De afgodische, op macht beluste Athalia
HET gezegde ’zo moeder, zo dochter’ was volledig van toepassing op Athalia, de dochter van Izébel en de Israëlitische koning Achab. Izébel deinsde er niet voor terug onschuldig bloed te vergieten ten einde haar doeleinden te bevorderen, en Athalia evenmin. Beiden gingen volledig in afgoderij op.
De getrouwe koning Josafat van Juda maakte werkelijk een betreurenswaardige fout toen hij zich door een huwelijk met koning Achab verzwagerde door Athalia als vrouw voor zijn zoon Joram te nemen. Deze verbintenis kostte Josafat bijna het leven toen hij zich bij koning Achab aansloot in een militaire onderneming tegen de Syriërs. Alhoewel Jehovah God tussenbeide kwam om zijn leven te sparen, werd Josafat toch terechtgewezen met de woorden: „Dient er aan de goddeloze hulp te worden verleend, en dient gij liefde te hebben voor hen die Jehovah haten?” — 2 Kron. 18:1-3, 30, 31; 19:1, 2.
Na de dood van Josafat vormde dit huwelijk er de oorzaak van dat de koninklijke geslachtslijn van Juda bijna uitgeroeid werd. Athalia’s verderfelijke invloed droeg ertoe bij dat Joram dezelfde slechte weg bewandelde als het koninklijke huis van Achab. Ten einde zijn positie te versterken, vermoordde hij zijn broers en enkelen van de vorsten. Aangezien Jehovah Joram wegens zijn ontrouw in de steek liet, werd Joram met interne en externe moeilijkheden geconfronteerd. De Arabieren en de Filistijnen liepen het koninkrijk Juda onder de voet, en met uitzondering van Jorams jongste zoon Ahazia (Joahaz), namen zij al zijn zonen gevangen. Daarna werden alle oudere zonen gedood door de roversbende die met de Arabieren was meegekomen. Ten slotte stierf Joram aan een walgelijke ziekte waardoor „zijn ingewanden naar buiten kwamen”. — 2 Kon. 8:16-19; 2 Kron. 21:4, 16-19; 22:1.
Toen Ahazia zijn vader als koning opvolgde, werd zijn moeder de raadgeefster. Aangezien zij degene was die in werkelijkheid de lakens uitdeelde, werd de korte, eenjarige regering van Ahazia gekenmerkt door grote slechtheid. Nadat Ahazia op bevel van koning Jehu van Israël dodelijk gewond was geraakt, zag Athalia haar kans schoon om zich wederrechtelijk meester te maken van de troon van het koninkrijk Juda. — 2 Kron. 22:2-9.
Athalia was zo op macht belust, dat zij haar eigen kleinzoons doodde. Het kind Joas ontsprong echter de dans, aangezien het door zijn tante Josabath werd gered. Ongeveer zes jaar later liet de echtgenoot van Josabath, de hogepriester Jojada, Joas tot koning uitroepen. Toen Athalia dit zag, scheurde zij haar kleren en riep uit: „Een samenzwering! Een samenzwering!” Maar het mocht niet baten. Jojada gaf bevel haar terecht te stellen. Op deze wijze kwam het laatste in leven gebleven lid van het huis van Achab tot een roemloos einde. — 2 Kron. 22:10-12; 23:11-15.
Hoe kan het op macht beluste optreden van Athalia worden verklaard? Zij was een fervent aanbidster van afgoden. Onder haar invloed braken haar zonen in de tempel van Jehovah in, ongetwijfeld om die te beroven. Artikelen die uit Jehovah’s heiligdom waren genomen, werden aan Baäl, de god van de vruchtbaarheid, gewijd (2 Kron. 24:7). Zoals de bijbel laat zien, leidt zo’n afgoderij tot allerlei andere grove zonden. Wij lezen:
„En evenals zij het verwerpelijk hebben geacht een nauwkeurige kennis van God te hebben, heeft God hen aan een verwerpelijke geestestoestand overgegeven om de dingen te doen die niet betamen, vervuld als zij waren van allerlei onrechtvaardigheid, goddeloosheid, hebzucht, slechtheid, vol zijnde van afgunst, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid, heimelijke fluisteraars zijnde, achterklappers, haters van God, onbeschaamd, hoogmoedig, aanmatigend, uitvinders van schadelijke dingen” (Rom. 1:28-30).
Dat Athalia haar eigen kleinzoons vermoordde ten einde macht voor zichzelf te verzekeren, onthult hoe ver afgoderij iemand in een verwerpelijke geestestoestand kan brengen.
Het geval van Athalia laat goed uitkomen hoe gevaarlijk het is bij afgoderij betrokken te raken. Valse aanbidding kan de deur openen tot allerlei kwaad. Wij doen er daarom verstandig aan acht te blijven slaan op de geïnspireerde woorden: „Wacht u voor de afgoden.” — 1 Joh. 5:21.