Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w79 1/3 blz. 27-31
  • Succes hangt af van getrouwheid aan God

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Succes hangt af van getrouwheid aan God
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • EEN VERDEELD KONINKRIJK
  • JEHOVAH’S HULP AAN ABÍA EN ASA
  • EEN VOORTREFFELIJK BERICHT ONTSIERD DOOR EEN SLECHTE VERBINTENIS
  • VAN DE REGERING VAN AMAZIA TOT DE VERWOESTING VAN JERUZALEM
  • Inhoud 2 Kronieken
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
  • Inhoud 2 Kronieken
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
  • Bijbelboek nummer 14 — 2 Kronieken
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Josafat
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
w79 1/3 blz. 27-31

Succes hangt af van getrouwheid aan God

TWEE KRONIEKEN begint met het koningschap van Salomo, volgt dan de regeringen van de koningen van Juda, waarbij slechts terloops wordt verwezen naar het tien-stammenkoninkrijk Israël, en verhaalt tot slot dat Jeruzalem vernietigd werd en woest lag totdat koning Cyrus het decreet uitvaardigde dat tot de herbouw van Jehovah’s tempel aldaar machtigde. Herhaaldelijk maakt het verslag duidelijk dat wanneer de regeerders en het volk hun vertrouwen op Jehovah stelden, hun ondernemingen met succes werden bekroond. Hun ontrouw leidde daarentegen tot verlies van goddelijke zegen en bescherming.

Nadat Salomo zijn positie als koning stevig had bevestigd, ging hij samen met de mannen die de natie vertegenwoordigden — de bevelhebbers, de oversten, de rechters en de hoofden van vaderlijke huizen — naar de tabernakel te Gibeon om offers te brengen. Aldus smeekte de jonge koning Jehovah’s zegen over zijn regering af. In de nacht verscheen de Allerhoogste aan Salomo en schonk hem de gelegenheid kenbaar te maken wat hij wenste, wàt het ook mocht zijn. Nederig vroeg de koning om de benodigde wijsheid en kennis om zijn onderdanen te richten. Omdat hij zo’n edel verzoek deed, kreeg Salomo de verzekering dat hij behalve wijsheid ook „rijkdom en stoffelijke bezittingen en eer” zou ontvangen, en wel in grotere mate dan David en Saul deze hadden genoten en zelfs in grotere mate dan toekomstige koningen deze zouden gaan bezitten (2 Kron. 1:1-12). Dit is inderdaad in vervulling gegaan, want het verslag vertelt ons: „Voorts maakte de koning het zilver en het goud in Jeruzalem als de stenen.” — 1:15.

Een van Salomo’s grootste werken tijdens zijn regering was de bouw van Jehovah’s tempel op de berg Moría. Het grootste deel van de hoofdstukken twee tot en met zeven handelt over Salomo’s voorbereidingen voor de bouw, de bouwwerkzaamheden zelf en de inrichting van het gebouw en de inwijding van de tempel.

Opnieuw in een nachtvisioen ontving Salomo Jehovah’s antwoord op het inwijdingsgebed. Dit antwoord onthulde dat het van Israëls getrouwe gehoorzaamheid aan de goddelijke wet zou afhangen of het succes van Salomo’s koningschap zich zou voortzetten. Indien Israël echter ontrouw zou worden, zou dit tot een nationale ramp leiden. Zelfs van de prachtige tempel zouden nog slechts puinhopen overblijven. — 7:11-22.

De hoofdstukken acht en negen voltooien het verslag over Salomo’s regering. Er wordt ons verteld over de steden die hij bouwde en herbouwde, de dwangarbeid waaraan hij de overgebleven Kanaänieten onderwierp, zijn regelingen met betrekking tot tempeldiensten, zijn maritieme ondernemingen, het opmerkelijke bezoek van de koningin van Scheba, Salomo’s rijkdom, zijn dood en de troonopvolging door zijn zoon Rehábeam.

EEN VERDEELD KONINKRIJK

De voorkeur gevend aan de woorden van onervaren jonge vleiers boven de gedegen raad van oudere mannen, lichtte Rehábeam de vertegenwoordigers van de natie erover in dat hij het volk een zwaarder juk zou opleggen dan zijn vader had gedaan. Aangezien het volk al genoeg onderdrukking had ervaren nadat Salomo gedurende het laatste deel van zijn regering van Jehovah’s wet was afgeweken, kwamen 10 stammen in opstand, waardoor Jehovah’s woord door bemiddeling van Ahía in vervulling ging. — 10:1-19.

Rehábeam bracht een leger op de been en probeerde de opstandige stammen weer onder zijn bestuur te krijgen. Maar op bevel van Jehovah’s woord dat via de profeet Semaja tot hem kwam, liet hij zijn plan varen. De opstandige stammen vormden een onafhankelijk koninkrijk onder Jeróbeam, die kalverenaanbidding instelde. Het gevolg was dat getrouwe levieten uit woonplaatsen die onder Jeróbeams heerschappij vielen, naar Juda en Jeruzalem vertrokken. — 11:1-17.

Omdat ook Rehábeam met zijn onderdanen afweek van de goddelijke wet, trok Jehovah zijn bescherming in. Bij een inval in het gebied van Juda nam Sisak (Sjesjonk I) de ene versterkte stad na de andere in. Maar nadat Rehábeam en de vorsten de goddelijke uitspraak hadden gehoord dat zij wegens hun ontrouw aan Sisaks macht prijsgegeven zouden worden, verootmoedigden zij zich, waarna Jehovah niet toeliet dat de Egyptische heerser Jeruzalem in het verderf stortte. Niettemin werd de stad beroofd van haar schatten. — 12:1-12.

JEHOVAH’S HULP AAN ABÍA EN ASA

Na de dood van Rehábeam begon zijn zoon Abía te regeren. Daarop brak er oorlog uit tussen Jeróbeam en Abía. Bij een bepaalde gelegenheid maakte Jeróbeam gebruik van een hinderlaag en kwamen de strijders van het koninkrijk Juda in een bijzonder gevaarlijke positie te verkeren. Maar omdat zij tot Jehovah om hulp riepen, verleende de Allerhoogste hun de overwinning. — 12:16–13:20.

Op overeenkomstige wijze zag Abía’s opvolger, Asa, naar Jehovah op voor bijstand toen hij een krijgsmacht van ongeveer één miljoen Ethiopische en Libische strijders tegenover zich kreeg. Hij bad: „O Jehovah, wanneer het op helpen aankomt, maakt het voor u niets uit of er nu velen zijn of personen zonder kracht. Help ons, o Jehovah, onze God, want wij steunen werkelijk op u, en in uw naam zijn wij tegen deze menigte gekomen. O Jehovah, gij zijt onze God. Laat de sterfelijke mens geen kracht tegen u behouden.” Opnieuw gaf Jehovah zijn volk de overwinning. — 14:9-15; 16:8.

Op prijzenswaardige wijze ging Asa op grond van de woorden van Jehovah’s profeet Oded tot handelen over en ondernam hij beslissende stappen om de plaatsen van afgodische aanbidding te verwoesten. Ondanks het feit dat Asa goddelijke ondersteuning had ervaren, sloot hij later echter een verbond met de Syrische koning Benhadad om een eind te maken aan de strijd die Baësa, de koning van Israël, tegen Juda voerde. Toen Asa door de ziener Hanani werd berispt omdat hij door zijn handelwijze blijk had gegeven van ongeloof, nam hij daar aanstoot aan. Hij liet Hanani in het huis van het blok opsluiten en begon ook andere onderdanen te onderdrukken. Dit leidde ertoe dat Jehovah zijn zegen van de koning wegnam. Geslagen met een op jicht lijkende aandoening aan zijn voeten, bleef Asa in gebreke naar Jehovah op te zien voor hulp, maar zocht hij die bij heelmeesters. — 15:1–16:13.

EEN VOORTREFFELIJK BERICHT ONTSIERD DOOR EEN SLECHTE VERBINTENIS

Asa’s zoon Josafat onderscheidde zich als een goede koning en ondervond daarom Jehovah’s steun en bescherming. Hij streefde ernaar de afgodendienst uit te roeien, trof er regelingen voor dat het volk in Jehovah’s wet werd onderwezen en verbeterde het systeem van rechtspraak. Omdat hij op Jehovah vertrouwde, beleefde hij een grootse redding toen de gecombineerde strijdkrachten van zijn vijanden — Ammon, Moab en het bergland Seïr — elkaar vernietigden. Josafat was echter zo onverstandig om zich door een huwelijk te verbinden met de afgoderij-bedrijvende koning Achab van Israël. Athalia, de dochter van Achab en zijn Baäl-aanbiddende vrouw koningin Izébel, werd de vrouw van Josafats zoon Joram. Dit leidde ertoe dat Josafat verwikkeld raakte in een op rampspoed uitlopend militair waagstuk met koning Achab. Bij zijn terugkeer naar Jeruzalem werd Josafat begroet met de berisping: „Dient er aan de goddeloze hulp te worden verleend, en dient gij liefde te hebben voor hen die Jehovah haten?” Later schoot Josafat echter opnieuw te kort in dit opzicht, toen hij met Achabs opvolger, koning Ahazia, deelnam aan een onderneming om schepen te bouwen. Zoals geprofeteerd leden de schepen schipbreuk. — 17:1–20:37.

Beïnvloed door zijn vrouw Athalia volgde Juda’s volgende koning, Joram, de slechte handelwijze van het huis van Achab. Ten einde zijn positie als koning te versterken, vermoordde hij al zijn broers en sommigen van de vorsten. Zonder Jehovah’s zegen bleek zijn regering een mislukking te zijn. Opstanden van de Edomieten en van de stad Libna verstoorden zijn regeringsperiode. De laatste twee jaar van zijn leven werd hij bezocht met een ziekte in zijn ingewanden. — 21:1-20.

Toen Jorams jongste zoon, Ahazia, koning werd, betekende dat een voortzetting van slecht bestuur, want ook hij stond onder de invloed van Athalia. Bij een bezoek aan de gewonde koning Joram van Israël kwam Ahazia net in Jehu’s strafexpeditie tegen het huis van Achab terecht en werd gedood. Daarop nam Athalia, na heel het koninklijke nageslacht te hebben vermoord, wederrechtelijk bezit van de troon. Maar Ahazia’s zoon Joas was door de vrouw van de priester Jojada verborgen. Later liet Jojada Joas tot koning uitroepen en beval hij de terechtstelling van Athalia.

Onder leiding van Jojada regeerde Joas op een goede wijze en trof hij er regelingen voor dat de tempel werd gerenoveerd. Maar na Jojada’s dood keerde Joas zich van de ware aanbidding af en gaf hij zelfs bevel Jojada’s zoon Zacharia te stenigen omdat deze hem wegens zijn trouweloosheid had berispt. Jehovah stond de Syriërs toen toe het koninkrijk Juda een verpletterende nederlaag toe te brengen. Joas kreeg vele kwalen en werd ten slotte door zijn eigen dienaren vermoord. — 22:1–24:27.

VAN DE REGERING VAN AMAZIA TOT DE VERWOESTING VAN JERUZALEM

Joas’ zoon Amazia begon goed maar werd toen ontrouw. Na vele jaren van vreedzame coëxistentie raakten de beide Israëlitische koninkrijken met elkaar in strijd waarbij de troepen van Amazia de nederlaag leden. Vanaf de tijd dat Amazia ermee ophield Gods wet te volgen, ontwikkelde zich een samenzwering tegen hem. Gedwongen naar Lachis te vluchten, vond hij daar de dood door de hand van de samenzweerders. — 25:1-28.

Uzzía, de volgende Judese koning, regeerde goed en werd begunstigd met vele overwinningen over de vijanden van het koninkrijk Juda. Maar later matigde hij zich aan de tempel binnen te dringen en reukwerk te offeren zoals een priester dit deed. Wegens deze aanmatigende handeling werd hij met melaatsheid geslagen. Zijn zoon Jotham begon toen te regeren. Omdat Jotham Jehovah’s wet volgde, was hij voorspoedig en behaalde hij de overwinning op de Ammonieten. — 26:1–27:9.

Jothams opvolger Achaz werd echter een berucht afgodendienaar, die zelfs zover ging dat hij zijn zoon (of zonen) offerde. Het gevolg was dat Jehovah Achaz en zijn afgoden-aanbiddende onderdanen zijn zegen onthield. Het koninkrijk Juda had te lijden van invallen van de Edomieten, de Filistijnen, de Syriërs en het koninkrijk Israël. Bang zijn positie te verliezen, wendde Achaz zich tot de Assyriërs voor militaire hulp. Deze onverstandige handelwijze bracht echter geen verlichting, maar alleen vreemde overheersing. — 28:1-27.

Hizkía, de zoon van Achaz, stelde vastberaden pogingen in het werk om afgoderij uit zijn rijk te bannen en kwam in opstand tegen de Assyriërs. Hoewel de Assyrische koning Sanherib het land Juda binnenviel, slaagde hij er niet in Jeruzalem in te nemen. Hizkía werd ervoor beloond dat hij op Jehovah vertrouwde, want in één nacht vernietigde een engel de keur van het Assyrische leger. — 29:1–32:22.

Hizkía’s zoon Manasse deed afgoderij herleven en maakte zich aan schandelijke onderdrukking schuldig. Toen hij echter als gevangene naar Babylon was gevoerd, kwam hij tot bezinning en had berouw. Jehovah God was hem barmhartig en opende voor Manasse de weg om naar Jeruzalem terug te keren. De koning voerde toen religieuze hervormingen in, maar het volk was zo diep verzonken in afgoderij dat Manasses inspanningen geen werkelijke verandering konden bewerken. Zelfs zijn eigen zoon Amon verviel na zijn troonsbestijging tot afgoderij. Hij kwam om door de hand van samenzweerders. — 33:1-25.

De laatste goede koning van Juda, Josía, bracht een grootscheepse veldtocht tegen afgoderij op gang. Maar het was te laat om het volk tot waar berouw te brengen. Ook rustte er een grote bloedschuld op Juda (2 Kon. 24:3, 4). Jammer genoeg werd Josía zelf gedood bij een poging de Egyptische strijdkrachten bij Megiddo te keren, toen deze optrokken om bij Karkemisj tegen de Chaldeeën te strijden. De laatste vier koningen, Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekía, bleken slechte heersers te zijn. Jehovah nam zijn bescherming volledig weg van het koninkrijk Juda en stond de Babyloniërs toe Jeruzalem en zijn prachtige tempel tot een puinhoop te maken. Velen van de overlevenden werden in ballingschap weggevoerd. Ten slotte kwam als vervulling van Jehovah’s woord bij monde van zijn profeet Jeremia het door Cyrus uitgevaardigde decreet dat voor de ballingen de weg opende om terug te keren naar hun woestliggende land. — 2 Kron. 34:1–36:23.

Hoe krachtig laat dit historische verslag zien dat er geen werkelijk succes mogelijk is als men ontrouw wordt aan Jehovah God. Zoals de profeet Hanani tot de opstandige koning Asa zei, kunnen dwaze daden die gebrek aan geloof in God verraden, alleen maar tot rampspoed leiden, terwijl ’wat Jehovah aangaat, zijn ogen de gehele aarde rondgaan om zijn sterkte te tonen ten behoeve van hen wier hart onverdeeld is jegens hem’. — 2 Kron. 16:9.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen