De apostel Petrus ’versterkt zijn broeders’
DE CHRISTELIJKE activiteit van de getuigen van Jehovah is thans in meer dan veertig landen op verscheidene manieren aan banden gelegd. Zij worden steeds meer „door verscheidene beproevingen [geloofsbeproevingen]” bedroefd. — 1 Petr. 1:6, 7.
In bepaalde landen, zoals de landen achter het IJzeren Gordijn, en ook in Afrika en in de Oriënt, is deze vervolging bitter wreed en onbeschrijflijk kwaadaardig. Voor alle christenen, maar vooral voor degenen die zulke beproevingen ondergaan, is de eerste geïnspireerde brief van de apostel Petrus erg troostrijk. Toen Petrus deze brief schreef, deed hij inderdaad wat Jezus hem had opgedragen te doen: „Versterk . . . uw broeders.” — Luk. 22:32.
Dat Petrus deze brief zelf heeft geschreven, staat zonder meer vast. De schrijver identificeert zichzelf als Petrus, als een ’ouderling’ en als een getuige van het lijden van de Christus. Van de vroegste tijden af is de brief als authentiek erkend.
Wanneer schreef Petrus deze brief? Uit de interne bewijzen en de geschiedkundige feiten kan de redelijke gevolgtrekking worden gemaakt dat hij hem tussen de jaren 62 en 64 G.T. schreef. De brief werd klaarblijkelijk geschreven toen christenen veel lijden ondergingen, maar vóór de vervolgingen door Nero, in het jaar 66 G.T.
Van waaruit schreef Petrus zijn brief? In 1 Petrus 5:13 lezen wij: „Zij die in Babylon is, een uitverkorene zoals gij, zendt u haar groeten, evenals Markus, mijn zoon.” Er bestaat alle reden om te geloven dat Petrus hier naar de letterlijke stad Babylon verwijst, evenals hij in zijn inleiding naar letterlijke provincies van het Romeinse Rijk verwijst: „Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de tijdelijke inwoners die verstrooid zijn in Pontus, Galátië, Kappadócië, Asia en Bithynië” (1 Petr. 1:1). Volgens de joodse geschiedschrijver Josephus, van onze eerste eeuw G.T., was er destijds een behoorlijk grote joodse kolonie in Babylon aan de rivier de Eufraat, zodat het voor Petrus heel natuurlijk was om naar het oosten te reizen ten einde de joden aldaar te bezoeken en tot hen te prediken, evenals het voor de apostel Paulus natuurlijk was om westwaarts te reizen, ten einde tot de heidenen te prediken. — Gal. 2:7.
In een poging te bewijzen dat Petrus in Rome is geweest, beweren sommigen dat Petrus met „Babylon” Rome bedoelde. Maar als Petrus werkelijk in Rome is geweest, zou er voor hem geen reden voor hebben bestaan zijn aanwezigheid aldaar te verbergen door Rome „Babylon” te noemen.a
Aan wie in deze Romeinse provincies schreef Petrus? Hij schijnt zijn brief aan zowel joodse als heidense christenen geschreven te hebben (1 Petr. 2:9, 10; 4:3-5). Uit de uitdrukkingen die Petrus gebruikt en uit zijn verwijzing in 2 Petr. 3:15, 16 blijkt dat hij op de hoogte was van Paulus’ brieven. Hij verwijst in zijn brief vaak naar de Hebreeuwse Geschriften.
Uit wat Petrus schrijft, blijkt ook duidelijk dat degenen aan wie hij schreef veel vervolging ondergingen en nog meer vervolging konden verwachten. Ten einde zijn broeders te versterken, gaat Petrus er in deze brief toe over op het voortreffelijke voorbeeld te wijzen dat Jezus heeft achtergelaten, terwijl hij aantoont welke goede resultaten het verduren van vervolging zelfs thans heeft en wat de uiteindelijke beloning voor zulk een volharding is.
RAAD, VERTROOSTING, AANMOEDIGING
Petrus begint met erop te wijzen welke glorierijke hoop gezalfde christenen hebben en waarin zij zich verheugen, „alhoewel gij op het ogenblik voor een korte tijd, indien het zo moet zijn, door verscheidene beproevingen wordt bedroefd, opdat de beproefde hoedanigheid van uw geloof . . . een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus”. „Versterk daarom uw geest tot activiteit.” — 1 Petr. 1:6, 7, 13.
Ten einde zijn broeders te versterken, wijst Petrus er ook op dat onrechtvaardig lijden ter wille van het geweten „aangenaam bij God” is. Christenen werden zelfs tot deze loopbaan geroepen, waarbij Jezus zelf het voorbeeld had gegeven, opdat zijn discipelen nauwkeurig in zijn voetstappen zouden treden. Ja, „ook al zoudt gij lijden ter wille van rechtvaardigheid, gij zijt gelukkig”, hetgeen ons doet denken aan Jezus’ woorden in zijn Bergrede (Matth. 5:10). Door thans in Christus’ lijden te delen, zullen zij zich bij de openbaring van Christus’ heerlijkheid kunnen verheugen. Petrus waarschuwt echter herhaaldelijk dat christenen niet wegens kwaaddoen moeten lijden. — 1 Petr. 2:19-23; 3:13, 14, 16, 17; 4:2, 12, 15.
Behalve dat Petrus zijn broeders versterkt opdat zij vervolging kunnen verduren, heeft hij ook veel over voortreffelijk gedrag te zeggen: „Doet . . . alle zedelijke verdorvenheid en alle bedrog en huichelarij en afgunst en alle soorten van achterklap weg.” Blijft u „onthouden van vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen de ziel”. „Weest als vrije mensen, en gebruikt toch uw vrijheid niet als een voorwendsel voor zedelijke verdorvenheid maar als slaven van God.” In dit verband zijn vooral zijn verdere woorden bijzonder nuttig: „Wie het leven wil liefhebben en goede dagen wil zien, weerhoude zijn tong van wat slecht is en zijn lippen van het spreken van bedrog, maar laat hij zich afkeren van wat slecht is en doen wat goed is; laat hij vrede zoeken en die nastreven.” — 1 Petr. 2:1, 11, 16; 3:10, 11.
Petrus beklemtoont in deze brief ook de kwestie van onderworpenheid. Christenen moeten zich onderwerpen „aan iedere menselijke schepping” — aan koningen, aan bestuurders. Huisknechten moeten onderworpen zijn aan hun eigenaar. Vrouwen moeten onderworpen zijn aan hun man, ook al is hij een ongelovige. Jongeren moeten onderworpen zijn aan de ouderen. Ja, „omgordt u allen . . . met ootmoedigheid des geestes”. — 1 Petr. 2:13-18; 3:1-5; 5:5.
Behalve dat Petrus aldus verschillende groepen onder de christenen raad geeft, richt hij zich ook speciaal tot de ouderlingen. Hij schrijft met betrekking tot hen: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig; noch als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde wordend.” Wat onthult deze raad een inzicht in de onvolmaakte menselijke aard, en wat schieten de geestelijken van de christenheid in dit opzicht schromelijk te kort! — 1 Petr. 5:2, 3.
Er zijn nog twee onderwerpen die herhaaldelijk door Petrus worden genoemd. Een hiervan is christelijke broederlijke liefde: „Gij [moet] elkaar intens liefhebben vanuit het hart.” Ja, hij schrijft in zijn brief: „Betoont medegevoel, oefent broederlijke liefde, weest teder genegen, nederig van geest, vergeldt geen kwaad met kwaad . . . maar, integendeel, schenkt een zegen.” „Hebt bovenal intense liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden.” — 1 Petr. 1:22; 3:8, 9; 4:7-9.
De andere kwestie die herhaaldelijk door Petrus wordt beklemtoond, is dat men zowel door woord als daad een getuige moet zijn. Christenen zijn uit de duisternis geroepen om Gods voortreffelijkheden te verkondigen. Door een voortreffelijk gedrag aan de dag te leggen, kunnen christelijke vrouwen misschien hun ongelovige man winnen. En christenen zullen te allen tijde ’gereed moeten zijn zich te verdedigen voor een ieder die van hen een reden eist voor de hoop die in hen is, maar met zachtaardigheid en diepe achting’. — 1 Petr. 2:9, 12; 3:1, 2; 3:15.
In zijn eerste brief heeft Petrus er beslist blijk van gegeven het door Jezus aan hem gegeven gebod om zijn broeders te versterken gehoorzaam op te volgen!
[Voetnoten]
a Zie met betrekking tot de vraag of Petrus ooit in Rome is geweest De Wachttoren van 1973, de bladzijden van 276-278.