De doop — een christelijk vereiste
DE DOOP is vanaf het begin een onderdeel van het christendom geweest. Wat houdt de doop in? Hoe belangrijk is het dat personen worden gedoopt? Laten wij eens enkele fundamentele inlichtingen over de doop beschouwen en nagaan hoe belangrijk de doop vanuit het standpunt van de bijbel is.
De Schrift geeft te kennen dat volledige onderdompeling de juiste methode van dopen is. Het woord „dopen” is een vertaling van het Griekse woord baptizein, dat „onderdompelen” betekent. Wanneer iemand in water wordt ondergedompeld, wordt hij tijdelijk als het ware begraven en aan het gezicht onttrokken, terwijl hij daarna uit het water wordt opgeheven.
De eerste vermelding van de doop in de bijbel betreft de activiteit van Johannes de Doper. In het jaar 29 G.T. machtigde God Johannes om te dopen. De Schrift vermeldt dat Johannes ’in de gehele omtrek van de Jordaan kwam en de doop als een symbool van berouw tot vergeving van zonden predikte’. — Luk. 3:1-3.
Door onder water te gaan en er weer uit omhoog te komen, symboliseerde iemand dat hij er oprecht berouw of spijt van had dat hij tegen Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet had gezondigd. Hij stierf als het ware voor zo’n handelwijze en kwam weer tot leven voor hernieuwde krachtsinspanningen om die Wet na te komen. Aangezien de Mozaïsche wet als een „leermeester” diende ’die tot Christus leidde’, vormde Johannes’ doop een belangrijke stap om Israëlieten erop voor te bereiden de beloofde Messías te ontmoeten. — Luk. 1:16, 17; 3:4-6; Gal. 3:24.
Jezus zelf liet zich door Johannes dopen. Bij die gelegenheid daalde Gods heilige geest op Jezus neer en zalfde hem als de beloofde Messías (Mark. 1:9-11). Hoewel Jezus geen zondaar was die berouw moest hebben, begon hij op dat moment een nieuwe levensweg te volgen (1 Petr. 2:22). Daarna moest hij de speciale „wil” van zijn Vader doen, welke inhield dat hij zijn leven als een loskoopoffer voor de zonden van de mensheid offerde. — Ps. 40:6-8; Hebr. 10:5-10.
Jezus maakte toen geen eind aan de doopactiviteit van Johannes de Doper. Wij lezen zelfs dat Jezus in het begin van zijn bediening „meer discipelen maakte en doopte dan Johannes — hoewel Jezus zelf in feite niet doopte, maar zijn discipelen” (Joh. 4:1, 2). Deze doop in opdracht van Jezus geschiedde op de wijze van Johannes’ doop als een symbool van berouw.
EEN VERANDERING VAN BETEKENIS
Na Jezus’ dood, opstanding en hemelvaart, kwam er een einde aan de Mozaïsche wet (Rom. 10:4; Ef. 2:15). Was de doop toen niet meer nodig? Jawel, maar nu symboliseerde de doop, voor de joden, dat zij zich op grond van het zoenoffer van Jezus als de Messías, aan Jehovah God aanboden. Vlak voordat Jezus naar de hemel opsteeg, gaf hij zijn discipelen evenwel de opdracht: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” — Matth. 28:19, 20.
Hebt u opgemerkt dat de doop nu niet langer uitsluitend joden maar ook „mensen uit alle natiën” zou omvatten? Jezus had gedurende zijn aardse leven voorzegd dat Gods speciale gunst jegens de joden zou eindigen (Matth. 8:11, 12; 21:43). Dit gebeurde in 36 G.T., toen God aan de apostel Petrus te kennen gaf dat hij het huis van Cornelius, een niet-jood, moest binnengaan en de christelijke boodschap aan hem en zijn huisgezin moest bekendmaken. Nadat deze heidenen de waarheid over Jezus Christus hadden aanvaard, ontvingen zij de wonderbare gave van de heilige geest en werden gedoopt. — Hand. 10:1-48.
Aangezien God niet langer met een natie handelde welke bestond uit mensen die vanaf hun geboorte speciaal aan hem opgedragen waren, werd de doop vanaf die tijd een passend symbool van een van ganser harte gemeende opdracht aan God. Door geheel onder water te gaan, zou iemand te kennen geven dat hij stierf met betrekking tot een levenswijze die rondom hemzelf was opgebouwd. Door uit het water omhoog te komen, zou hij symboliseren dat hij tot leven kwam om Gods geopenbaarde wil op de eerste plaats te stellen. (Vergelijk Matthéüs 6:33; Filippenzen 1:10.) Jezus toonde aan dat dit een vereiste was toen hij zei: „Wil iemand achter mij komen, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn martelpaal opnemen en mij voortdurend volgen.” — Matth. 16:24.
Welke gedachte gaat schuil achter de woorden dat men gedoopt moet worden „in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest”? (Matth. 28:19) Wij kunnen dit beter begrijpen wanneer wij Jezus’ woorden beschouwen die staan opgetekend in Mattheüs 10:41: „Die een profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen” (Statenvertaling). Dit betekent dat men een profeet of een rechtvaardige ontvangt in erkenning van wat hij is. Kandidaten voor de christelijke doop moeten de Vader, de Zoon en de heilige geest erkennen voor wat zij zijn: de Vader als de Opperste Soeverein; de Zoon als loskoper en koning en de heilige geest als Gods werkzame kracht die personen helpt de goddelijke wil te doen. — Ps. 83:18; Matth. 20:28; Openb. 19:16; Joh. 14:16, 17.
HOE BELANGRIJK?
Hoe belangrijk is het dat mensen zich aan de christelijke doop onderwerpen? Beschouwt u eens de raad die de apostel Petrus met Pinksteren, 33 G.T., aan joden gaf die in gemeenschapsverantwoordelijkheid deelden omdat zij zo zondig waren geweest de Messías of Christus aan een paal te nagelen en die reiniging van die zonde nodig hadden: „Hebt berouw, en een ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de vrije gave, de heilige geest, ontvangen” (Hand. 2:38). Personen die door bemiddeling van Jezus Christus vergeving van zonden wensen te ontvangen, moeten volgens de Schrift berouw hebben en gedoopt worden.
Betekent dit dat het water van de doop zonden wegwast? Het zou verkeerd zijn zo’n conclusie te trekken. Wanneer Petrus commentaar geeft op de vloed in Noachs dagen, geeft hij een diepere betekenis aan de doop door te zeggen: „Ook nu wordt gij gered door dat wat hiermee [dat acht personen in een ark door de Vloedwateren heenkwamen] overeenkomt, namelijk de doop (niet het wegdoen van de vuiligheid van het vlees, maar het verzoek aan God om een goed geweten), krachtens de opstanding van Jezus Christus.” — 1 Petr. 3:21.
Hoe doen wij derhalve een verzoek aan God om dat goede geweten? Door te doen wat Noach deed, en wel door ons aan God op te dragen voordat wij door het water gaan. Evenals Noach dragen wij ons aan Jehovah God op om zijn wil te doen, terwijl wij er van dat moment af mee voortgaan die wil ten uitvoer te brengen. Dit heeft tot resultaat dat wij een goed geweten krijgen, want als wij weten dat wij Gods wil doen, verheugen wij ons in een goed geweten. Vandaar dat onze opdracht aan God in werkelijkheid een „verzoek aan God om een goed geweten” is. Het goede geweten ontstaat niet doordat wij onze eigen werken van zelfrechtvaardigheid verrichten, maar doordat wij de door God voorgeschreven werken, Gods wil, doen, Hiertoe dragen wij onszelf op.
Op deze wijze vormt onze opdracht aan God door bemiddeling van Christus een „verzoek aan God om een goed geweten”. Uit onszelf zijn wij in onze onvolmaakte, zondige toestand niet aanvaardbaar voor God. Maar omdat wij berouw hebben over zonde en ons omkeren en ons aan Jehovah opdragen, brengt Jehovah het reinigende bloed van Christus’ zoenoffer op ons van toepassing, waardoor hij ons van de veroordeling van zonde bevrijdt en ons een goed geweten jegens hem geeft. Wanneer wij gehoorzaam door het doopwater heengaan, symboliseren wij daarom onze opdracht aan Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus.
Wil dit zeggen dat iemand zich na de doop niet langer als zondig moet bezien? Helemaal niet. Zelfs Paulus, een gedoopte christen en een apostel van Jezus Christus, klaagde: „Zo ben ik dan zelf met mijn verstand een slaaf van Gods wet, maar met mijn vlees van de wet der zonde” (Rom. 7:25). Opgedragen, gedoopte christenen kunnen echter een goed geweten hebben doordat zij weten dat de zonden-verzoenende waarde van Jezus’ slachtoffer niet alleen vroegere zonden uitwist, maar ook de zonden die zij als gevolg van menselijke onvolmaaktheid van dag tot dag begaan (1 Joh. 2:1, 2). Christenen hoeven wegens hun vroegere levenswijze en overgeërfde zondige toestand dus niet onder schuldgevoelens gebukt te gaan.
SLECHTS EEN BEGIN
Moeten mensen hun doop bezien als bewijs dat zij de eindstreep ten slotte hebben gehaald en nu helemaal klaar zijn om eeuwig leven te ontvangen? Dat zou onverstandig zijn, want de bijbel schildert de doop af als louter het begin van iemands opgedragen heilige dienst voor God. Houd in gedachte dat Jezus’ doop aan het begin van zijn Messiaanse dienst plaatsvond. Ook in het geval van zijn apostelen en andere vroege discipelen was de doop een eerste stap. Hebt u Petrus’ opmerking over de doop opgemerkt — „ook nu wordt gij gered”? (1 Petr. 3:21) Het commentaar van G. F. C. Fronmüller merkt hierover op: „De tegenwoordige tijd [van het Griekse woord voor ’wordt gered’] wordt gebruikt omdat het redden pas is begonnen en nog niet is voltooid.” — Matth. 10:22; Rom. 13:11; Fil. 2:12; Openb. 2:10.
Dat er voor redding meer nodig is dan slechts gedoopt te zijn, blijkt uit de volgende woorden van de apostel Paulus: „Want indien gij dat ’woord in uw eigen mond’, dat Jezus Heer is, in het openbaar bekendmaakt en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding” (Rom. 10:9, 10). Hieruit blijkt duidelijk dat naast geloof en de doop, ook het doen van een „openbare bekendmaking” met betrekking tot het feit dat Jezus Christus Heer is en dat God hem uit de doden heeft opgewekt, een vereiste voor het verkrijgen van redding is.
Hoewel deze openbare bekendmaking ten tijde van iemands doop wordt gedaan, wil dit niet zeggen dat men zijn hoop daarna niet meer aan anderen bekend hoeft te maken. Integendeel, de bijbel toont aan dat wij dit moeten blijven doen, op gemeentevergaderingen, voor regeringsautoriteiten en rechterlijke functionarissen die een uitleg van onze christelijke hoop vragen en door het „goede nieuws” van Gods koninkrijk in het openbaar bekend te maken. — Hebr. 10:23; 1 Petr. 3:15; Matth. 24:14.
Het is duidelijk dat de christelijke doop voor allen die een goedgekeurde positie voor het aangezicht van God willen innemen, een vereiste is. Met het oog op hetgeen erdoor wordt gesymboliseerd, dient de doop niet licht opgevat te worden en dient men zich er ook niet zonder er zorgvuldig over nagedacht te hebben, aan te onderwerpen. Bent u voornemens zich binnenkort te laten dopen? Zo ja, denk dan ernstig over de betekenis ervan na. Wees vastbesloten eeuwig in overeenstemming te leven met de opdracht aan God, waarvan de doop een symbool is.