Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w77 1/1 blz. 8-13
  • De schat van heilige dienst waarderen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De schat van heilige dienst waarderen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • WAAROM SUPERIEUR?
  • DE BETEKENIS VAN „HEILIGE DIENST” BEPALEN
  • HET PATROON VOOR CHRISTELIJKE „HEILIGE DIENST”
  • Dag en nacht heilige dienst verrichten
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Christenen putten geluk uit het verrichten van dienst
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2000
  • Heilige dienst in deze „tijd van het einde”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
w77 1/1 blz. 8-13

De schat van heilige dienst waarderen

„Jehovah uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.” — Matth. 4:10.

1-4. (a) Voor welke diensten hebben velen het een eer geacht persoonlijke offers te brengen, en hoe heeft de wereld hen bezien? (b) Voor welke situatie ziet de mensheid zich echter nog steeds geplaatst?

DOOR de eeuwen heen hebben mannen en vrouwen het een grote eer geacht zich ten dienste te stellen van een waardige zaak, een zaak die zij als nobel beschouwden.

2 Miljoenen hebben het dienen van de politieke staat waarin zij wonen als van het grootste belang bezien. Van degenen die ten behoeve van hun land in een oorlog sterven, wordt gezegd dat zij „het grootst mogelijke offer” hebben gebracht.

3 Anderen kijken verder dan de beperkingen van hun nationale grenzen en stellen zich ten dienste van de gehele mensheid, zonder te letten op natie of ras. Zij gebruiken hun talenten en geldmiddelen en offeren zelfs hun gezondheid en kracht op om iets goeds voor de mensheid tot stand te brengen, misschien door geneesmiddelen voor ziekten te zoeken, of door verlichting te brengen voor de armen en onderdrukten. Men heeft dergelijke mannen en vrouwen prijzend „menslievend” en „filantropen” genoemd. De daden en offers van de uitnemendsten onder hen zijn aan de vergetelheid ontrukt door monumenten op te richten en door openbare gebouwen of straten en wegen naar hen te noemen.

4 Toch is er thans ondanks al deze betoonde diensten geen natie op het aardoppervlak die niet met ernstige problemen te kampen heeft. Veel landen kampen met misdaad en corruptie, en in de meeste gevallen verkeren hun stelsels in een algemene crisistoestand. De mensheid in haar geheel is nog steeds een ziek, verward en uitstervend ras. — Matth. 9:36; Rom. 8:22.

5. Voor welke dienst hebben ware discipelen van Christus Jezus belangstelling, en waarvan kunnen zij beslist overtuigd zijn?

5 Ware christenen dienen beslist grote belangstelling te hebben voor dienst, want dienst ligt aan het christendom ten grondslag. Maar de dienst die ons als Jehovah’s Getuigen bezighoudt, is er een die qua eer en waarde elke andere dienst waaraan mensen maar een aandeel zouden kunnen hebben, ver te boven gaat. Het is een dienst die ons veel kan kosten — tijd, moeite, offers, ja, deze dienst zou ons zelfs ons leven kunnen kosten. De wereld zal ons er geen lof voor toezwaaien; er zullen geen monumenten worden opgericht of straten naar ons worden genoemd om ons te eren. Maar ondanks al die factoren weten wij dit: Het is het alleszins waard. Ja, wij weten en zijn er vast van overtuigd dat wij aan de nobelste en voortreffelijkste dienst kunnen deelnemen, een dienst die de grootste en blijvendste resultaten zal afwerpen, en dat op universele schaal. Die dienst is de dienst voor onze grootse Schepper, Jehovah God, werkelijk een heilige dienst. Evenals de „glorierijke kennis van God door het aangezicht van Christus” is deze dienst een wonderbaarlijke schat. — 2 Kor. 4:6-10, 16-18.

WAAROM SUPERIEUR?

6. Wat is één reden waarom zulk een „heilige dienst” zo superieur is aan elke andere dienst waarmee wij ons bezig zouden kunnen houden?

6 Waarom dienen wij deze „heilige dienst” superieur te achten aan elke andere dienst waarmee wij ons bezig zouden kunnen houden? In de eerste plaats zal deze dienst ertoe bijdragen dat mensen van alle rassen en natiën de verwezenlijking zien van dingen waarnaar de mensheid de hele geschiedenis door al heeft verlangd en die ze nooit heeft bereikt — een aarde waar vrede heerst, zonder de gesel van honger, armoede, ziekte en onderdrukking. Maar wat nog belangrijker is, hij draagt ertoe bij dat zij iets werkelijkheid zien worden waarop de meesten slechts aarzelend durven hópen — vrijheid van de dood zelf. — Rom. 8:18-21; Hebr. 2:15.

7-9. (a) Hoe gaf Gods Zoon er blijk van dat hij zulk een „heilige dienst” superieur achtte aan wereldse diensten? (b) Hoe wijst dit op de krachtigste reden om deze dienst boven alle andere diensten te waarderen?

7 Geen door mensen in het leven geroepen regering, geen filantropische of menslievende krachtsinspanning kan deze dingen tot stand brengen. Ze kunnen nooit bereikt worden, tenzij door God en zijn voornemen. Dat is de reden waarom zijn Zoon, Jezus Christus, weigerde zich tot koning van zijn eigen geboorteland te laten kiezen door enthousiaste menigten die zijn vermogen om op menslievende wijze enorm veel goed te doen, naar waarde schatten (Joh. 6:15, 25-27). Dat is de reden waarom hij eveneens een aanbod afwees om de macht te krijgen over alle regeringen van deze aarde, want degene die dit aanbod deed, wilde God volkomen ter zijde schuiven. De prijs voor de aanvaarding was in feite een daad van aanbidding, niet voor God, maar voor degene die het aanbod deed. Jezus’ antwoord luidde: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” — Matth. 4:8-10.

8 Daarin ligt de nog belangrijker reden opgesloten waarom wij deze „heilige dienst” zo hoog moeten schatten — wegens Degene voor wie wij deze verrichten. Mensen die onder een monarchie leven, beschouwen het als iets geweldigs en een eer als zij worden aangesteld in een positie waarin zij trots kunnen zeggen: „Ik ben in dienst van Zijne of Hare Majesteit.” Hoeveel geweldiger en eervoller is het te kunnen zeggen: „Ik ben in dienst van de Schepper van hemel en aarde, het Opperwezen, de Soeverein van heel het universum”!

9 Ja, naast al de voldoening die wij kunnen putten uit de wetenschap dat onze „heilige dienst” de mensheid zozeer tot voordeel strekt en zal strekken, is er nog de voldoening te weten dat de naam van de Allerhoogste God erdoor wordt geëerd. Met het oog op al de liefdevolle daden die hij in het verleden heeft verricht en alles wat hij in de toekomst nog zal doen, is hij, meer dan wie ook, onze toegewijde en dankbare dienst waardig. Wij hebben het leven en alles wat wij bezitten en waarvan wij genieten, aan hem te danken. — Ps. 104:1, 14, 15, 24.

10. Welke grootse beloning dient ons bij het verrichten van zulk een „heilige dienst” aan te sporen?

10 Uit waardering voor onze dienst belooft God ons — neen, geen monumenten die uiteindelijk vergaan — maar leven, leven in een rechtvaardige nieuwe ordening van vrede, gezondheid en geluk. Hij belooft aan een ongetelde grote schare mensen uit alle natiën en volken dat hij hen door een snel naderbij komende grote verdrukking heen zal brengen en daarna een door hem zelf tot stand gebrachte nieuwe ordening zal binnenvoeren. De apostel Johannes genoot het voorrecht in een profetisch visioen degenen te zien die in leven zullen blijven, en hij schreef over hen in Openbaring 7:14, 15: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel.”

11, 12. (a) Wie beweren thans „heilige dienst” te verrichten? (b) Welke omstandigheden maken die bewering twijfelachtig?

11 Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat wij ware „heilige dienst” verrichten die Gods goedkeuring geniet? Er staan thans bijna een miljard mensen ingeschreven in de kerken van de christenheid. Zij zijn van mening dat zij de God van de bijbel dienen. Miljoenen natuurlijke, besneden joden onderhouden hun synagogen en rabbijnen en menen dat zij het juiste pad volgen om God te aanbidden. Miljarden anderen aanbidden de vele goden van niet-christelijke religies overal ter wereld.

12 Dat is waar, maar als wij kijken naar de religieuze toestanden heden ten dage en het morele verval dat in het ene land na het andere heerst, moeten wij ons wel afvragen of hun mening geen vergissing is. Waar is het bewijs dat zij zich gereinigd hebben door geloof in het „bloed van het Lam” en het discipelschap op zich hebben genomen waarmee geloof onafscheidelijk gepaard gaat? Hebben zij ervoor gezorgd geen deel van de wereld te worden en rein te blijven van seksuele immoraliteit, leugens en diefstal, en helpen zij persoonlijk anderen om Gods Woord te begrijpen, daarbij nieuwe discipelen assisterend om „heilige dienst” te verrichten voor Jehovah, de Almachtige God? — Joh. 15:27–16:3; Hand. 24:13, 14.

13, 14. Waarom is het zo belangrijk te weten waarin werkelijke „heilige dienst” bestaat, en wat is geen „heilige dienst”?

13 Het is nodig dat wij allen het juiste antwoord weten, want als deze godsdienstige mensen het bij het verkeerde eind hebben, kan de afloop van hun handelwijze slechts een schokkende teleurstelling zijn. Er zijn bewijzen dat die afloop spoedig aan het licht zal treden.

14 In de komende tijd van moeilijkheden zal Jezus Christus degenen die geen ware „heilige dienst” voor God verrichten zoals hij dit deed, geen begunstiging en bescherming bieden. Hij zei: „Velen zullen op die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, en in uw naam demonen uitgeworpen, en in uw naam vele krachtige werken verricht?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid” (Matth. 7:22, 23). Onjuiste dienst is niet werkelijk „heilige dienst” en vormt niet de weg tot overleving van de naderbij komende grote verdrukking die aan Gods nieuwe ordening van rechtvaardigheid voorafgaat.

DE BETEKENIS VAN „HEILIGE DIENST” BEPALEN

15, 16. Hoe verschilt de Griekse uitdrukking voor ’heilige dienst verrichten’ (latreuoo) van de term voor ’dienen’ (diakonéoo)?

15 De bijbel verschaft ons het middel om te bepalen waarin de „heilige dienst” bestaat die Gods goedkeuring en bescherming met zich zal brengen. In het verslag waarin wordt verhaald hoe Jezus de verzoeking weerstond, wordt in het Grieks het werkwoord latreuoo gebruikt (Matth. 4:10). Dit woord verschilt van de Griekse term diakonéoo, die in veel vertalingen met „dienen” wordt weergegeven. Wat is het verschil?

16 Terwijl beide woorden betrekking hebben op dienst, wordt diakonéoo geregeld gebruikt met betrekking tot dienst van een persoonlijke aard die door één mens voor andere mensen wordt verricht (Luk. 12:37). Maar latreuoo is, zoals het in de Schrift wordt gebruikt, strikt beperkt tot voor God verrichte dienst, of, in enkele gevallen, tot dienst verricht voor wat als een god werd beschouwd, voor valse goden. — Hand. 7:42; Rom. 1:25.

17, 18. (a) Welke verwijzing doet de apostel Paulus naar „heilige dienst” die in voorchristelijke tijden werd verricht? (b) Is „heilige dienst” voor christenen beperkt tot bepaalde plaatsen of tot een speciale klasse in de gemeente?

17 De bijbel onthult dat de op aarde verrichte „heilige dienst” voor de ware God niet zijn oorsprong heeft gevonden bij Christus Jezus en de stichting van het christendom. De apostel Paulus laat dit zien wanneer hij in Hebreeën 8:5 over de Israëlitische priesters schrijft als over degenen die ’heilige dienst verrichtten in een voorafbeelding en een schaduw van de hemelse dingen’, als zij in de tabernakel dienden en God slachtoffers brachten. — Hebr. 9:1, 6; 10:2; 13:10.

18 Wel, is de „heilige dienst” van christenen dan beperkt tot een speciale plaats of plaatsen, of slechts weggelegd voor een speciale klasse of groep, zoals in de oudheid de priesterschap van Israël? Neen, want zelfs onder de Israëlieten werd niet alleen van degenen die aangesteld waren om in de tabernakel te dienen, verwacht dat zij deelnamen aan „heilige dienst”. Het was het voorrecht en de plicht van het gehele volk Israël aan deze dienst deel te nemen. — Ex. 3:12; Hand. 7:6, 7; Rom. 9:4.

19, 20. Waarom kon de apostel Paulus zeggen dat de twaalf stammen van Israël in zijn tijd ’nacht en dag op intensieve wijze heilige dienst voor God verrichten’?

19 Toen de apostel Paulus voor koning Agrippa terechtstond, zei hij dat destijds niet slechts de stam Levi met zijn Aäronische priesterschap, maar alle „twaalf stammen” van het vleselijke Israël nog steeds hoopten de vervulling van Gods belofte aan hun voorvaders mee te maken. En hoe gaven zij uiting aan deze hoop? In Handelingen 26:7 zei Paulus dat zij deze uitten „door nacht en dag op intensieve wijze heilige dienst voor [God] te verrichten”. Hoe deden zij dit?

20 De profetes Anna was zo iemand, die, volgens Lukas 2:37, „nimmer ontbrak [waar?] in de tempel, terwijl zij nacht en dag heilige dienst verrichtte [hoe?] met vasten en smekingen”. Zij was constant en geregeld met betrekking tot alle openbare diensten in de tempel. Niet alle joden woonden in Jeruzalem; vandaar dat zij niet zo vaak in de tempel konden zijn. Maar de joden in heel Israël konden wel, en velen van hen deden dit ook, zoals Paulus zei, ’dag en nacht dienen’ door ijver te tonen voor het Wetsverbond en zijn verordeningen, door het tiende deel van hun opbrengst voor de tempeldienst af te staan, door offers te brengen en door ochtend- en avondgebed, alsook door regelmatig aanwezig te zijn in de synagogen, waar Gods Woord werd besproken.a

21, 22. Waarom draait „heilige dienst” in deze tijd niet om een wetsverbond en zijn offers?

21 Draait „heilige dienst” voor God in deze tijd om een dergelijk Wetsverbond en zijn offers? Neen, want juist zoals de apostel vermeldde, was dat alles slechts „een voorafbeelding en een schaduw” van grotere dingen die zouden komen (Hebr. 8:5). En in Hebreeën 9:9, 10 zei hij dat die slachtoffers in de tabernakel „wettelijke vereisten [waren] betrekking hebbend op het vlees en opgelegd tot aan de bestemde tijd om dingen recht te zetten”. — Vergelijk Filippenzen 3:3.

22 De „tijd om dingen recht te zetten”, kwam met Christus Jezus. Hij vervulde de ’schaduwen’ van de Wet (Hebr. 10:1-4). Als het Lam Gods ’offerde hij zichzelf zonder smet aan God’ door zijn leven te geven als het volmaakte slachtoffer, dat niet herhaald behoeft te worden. En zoals de apostel in Hebreeën 9:14 vermeldt, is het Christus’ vergoten bloed dat, wegens ons geloof, „ons geweten [kan] reinigen van dode werken, opdat wij heilige dienst voor de levende God kunnen verrichten”.

HET PATROON VOOR CHRISTELIJKE „HEILIGE DIENST”

23. Waarom schonk de dag en nacht verrichte „heilige dienst” van veel joden hun geen goddelijke bescherming toen Jeruzalem viel?

23 De dag en nacht verrichte dienst van zovelen van de joden in Paulus’ tijd, verschafte hun geen goddelijke bescherming en overleving tijdens de intense verdrukking die in de eerste eeuw over Jeruzalem kwam, een verdrukking die door Gods Zoon was voorzegd. Waarom niet? Paulus zei over hen: „Zij [hebben] ijver voor God . . . , maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis” (Rom. 10:2). Zij bleven in gebreke in Christus Jezus de vervulling van bijbelse profetieën te zien en te beseffen dat God door hem nu de maatstaf vaststelde voor alle toekomstige voor Hem verrichte „heilige dienst”. Zij verloren het feit uit het oog dat het hart de sleutel is tot het behagen van God en zij lieten hun hart ongevoelig worden voor Gods aanwijzingen en leiding (Deut. 10:12-14, 16; Matth. 15:8). Indien wij de ernstige gevolgen willen vermijden die dit voor hen had, moeten wij thans al het mogelijke over Gods Zoon leren opdat onze dienst voor God aanvaardbaar zal zijn.

24, 25. (a) Op welke verschillende manieren stelde Christus Jezus de maatstaf voor „heilige dienst” vast? (b) Op welke manieren gaf hij van mededogen met de mensen blijk?

24 Jezus Christus zei over zijn komst naar de aarde: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid” (Joh. 18:37). Hij legde getuigenis af van de waarheid door er vrijmoedig over te spreken; de laatste drie en een half jaar van zijn leven werden zelfs in beslag genomen door het bekendmaken van het goede nieuws van Gods koninkrijk over de gehele lengte en breedte van Israël. Maar het was voor hem niet voldoende over de waarheid te spreken. Hij moest er in overeenstemming mee leven. Hij moest bewijzen dat Gods Woord waar was door alles te doen wat dat Woord over hem had voorzegd en een leven te leiden dat mensen in staat zou stellen zijn Vader alsook de wegen en maatstaven van zijn Vader te leren kennen en begrijpen (Joh. 1:14, 18). Hij lette nauwgezet op zijn gehele gedrag, opdat er geen smaad zou komen op Gods naam, die hij altijd boven alles heiligde. — Matth. 6:9.

25 Net als zijn Vader bezat Jezus een diep en uit het hart komend mededogen met de mensen in zijn tijd. De bijbel zegt over hem: „Bij het zien van de scharen had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Matth. 9:36). Hij troostte hen met het goede nieuws van het Koninkrijk. En hij was iemand die niet alleen maar praatte of toespraken hield. Hij deed ook iets voor de mensen op het gebied van menslievende daden. Na een grote menigte toegesproken te hebben die uitgetrokken was om hem te horen, zei hij: „Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu al drie dagen bij mij gebleven en hebben niets te eten; en als ik hen naar huis stuur zonder dat zij eerst gegeten hebben, zullen zij onderweg bezwijken.” Toen gaf hij hun te eten, door een wonder te verrichten (Mark. 8:2, 3). Toen een melaatse vol geloof zei dat Jezus hem kon genezen ’als hij het slechts wilde’, zei Jezus: „Ik wil het”, en hij genas hem onmiddellijk. — Mark. 1:40, 41.

26. Wat zette Jezus voornamelijk tot deze menslievende daden aan?

26 Waarom deed Jezus deze werken om het lijden van mensen te verlichten? Slechts omdat hij menslievend was of een filantroop? Neen, hij deed deze op fysiek en materieel gebied goede dingen opdat mensen een gegronde reden zouden hebben er geloof in te stellen dat het goede nieuws werkelijk van God kwam. Hij wees niet alleen op zijn woorden maar op zijn werken als een getuigenis dat hij werkelijk Gods vertegenwoordiger was. Waarom zouden mensen hem als de Messías aanvaarden als hij niet door zijn werken toonde dat hij de eigenschappen bezat van de God die hij de mensen probeerde te doen kennen? — Joh. 10:37, 38.

27. Wat dient thans ons besluit te zijn als wij dit voorrecht om „heilige dienst” te verrichten, waarderen?

27 Wij moeten zijn voorbeeld navolgen wil onze dienst voor God aanvaardbaar zijn. Mogen wij, in het besef van al het goede dat ons ten deel kan vallen als wij ons leven op deze wijze gebruiken, standvastig voorwaarts gaan en Gods steun genieten, ongeacht wat wij op het gebied van moeilijkheden of tegenstand ook mogen meemaken. En moge God ons gebed verhoren als wij hem net als Zacharías vragen „om ons, nadat wij uit de handen van vijanden zijn verlost, het voorrecht te verlenen onbevreesd heilige dienst voor hem te verrichten met loyaliteit en rechtvaardigheid voor zijn aangezicht al onze dagen”. — Luk. 1:74, 75.

[Voetnoten]

a Met betrekking tot Paulus’ woorden in Handelingen 26:7 wordt in The Pulpit Commentary opgemerkt: „Dienen (latreuon); i.e. dienen met aanbidding, gebeden, slachtoffers en dergelijke.”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen