Ons leven niet te dierbaar achten
1. Wat zou er volgens Jezus in de „laatste dagen” met zijn volgelingen gebeuren?
JEZUS voorzei in zijn profetie waarin hij 1900 jaar overbrugde, dat de vervolging van zijn getrouwe volgelingen in de laatste dagen in hevigheid zou toenemen. Hij waarschuwde: „De mensen [zullen] de handen aan u slaan en u vervolgen en u overleveren aan de synagogen en gevangenissen, ja, gij zult voor koningen en bestuurders worden gesleept ter wille van mijn naam. Het zal voor u uitlopen op een getuigenis. . . . ik zal u een mond en wijsheid geven, die al uw tegenstanders te zamen niet zullen kunnen weerstaan noch tegenspreken. Bovendien zult gij zelfs door ouders en broers en bloedverwanten en vrienden worden overgeleverd, en zij zullen sommigen van u ter dood brengen; en gij zult om mijn naam voor alle mensen voorwerpen van haat zijn.” — Luk. 21:12-17.
2. (a) Om welke speciale redenen lijden christenen niet? (b) Uit welke bron kan echter vervolging verwacht worden?
2 Jezus zei deze dingen niet om zijn volgelingen te ontmoedigen, maar om hen vooraf te wapenen. Hij zei hun ’geen vrees te hebben’, want „wie zijn ziel vindt, zal ze verliezen, en wie zijn ziel verliest ter wille van mij, zal ze vinden” (Matth. 10:31, 39). Van die tijd af tot nu toe zijn christenen derhalve niet verbaasd of verslagen geweest over de tegenstand die zij hebben ontmoet als gevolg van het standpunt dat zij voor de waarheid innamen of omdat zij het goede nieuws met anderen deelden. Hun lijden is echter nooit het gevolg geweest van kwaaddoen. „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën”, zo luidden Petrus’ aansporende woorden tot hen. „Want het is voldoende dat gij in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht, toen gij u overgaaft aan daden van losbandig gedrag” (1 Petr. 2:12; 4:3). „Het is beter te lijden omdat gij goed doet, indien de wil van God het wenst, dan omdat gij kwaad doet” (1 Petr. 3:17). Tegenstand van de zijde van de grote tegenstrever of tegenstander, Satan, en degenen die zijn zijde zouden kiezen om Jehovah’s dienstknechten te bestrijden, kon niet uitblijven. Paulus kon dit uit eigen ervaring bevestigen, zoals hij aan Timótheüs schreef: „Allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook vervolgd worden.” — 2 Tim. 3:12; 1:7, 8.
EEN GEESTELIJKE OORLOGVOERING ONDER DE OGEN ZIEN
3. (a) Welke beschuldiging heeft Satan tegen Gods dienstknechten ingebracht? (b) Welke beslissing moet elkeen nemen, en waardoor wordt deze beslissing moeilijk gemaakt?
3 Ook in het laatste boek van de bijbel werd voorzegd dat vervolging in de tijd van het einde zou voortduren. Het verslag in Openbaring hoofdstuk 12 onthult dat Satan uit de hemel naar de aarde werd geworpen, „en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft” (Openb. 12:9, 12). Hij heeft altijd beweerd dat mensen door zelfzucht worden gedreven, en niet door liefde voor God, en dat zij God in de steek zouden laten als hun leven op het spel zou staan. Thans loopt de tijd voor Satan en degenen die zich aan zijn zijde hebben geschaard, ten einde, en daarom verhevigt hij zijn tegenstand tegen Gods dienstknechten en voert hij oorlog tegen hen. Elkeen moet beslissen aan welke zijde van dit geschil hij zich wenst te bevinden en of hij God getrouw uit liefde zal dienen, ongeacht wat er gebeurt.
4. Welke elementen zouden, zoals werd voorzegd, aan de aanval tegen ware aanbidders deelnemen?
4 Satan gebruikt bepaalde elementen in zijn aanvallen tegen ware christenen. Een hiervan, dat in Openbaring 13:1, 6-8 als het „wilde beest” of het politieke element wordt beschreven, vormde niet alleen het werktuig dat werd gebruikt om Christus en velen van zijn volgelingen in de eerste eeuw ter dood te brengen, maar zou, zoals werd voorzien, ook in de laatste dagen oorlog voeren tegen de „heiligen” en „lasteringen tegen God” spreken in zijn poging de ondersteuning en aanbidding van alle volken te krijgen. Dit politieke „beest” wordt in zijn daden vaak ondersteund door de vals-religieuze organisatie die in Openbaring 17:5, 6 passend wordt beschreven als „Babylon de Grote” en die wordt afgebeeld als zijnde „dronken . . . van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus”. Deze beide elementen, zowel het politieke als het religieuze element, hebben samengewerkt om de dood van Jezus — alsook de gevangenzetting van de apostel Paulus — teweeg te brengen, aangezien joodse zeloten Jezus aan de Romeinse staat hebben overgeleverd.
5. (a) Wat is het belangrijkste wapen dat Satan heeft gebruikt om rechtschapenheid te verbreken? (b) Hoe kunnen wij ons in vrijheid van vrees verheugen?
5 Door alle eeuwen heen heeft Satan als laatste bedreiging — het belangrijkste wapen — de vrees voor een gewelddadige dood gebruikt om te trachten de rechtschapenheid van Jehovah’s dienstknechten te verbreken. De meeste mensen maken zich niet al te zeer bezorgd of van streek over de nadering van de oude dag met het vooruitzicht uiteindelijk te sterven, maar zij kunnen heel erg bevreesd worden als zij met een onmiddellijke dood bedreigd worden, terwijl zij geneigd zijn te schipperen of wat maar ook te doen ten einde dit te vermijden. Satan weet dit heel goed. Wij dienen echter de getrouwe handelwijze van Jezus in gedachten te houden, dat hij gehoorzaamheid heeft geleerd door de dingen die hij heeft geleden en dat hij zich zelfs tot de dood toe getrouw betoond heeft. Zoals in Hebreeën 2:14, 15 wordt gezegd, heeft hij „door zijn dood degene teniet [gedaan] die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel, . . . om allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, te bevrijden”. Het is niet goed als wij ten gevolge van vrees voor de dood in slavernij verkeren. In plaats daarvan dienen wij ons vertrouwen te stellen op Jehovah en moeten wij ons erop voorbereiden aan alle beproevingen het hoofd te bieden die zich maar kunnen voordoen, evenals Paulus en andere mensen des geloofs uit vroegere tijden dit hebben gedaan.
6. Welk schitterende voorbeeld van getrouwheid treffen wij in Daniël hoofdstuk drie aan, en hoe verschafte Jehovah bevrijding?
6 De drie Hebreeën die in Babylon in gevangenschap waren, behoorden tot dit soort van mensen, want zij achtten hun leven niet te dierbaar en waren niet bereid te schipperen, ook al kon dit hun dood betekenen. Toen zij werden gewaarschuwd dat zij in de vurige oven geworpen zouden worden als zij niet voor het gouden beeld zouden buigen dat door koning Nebukadnezar was opgericht, antwoordden zij moedig: „Onze God die wij dienen, is in staat ons te verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij ons verlossen. Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij uw goden niet dienen.” Het verslag toont aan dat deze mannen uit de oven werden bevrijd zonder dat een haar van hun hoofd was verschroeid en zonder dat er zelfs een brandlucht aan hen gekomen was. — Dan. 3:17, 18, 27.
7. (a) Welke houding legde Jezus aan de dag toen hij werd gehoond en met de dood werd bedreigd? (b) Waarom stond Jehovah toe dat hij werd gedood?
7 Ook Jezus heeft tijdens zijn dienst voor zijn hemelse Vader de dood onder de ogen gezien. Bij een zekere gelegenheid werden degenen die in de synagoge te Nazareth naar hem luisterden, zo woedend, dat zij hem naar de uitstekende rand van een berg leidden om hem naar beneden te werpen, evenwel zonder succes (Luk. 4:28-30). Toch naderde voor hem de tijd dat hij ter vervulling van Jehovah’s voornemen zou sterven. Nu hoonden de overpriesters hem, zeggende: „Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld; laat Hij hem nu verlossen indien Hij hem wil, want hij heeft gezegd: ’Ik ben Gods Zoon’” (Matth. 27:43). God verhinderde echter niet dat Jezus ter dood werd gebracht. In werkelijkheid heeft „Jehovah zelf . . . hem de dwaling van ons allen doen ontmoeten”, maar „wegens zijn wonden is er voor ons genezing geweest” (Jes. 53:6, 5). Als verlosser en loskoper voor het mensengeslacht heeft hij aldus door zijn dood in getrouwheid nog meer tot stand gebracht dan door zijn gehele overige bediening op aarde (Mark. 10:45). De loopbaan van getrouwheid die hij volgde, was niet gemakkelijk; toch achtte hij zijn leven niet als te kostbaar, maar was hij bereid het als een slachtoffer ten behoeve van de mensheid te offeren (1 Tim. 2:5, 6). Zelfs toen hij leed, nam hij op zijn beurt niet zijn toevlucht tot het uiten van dreigementen of beschimpingen. Het is zoals Petrus opmerkte: „Christus heeft voor u geleden, u een model nalatend opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden.” — 1 Petr. 2:21-24.
LOYALITEIT TOT DE DOOD
8, 9. (a) Welke macht bezit Jezus thans? (b) Waarom dienen wij niet bevreesd te zijn als wij aan beproevingen denken waaraan wij misschien het hoofd moeten bieden?
8 Nadat Jezus zijn loyaliteit tot in de dood had bewezen, werd hij door Jehovah opgewekt tot geestelijk leven in de hemelen, waar hij in de positie verkeert om ’Satan teniet te doen’ als degene die in zijn pogingen om de mensheid te beheersen en het geloof van de rechtvaardigen te verwoesten, zowel de dreiging met een gewelddadige dood als de voltrekking van het doodvonnis als wapens heeft gehanteerd (Hebr. 2:14). Jezus gaf zijn discipelen Andréas en Filippus de raad: „Hij die ten zeerste gesteld is op zijn ziel, vernietigt ze, maar hij die zijn ziel in deze wereld haat, zal ze bewaren voor het eeuwige leven” (Joh. 12:25). Indien wij ons leven dus zozeer zouden liefhebben dat wij het overmatige verlangen koesteren om het ten koste van alles te behouden, zou dit het verlies van onze vooruitzichten op eeuwig leven kunnen betekenen. Maken wij ons daarentegen niet al te bezorgd over bedreigingen die ten doel hebben ons ertoe te dwingen ten aanzien van ons geloof te schipperen, dan kan dit betekenen dat wij onze vooruitzichten op eeuwige zegeningen in Jehovah’s nieuwe samenstel beveiligen.
9 Wij doen er goed aan in gedachten te houden dat aangezien Christus „zelf heeft geleden toen hij op de proef werd gesteld, . . . hij degenen die op de proef worden gesteld, te hulp [kan] komen” (Hebr. 2:18). Jehovah heeft ook beloofd dat hij ons de kracht zal schenken om met succes aan beproevingen het hoofd te bieden (Ps. 55:16, 22; Jes. 35:4). Christenen voelen zich dus aangemoedigd, ook al verwachten zij vervolging. Wanneer zij wegens hun vasthouden aan de waarheid lijden ondergaan, vormt dit voor hen geen schande, maar schenkt het hun veeleer vreugde dat zij ondanks smaad standvastig kunnen blijven op een wijze waardoor Jehovah’s naam wordt geëerd. — 1 Petr. 4:12-14.
10. (a) Wat achtte Paulus, zoals hij te kennen gaf, het dierbaarst? (b) In welk opzicht kunnen Christus’ volgelingen overwinnaars zijn?
10 Paulus zei in dit verband: „Ik hecht niet de minste waarde aan mijn ziel als zou ze mij dierbaar zijn, indien ik mijn loopbaan en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, maar mag voleindigen” (Hand. 20:24). Ook in de profetie in Openbaring 12:11 wordt ons gezegd dat Christus’ broeders als overwinnaars op Satan uit de strijd te voorschijn zouden komen, ondanks de valse beschuldigingen die hij voor het aangezicht van God tegen hen inbrengt. „En zij hebben hem overwonnen wegens het bloed van het Lam en wegens het woord van het getuigenis dat zij hebben gegeven, en zij hebben hun ziel niet liefgehad, zelfs niet wanneer zij met de dood werden geconfronteerd.” De overwinning op Satan zal dus niet slechts zijn nederlaag uit de handen van de „Heer der heren en Koning der koningen” omvatten, maar ook de morele overwinning van alle getrouwe dienstknechten van God die zich zelfs ondanks de dreiging van de dood getrouw betonen (Openb. 17:14; 20:1-4). Christus’ volgelingen zijn overwinnaars „wegens het bloed van het Lam” doordat zij vertrouwen stellen in de verlossende waarde van zijn slachtoffer. Zij betonen zich ook overwinnaars door „het woord van het getuigenis dat zij hebben gegeven”, aangezien zij zich niet laten intimideren door tegenstand die ten doel heeft een einde te maken aan de bekendmaking van de Koninkrijksboodschap.
11. Hoe kan vervolging ons geloof en geluk in werkelijkheid vergroten?
11 Bezitten wij deze zelfde geest? Hebben wij Jehovah zo lief dat wij zelfs niet voor de dood zullen terugdeinzen als deze noodzakelijk zou zijn om onze loyaliteit te bewijzen? Geloven wij werkelijk dat Jehovah de beloner is van degenen die hem ernstig zoeken, zodat ook al zouden wij sterven, dit niet betekent dat wij hebben verloren, aangezien wij de hoop hebben om door middel van de opstanding weer tot leven te komen? Aangezien haat tegen Jezus’ volgelingen in alle natiën, alsook de vervolging van hen, tot de tekenen behoort die hij met betrekking tot de tijd van het einde heeft gegeven, dient het feit dat dit nu gebeurt, ons geloof in werkelijkheid alleen maar te versterken (Luk. 21:12). Wij doen er goed aan ons Jezus’ woorden te binnen te brengen: „Gelukkig zijt gij wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad tegen u spreekt om mijnentwil” (Matth. 5:11, 12). Ja, het kan zelfs een reden tot vreugde zijn om het voorrecht te ontvangen de beproefde hoedanigheid van ons geloof onder beproevingen ten toon te spreiden en daarbij een goed geweten voor het aangezicht van God te behouden. — Jak. 1:2, 3.
ZONDER OORZAAK GEHAAT
12. (a) Wat zei Petrus over christelijk lijden? (b) Aan welke problemen moeten Jehovah’s Getuigen in sommige landen het hoofd bieden?
12 Christenen weten dat wanneer zij als christenen lijden, dit voor een rechtvaardige zaak is. Zij lijden niet omdat zij partij hebben gekozen in politieke kwesties of omdat zij bij een opruiende samenzwering betrokken waren of zich aan een misdaad of aan gewelddaad schuldig hebben gemaakt. Petrus schreef namelijk: „Dat niemand van u echter lijde als een moordenaar of een dief of een boosdoener . . . Maar lijdt hij als een christen, dan schame hij zich niet, maar hij blijve God verheerlijken in deze naam” (1 Petr. 4:15, 16). Christenen worden in deze tijd dus niet wegens zulk kwaaddoen vervolgd, maar veeleer omdat zij ijverig de geboden van God nakomen en een aandeel hebben aan het werk dat erin bestaat getuigenis af te leggen omtrent Jezus (Openb. 12:17). Het dient derhalve geen verbazing te wekken dat het werk in meer dan veertig van de 210 landen waar Jehovah’s Getuigen vorig jaar druk bezig waren om Gods koninkrijk te prediken, te lijden heeft gehad van belemmeringen of tegenstand, zoals beperkingen met betrekking tot openbare bijeenkomsten, verbodsbepalingen met betrekking tot de activiteit van huis tot huis, de weigering het werk wettelijke erkenning te schenken of het invoeren van bepaalde lectuur toe te staan, de weigering huwelijken te legaliseren en zelfs rechtstreekse verbodsbepalingen en gevangenzetting van degenen die het „goede nieuws” aan anderen bekendmaken.
13. Waarom zijn ware christenen voorwerpen van wereldomvattende haat?
13 Zoals Jezus had gezegd, zouden zijn volgelingen „ter wille van [zijn] naam voor alle natiën voorwerpen van haat zijn” (Matth. 24:9). Dit is beslist niet het geval geweest met degenen die alleen maar in naam christenen zijn, degenen die ’vrienden van de wereld’ zijn en het oude samenstel steunen in zijn politieke aangelegenheden, ongeacht hoezeer deze in strijd zijn met schriftuurlijke beginselen (Jak. 4:4). Het kan echter wel gezegd worden van degenen die, doordat zij de leringen van Jezus navolgen, „geen deel van de wereld” blijken te zijn. Vlak vóór zijn dood bereidde Jezus zijn volgelingen voor op wat er zou komen en aan welke tegenstand zij het hoofd zouden moeten bieden, niet alleen in die eeuw, maar ook in de laatste dagen, toen hij zei: „Deze dingen gebied ik u, dat gij elkaar liefhebt. Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u. Denkt aan het woord dat ik tot u heb gezegd: Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen . . . Maar het woord moest worden vervuld dat in hun Wet staat geschreven: ’Zij hebben mij zonder reden gehaat.’” — Joh. 15:17-25.
14. Op welke manieren zijn de Getuigen in één land onder druk gezet?
14 Dat deze haat in deze tegenwoordige tijd bestaat, blijkt uit de volgende rapporten uit verschillende delen van de wereld. De Getuigen in een Spaans sprekend land berichten: „Op alle fronten wordt er een campagne tegen ons gevoerd: over de radio, over de TV, in de kranten, in werkcentra, in de ziekenhuizen, op de straten, op de scholen, ja zelfs van huizenblok tot huizenblok. Een groot aantal van de vrienden is zonder werk. Wij zijn als de Israëlieten in Egypte. Wij gaan ermee voort de vrienden aan te moedigen het goede nieuws te blijven prediken, omdat geen demon of mens hen dit kan beletten.” De broeders moeten echter aan grote ontberingen het hoofd bieden. Ouders zijn gedurende een periode van drie maanden tot een jaar gevangengezet omdat hun kinderen weigerden aan vlaggegroetceremonies deel te nemen. Zij hebben standvastig de handelwijze gevolgd van de getrouwe Hebreeën die in het derde hoofdstuk van Daniël worden genoemd. Deze kwestie heeft tot op zijn minst duizend confrontaties met de rechterlijke macht geleid. Volgens de wet kunnen kinderen van hun ouders worden afgenomen als de rechters dit raadzaam achten. Zwangere vrouwen zijn met allerlei misdadige types opgesloten en werden ertoe gedwongen kleine kinderen thuis achter te laten, in een poging deze moeders te beletten hun kinderen in Gods Woord te onderwijzen. — Ex. 20:4, 5.
15. Welke beproevingen en ontberingen hebben de broeders moeten verduren, en hoe zijn zij gesterkt?
15 Een broeder van zevenenvijftig jaar werd beschuldigd van proselitisme en kreeg een boete van ƒ 260. Een zuster van negentien jaar werd wegens dezelfde reden tot een maand gevangenisstraf veroordeeld. Velen zijn ervan beschuldigd betrekkingen te onderhouden met de Amerikaanse C.I.A., om haat tegen hen aan te wakkeren. Broeders worden vaak gearresteerd wegens het houden van „verboden vergaderingen”, terwijl zij soms zelfs midden in de nacht, als iedereen in het huis slaapt, op grond van zo’n beschuldiging worden gearresteerd. Sommigen zijn gevangengezet wegens hun gewetensbezwaren tegen militaire dienst. Velen zijn geslagen of werden gedwongen vele uren achtereen op de velden te werken. Drie broeders werden tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat zij op grond van hun geweten weigerden op een tabaksonderneming te werken. De regering staat kinderen van Jehovah’s Getuigen niet toe bijeenkomsten voor religieus onderwijs bij te wonen. Koninkrijkszalen zijn gesloten en de christelijke vergaderingen zijn aan allerlei beperkingen onderworpen, zodat pasgeïnteresseerde personen en jongeren geen onderricht uit Gods Woord kunnen ontvangen. Toch schrijven de broeders nog steeds: „Jehovah onze God is degene in wie wij vertrouwen moeten stellen. Jehovah heeft zijn volk teder lief en hij spreidt op wonderbare wijze zijn macht ten toon.”
16. Waarom zijn de broeders bereid geweest gevangenschap te riskeren, en hoe hebben zij de situatie tot Jehovah’s eer benut?
16 In een ander land waar het werk is verboden, troffen sommigen van de broeders er regelingen voor om naar een naburig land te reizen ten einde het congresprogramma bij te wonen. Bij hun terugkeer werden elf van hen echter geslagen en twee dagen gevangengezet. Een broeder die daar op bezoek kwam, werd bij zijn aankomst gearresteerd en de bijbelse lectuur die hij bij zich had, werd hem afgenomen. Na enige tijd gevangen gezeten te hebben, werd hij ten slotte het land uitgezet. De avond vóór zijn vertrek maakte het plaatselijke televisiestation bekend dat alle religies in dit land vrij zijn, maar er werd vanzelfsprekend geen melding gemaakt van Jehovah’s Getuigen. Zeven broeders werden in dit land voor enkele maanden in de gevangenis geworpen, maar de kringopziener berichtte: „Zij zijn er druk mee bezig het goede nieuws aan hun medegevangenen bekend te maken.” Er werden regelingen getroffen deze broeders van extra voedsel te voorzien, zodat zij gedurende hun gevangenschap niet al te zeer zouden moeten lijden.
17. Hoe heeft valse religie ervoor gezorgd dat sommige broeders in de gevangenis terechtkwamen?
17 In een land waar religie nog altijd een krachtige invloed op de regering uitoefent, werden twee speciale pioniers wegens hun predikingswerk gevangen gezet. Zij zeggen dat er in het land geen congressen gehouden kunnen worden, terwijl de controle op de wegen is verscherpt, zodat de kans dat iemand het land kan verlaten om elders van een congres te genieten, uiterst gering is. In een brief die zij schreven, zeggen zij onder andere: „Ondanks alle gepraat over persoonlijke vrijheid voor iedere burger, werden een aantal christenen louter gevangen gezet omdat zij op grond van de bijbel predikten, hetgeen als een activiteit wordt beschouwd die vijandig is jegens de kerk. Wij ontvingen berichten van op zijn minst drie gemeenten waar groepjes broeders gedurende hun van-huis-tot-huisdienst, gedurende vergaderingen en zelfs thuis werden gearresteerd. Aan sommigen werd de vrijheid aangeboden als zij een boete zouden betalen omdat zij dingen hadden gepredikt die niet in overeenstemming waren met de kerkelijke leer. Zij gaven er veeleer de voorkeur aan in de gevangenis te blijven en achtten het een eer om Christus’ wil lijden te ondergaan.”
18. Wegens welke strijdpunten hebben sommige Getuigen moedig het hoofd geboden aan slaag en gevangenzetting?
18 In weer een ander land, waar de regering heeft geweigerd het werk wettelijk te erkennen, gaan de broeders ondanks veel tegenstand met hun bijbelse onderwijzingswerk voort. Omdat zij zich niet met de politiek bemoeien, geen politieke partijkaarten kopen en geen politieke liederen zingen, zijn veel broeders en zusters verschrikkelijk geslagen en zijn meer dan 500 van hen in de gevangenis geworpen. Toen de kringopziener een gebied waar hevige tegenstand heerste, bezocht, werd hij zo verschrikkelijk geslagen dat hij flauw viel, maar daarna hield hij er niet mee op de broeders aan te moedigen en op te bouwen. Toen hem werd gezegd dat hij een boete moest betalen, legde hij uit: „Degenen die u te zamen met mij hebt opgesloten, zijn mijn huis, mijn voedsel en mijn broeders, dus waar moet ik geld voor een boete vandaan halen?” Ondanks de verschrikkelijke bedreigingen waaraan deze broeders het hoofd moesten bieden, gaf een van hen als commentaar: „Wat een voorrecht om met betrekking tot mijn geloof beproefd te worden en te zien dat de profetieën in vervulling gaan!”
19. Welke bedreigingen werden er geuit toen de Getuigen werden vrijgelaten, maar hoe hebben zij hierop gereageerd?
19 Er werden 502 personen opgesloten; 124 van hen waren vrouwen, van wie 21 zwanger waren. Het kind van een zuster dat ten gevolge van deze vervolging in de gevangenis werd geboren, werd passend „Vervolging” genoemd. De broeders zouden gedurende hun gevangenschap niet voldoende te eten hebben gehad als hun eigen kinderen hun geen voedsel hadden gebracht. Toen zij ten slotte werden vrijgelaten, kregen zij de waarschuwing dat zij hun land niet mochten bebouwen. Er werd hun ook gezegd: „Jullie mogen niet met twee of drie tegelijk op één plaats gezien worden. Jullie mogen niet met traktaten, brochures, boeken of liederenbundels van jullie religie gezien worden. Jullie mogen niet biddend worden aangetroffen. De naam Jehovah mag niet over jullie lippen komen. Het mag niet voorkomen dat men jullie bijeenkomsten ziet houden. Noem elkaar geen ’broeders’.” (Vergelijk Daniël 6:7, 10.) Ondanks dit alles gaven de broeders de moed niet op of hielden zij niet met hun aanbidding op. Zij waren eenvoudig vastbesloten op verschillende tijden en op verschillende dagen in kleine groepjes bijeen te komen. Ondanks alle vervolging in dit gebied is er een enorm getuigenis gegeven, aangezien de mensen zien dat Jehovah’s Getuigen geen kwaad met kwaad vergelden aan degenen die hen vervolgen. — Rom. 12:17-21; 1 Kor. 10:13.
20. (a) Waarom dienen wij ons leven niet te dierbaar te achten? (b) Welke wonderbare vooruitzichten wachten degenen die als overwinnaars te voorschijn komen?
20 In de gehele wereld heeft Jehovah dus getrouwen, zowel jong als oud, die hun loyaliteit en toewijding onder beproeving tonen en hun leven niet te kostbaar achten als zij de dood onder de ogen moesten zien. Of wij nu dus aan tegenstand van de zijde van familie of vrienden of zelfs aan wrede mishandeling uit andere bronnen het hoofd moeten bieden, het gaat erom dat wij ons vertrouwen op Jehovah moeten stellen. Hoewel afzonderlijke personen kunnen sterven, zoals in het geval van Stéfanus en Paulus, zullen Satan en zijn werktuigen nooit Gods volk uitroeien. In Openbaring wordt veeleer definitief voorzegd dat een „grote schare”, bestaande uit getrouwe dienstknechten van Jehovah die hun toewijding jegens God bewijzen door dag en nacht heilige dienst voor hem te verrichten, veilig door de „grote verdrukking” heengevoerd zal worden. In plaats van thans bevreesd te zijn voor de gramschap van Satan of van enig mens, dienen wij ons er meer bezorgd over te maken dat wij Jehovah’s gunst behouden en niet tot degenen behoren die onder de gloeiende stralen van de „zon” of „verschroeiende hitte” van Gods misnoegen komen. Hoeveel beter is het de heilzame leiding te blijven genieten van het Lam Gods, die beloofd heeft de getrouwe mensheid te weiden en hen naar de bronnen van wateren des levens leiden! Daar „zal [God] elke traan uit hun ogen wegwissen”, aangezien de vervolging en haat van het huidige samenstel dan ver achter hen zullen komen te liggen. — Openb. 7:14-17.