loochenen zelfs het bestaan van Jehovah en weigeren ernstig aandacht te schenken aan zijn Woord, de bijbel. Toch wordt door hun houding niet ontkend dat God edelmoedig is. Er wordt veeleer door onthuld hoe groot zijn edelmoedigheid is want zelfs mensen die geen waardering bezitten, trekken er voordeel van Jehovah God „laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. — Matth. 5:45.
En wat meer is: God drukt zijn aanbidders op het hart dezelfde voortreffelijke geest — die van edelmoedigheid en royaalheid — aan de dag te leggen. Typerend voor het onderwijs dat hij zijn aardse dienstknechten geeft, zijn de woorden: „De edelmoedige ziel zal zelf vet [voorspoedig] gemaakt worden, en wie anderen rijkelijk laaft, zal ook zelf rijkelijk gelaafd worden” (Spr. 11:25). En de wet die God via Mozes als middelaar had gegeven, bevatte de raad: „Gij dient hem [uw door armoede getroffen broeder] in elk geval te geven, en uw hart dient niet gierig te zijn wanneer gij aan hem geeft, want Jehovah, uw God, zal u daarvoor zegenen in al uw werk en in alles wat gij onderneemt.” Deut. 15:10.
Toen Jehovah God vervolgens zijn eigen Zoon naar de wereld zond om de zondige mensen in de gelegenheid te stellen leven te ontvangen, bleef hij de nadruk leggen op goedheid en vrijgevigheid. Gods Zoon, Jezus Christus, spoorde zijn discipelen tot het volgende aan: „Beoefent het geven, en u zal gegeven worden. Een ruime, aangestampte, geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot storten. Want met de maat waarmee gij meet, zal men ook u meten” (Luk. 6:38). Jezus heeft niet alleen het onderwijs over edelmoedigheid dat hij van zijn Vader had ontvangen, aan anderen doorgegeven, maar hij heeft gedemonstreerd dat hij er zelf krachtig aan vasthield. Hij gaf zich volledig aan het werk dat erin bestond mensen tot God te trekken, terwijl hij ten slotte zijn menselijke leven ten behoeve van alle mensen offerde.
Namen de mensen die toen leefden die boodschap van edelmoedig geven ter harte? Neen, het merendeel sloeg er geen acht op. Maar de apostelen en discipelen van Jezus gingen bereidwillig in op zijn uitnodiging zijn voorbeeld te volgen, ja, zijn edelmoedigheid na te volgen. Hoe weten wij dit? Door datgene wat er na de uitstorting van Gods heilige geest op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 G.T. gebeurde. Een grote schare joden en proselieten die Jeruzalem vanuit verre landen bezochten, werden gelovigen in Christus Jezus. Toen zij besloten zo lang mogelijk in de stad te blijven ten einde een vollediger begrip van de ware christelijke Weg te verwerven, ontstond onder hen behoefte aan de noodzakelijkheden des levens. Zij hadden niet genoeg geld om hun verblijf te verlengen. Toch werden zij door de edelmoedigheid van medegelovigen die daar en in Judéa woonden, in staat gesteld in Jeruzalem te blijven. Die christenen van Jeruzalem en Judéa waren gaarne bereid zoveel als zij maar konden missen, af te staan ten behoeve van hun broeders en zusters in Christus. — Hand. 4:32-35.
Was dit louter een kwestie van liefdadigheid omdat het moest? Neen, het was een edelmoedige handelwijze ten behoeve van het „goede nieuws” van het Koninkrijk, dat volgens de opdracht die Christus aan zijn volgelingen gaf naar alle natiën gebracht moest worden (Matth. 24:14; 28:19,20). Die uitdrukking van edelmoedigheid heeft haar doel goed gediend. Duizenden keerden ten slotte naar hun eigen land terug met voldoende kennis en inzicht om het „goede nieuws” met anderen te delen. Wat waren zij blij dat zij om niet hadden ontvangen en om niet konden geven!
Maar hoe is de situatie in deze tijd? Zijn er te midden van een wereldbevolking die voornamelijk door de geest van onafhankelijkheid wordt gedreven ook mensen die net als hun edelmoedige God trachten te zijn? Ja, velen hebben deze geest van edelmoedigheid onder Jehovah’s christelijke getuigen opgemerkt. Het verbaast hen te zien dat Jehovah’s getuigen van hun tijd en geldmiddelen geven opdat anderen bijbelkennis kunnen verwerven.
Als gevolg van hun activiteit is de bekendmaking van de Koninkrijksboodschap gedurende de afgelopen dertig jaar sterk uitgebreid. In 1941 G.T. namen 106.137 Getuigen aan dit werk deel. Maar in 1971 waren er 1.510.245 die dit deden. Tot dit aantal behoorden duizenden zendelingen die een andere taal hadden leren spreken en die aan nieuwe gebieden waren toegewezen om aldaar met het Koninkrijkswerk te beginnen. De expansie heeft betekend dat men over de gehele aarde aan duizend en vergaderplaats en of Koninkrijkszalen moest zien te komen en deze moest onderhouden. Ook moesten er in veel landen extra bijkantoren van de Watch Tower Bible and Tract Society (het wettelijke instrument van Jehovah’s getuigen) worden opgericht. Er zijn en worden nieuwe en grotere bijkantoorgebouwen en drukkerijen gebouwd.
Al deze expansie heeft grote uitgaven met zich gebracht. Werden deze gelden verkregen door een methode die in strijd is met Jezus’ leer dat men niet diende te geven ’om door de mensen opgemerkt te worden’? (Matth. 6:1-4) Neen, ze waren afkomstig van de kleine persoonlijke schenkingen van mensen die over het algemeen een bescheiden inkomen hebben. Deze schenkingen werden anoniem in bijdragenbussen geworpen die in de Koninkrijkszalen of andere vergaderplaatsen van Jehovah’s getuigen worden aangetroffen. Ze waren ook afkomstig van schenkingen die rechtstreeks naar het Wachttorengenootschap in de respectieve landen werden gezonden. Al deze bijdragen werden vrijwillig geschonken door personen die er de noodzaak van inzagen op milde wijze bij te dragen in de onkosten die worden gemaakt om het Koninkrijkswerk in nieuwe landen over de gehele aarde te beginnen en in stand te houden.
Dat deze bijdragen altijd toereikend zijn geweest, moet beslist aan Jehovah God worden toegeschreven. Hij heeft zijn dienstknechten met een geest van edelmoedigheid vervuld.
Jehovah’s getuigen vertrouwen erop dat de prediking van de Koninkrijksboodschap een door God geleid werk is. Zij beseffen dat Jehovah het op wonderbare wijze tot stand zou kunnen brengen. Toch heeft hij in zijn edelmoedigheid onvolmaakte mensen begunstigd met de gelegenheid er als zijn „medewerkers” een aandeel aan te hebben (1 Kor. 3:9). Jehovah’s getuigen hebben er dus goede redenen voor het als een voorrecht te beschouwen hun tijd, energie en financiële middelen te geven aan het werk dat erin bestaat het „goede nieuws” van Gods koninkrijk te verbreiden, waardoor zij troost schenken aan duizenden die zuchten over het lijden, het onrecht en de onderdrukking waaronder vele aardbewoners gebukt gaan.