De schepping getuigt van Gods heerlijkheid
„Niettemin vraag ik: Hebben zij het soms niet gehoord? Jazeker, in werkelijkheid ’is hun geluid over de gehele aarde uitgegaan, en hun uitspraken tot de uiteinden der bewoonde aarde’.” — Rom. 10:18.
ZONDER spraak of woorden of stemgeluid maken de scheppingswerken van Jehovah God zijn heerlijkheid bekend. Psalm 19:1-4 getuigt hiervan: „De hemelen maken de heerlijkheid van God bekend; en het uitspansel vertelt het werk van zijn handen. De ene dag na de andere dag doet spraak opwellen, en de ene nacht na de andere nacht spreidt kennis ten toon. Er is geen spraak, en er zijn geen woorden; geen stem van hun zijde wordt gehoord. Over heel de aarde is hun meetsnoer uitgegaan, en tot het uiterste van het produktieve land hun uitspraken.” De sterrenhemel weerspiegelt inderdaad de heerlijkheid van God.
Maar ook zijn scheppingswerken op aarde maken zijn wijsheid en macht bekend: „Hoe talrijk zijn uw werken, o Jehovah! Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt. De aarde is vol van uw voortbrengselen. Wat deze zee betreft, zo groot en wijd, daarin is dat wat zich roert zonder tal, levende schepselen, zowel klein als groot” (Ps. 104:24, 25). Menselijke uitvinders merken deze goddelijke wijsheid op en imiteren de vis die elektriciteit voortbrengt, de wesp die papier maakt, de eendemossel die een kleefstof produceert, de meeuw die zeewater ontzilt, de bij die in zijn huis airconditioning toepast, de octopus die van straalaandrijving gebruik maakt, de vleermuis die zich van radar bedient — en deze lijst zou nog veel langer gemaakt kunnen worden.
De apostel Paulus verwees naar de schepping als een prediker van Gods heerlijkheid: „Zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn” (Rom. 1:20). De atheïst is niet te verontschuldigen. Niemand van degenen die weigeren het bestaan van een alwijze, almachtige Schepper te erkennen, is te verontschuldigen. De bewijzen zijn overal om ons heen, dag en nacht. Deze prediking zonder spraak of woorden of stemgeluid blijft doorgaan. Paulus verwees echter ook naar prediking waarbij wel gebruik wordt gemaakt van spraak en woorden en stemgeluid. Hij illustreerde hoe deze prediking over de gehele aarde geschiedde door naar de universele prediking van de sterrenhemel te verwijzen.
Paulus doet een aanhaling uit Joël 2:32 wanneer hij zegt dat „een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered”, en vervolgt dan met te zeggen: „Hoe zullen zij echter hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt? Hoe zullen zij vervolgens prediken indien zij niet zijn uitgezonden?” (Rom. 10:13-15) Na beklemtoond te hebben dat menselijke predikers uitgezonden moeten worden opdat mensen Jehovah’s naam kunnen aanroepen en gered kunnen worden, zegt Paulus: „Niettemin vraag ik: Hebben zij het soms niet gehoord? Jazeker, in werkelijkheid ’is hun geluid over de gehele aarde uitgegaan, en hun uitspraken tot de uiteinden der bewoonde aarde’.” Paulus doet hier een aanhaling uit het vierde vers van Psalm 19, waarin wordt gezegd dat het getuigenis van Jehovah’s zichtbare scheppingen in de hemelen boven, tot de gehele aarde is uitgegaan. — Rom. 10:18.
Het is waar dat de mensheid zelfs zonder menselijke predikers over de macht en majesteit van Jehovah God heeft gehoord. Zijn zichtbare werken getuigen hiervan. De psalmist en de apostel Paulus brengen dit feit onder onze aandacht. In Romeinen hoofdstuk 10 schijnt Paulus te zeggen dat het „goede nieuws” over Christus de oren bereikte van al degenen tot wie het werd gepredikt, evenals de prediking van de zichtbare schepping tot de gehele aarde uitgaat. „Hebben zij het soms niet gehoord?” „Heeft Israël het soms niet geweten?” Mozes had gezegd dat Israël tot jaloezie geprikkeld zou worden doordat heidenen zich bij Jehovah’s aanbidding zouden aansluiten, en Jesaja had voorzegd dat heidenen tot Hem zouden komen maar dat weerspannige Israëlieten zouden weigeren op Zijn uitnodiging in te gaan (Rom. 10:18-21; Deut. 32:21; Jes. 65:1, 2). Tot het natuurlijke Israël in Paulus’ dagen — niet alleen tot de joden in Palestina, maar ook tot degenen die verstrooid waren — werden predikers van het evangelie van Christus gezonden. Net als de zichtbare hemelen tot allen prediken die op aarde wonen, maakten menselijke predikers het Evangelie eerst aan de joden en vervolgens aan de heidenen bekend.
De sterrenhemel, alsook de rest van de zichtbare schepping, weerspiegelt Jehovah’s wijsheid in een bepaalde mate, maar deze weerspiegelde wijsheid alleen zal geen leven geven. Zijn werken maken zijn grote kracht en majesteit bekend, zijn uitvinderstalent als ontwerper. Maar ook al zou het voor ons mogelijk zijn alle verbazingwekkende ingewikkeldheden van zijn scheppingen te doorgronden, dan zou dit ons toch niet met de wijsheid en kracht vervullen die wij nodig hebben om eeuwig leven te verwerven. Hier zijn een andere wijsheid en een andere kracht voor nodig. Wij hebben hiervoor Christus nodig, „de kracht Gods en de wijsheid Gods”. De spraakloze, woordloze en stemloze hemelen prediken in het algemeen over Gods heerlijkheid, „maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus”. „Er [is] in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden.” Hoe joden en Grieken in Paulus’ tijd op deze prediking van de „aan de paal gehangen Christus” reageerden, is het onderwerp dat in de twee volgende artikelen behandeld zal worden. — 1 Kor. 1:22-24; Hand. 4:12.
[Inzet op blz. 16]
„Maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus”