Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w80 1/11 blz. 24-28
  • De lollarden, moedige bijbelpredikers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De lollarden, moedige bijbelpredikers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • De tweede Wycliffe-bijbel
  • Predikers die het hele land doortrokken
  • Toegenomen vervolging faalt
  • Wycliffe’s leringen op het vasteland
  • John Wycliffe, voorvechter van de bijbel
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • ‘Het woord van onze God blijft voor eeuwig’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2017
  • Ze hadden liefde voor het Woord van God
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2009
  • Hoe de bijbel tot ons is gekomen — Deel 2
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
w80 1/11 blz. 24-28

De lollarden, moedige bijbelpredikers

DE DOOD van John Wycliffea veroorzaakte grote vreugde onder zijn vijanden. Niet langer zouden zij gekweld worden door de problemen die zijn leringen hadden teweeggebracht. Zij zouden de mensen weer in hun greep kunnen houden. Wycliffe’s geschriften en zijn vertaling van de bijbel in het Engels zouden op de achtergrond gedrongen kunnen worden. Die hoopvolle verwachting kwam echter niet uit. Zijn volgelingen, de lollarden, waren vastberadener dan ooit om Wycliffe’s werk levend te houden.

De bijnaam „lollard” was reeds in vroeger jaren gehoord en vond in de 14de eeuw zijn oorsprong in Nederland. Na de dood van Wycliffe kwam deze naam echter werkelijk op de voorgrond. De naam is afgeleid van het Middelnederlandse lullen (waar het Engelse „to lull” vandaan komt, een verouderde uitdrukking voor zingen, neuriën of opdreunen), en duidt derhalve op ’een lofprijzer van God’. Vermengd met het idee van lofzang is het Middelengelse woord loller (gelatiniseerd tot lollardus) ter aanduiding van een luie vagebond of lanterfanter. Dat de lollarden allesbehalve lui waren, blijkt uit hun ijverige prediking van Gods Woord in heel Engeland.

De tweede Wycliffe-bijbel

Wycliffe’s vertaling van de bijbel schiep een hunkering naar de Schrift die bevredigd moest worden. Het gebruik van deze vertaling bij de prediking onthulde echter tegelijkertijd dat de weergave dikwijls moeilijk te begrijpen was. Er was een herziening nodig om de boodschap van de bijbel in de taal van het gewone volk over te brengen. In dit werk werd Wycliffe door een aantal van zijn volgelingen bijgestaan. Naar het schijnt, geschiedde het werk onder leiding van zijn intiemste metgezel, John Purvey.

In een voorwoord of proloog bij de tweede Wycliffe-vertaling wordt uiteengezet volgens welke beginselen men bij het vertalen te werk is gegaan. De Latijnse tekst werd niet zo maar zonder meer geaccepteerd, want de vertalers waren zich ervan bewust dat er door de eeuwen heen fouten en verbasteringen in waren geslopen. Er werden zo veel mogelijk oude uitgaven verzameld en met elkaar vergeleken „ten einde één Latijnse bijbel te vervaardigen die zo aanvaardbaar mogelijk was; en die vervolgens opnieuw te bestuderen, de tekst met de glos” — een methode waar men in die tijd nagenoeg nog nooit van had gehoord. Om tot een zuiverder Latijnse tekst te komen, trachtten de vertalers ook achter de meest correcte en nauwkeurige betekenis van moeilijke woorden en zinsneden te komen en iets van de gebruikte grammatica te begrijpen. Ten slotte probeerde de vertaler ’de zin zo duidelijk maar toch zo letterlijk mogelijk weer te geven’ en liet het werk dan nazien en corrigeren. — The English Hexapla, blz. 29.

Het resultaat was een Engelse vertaling waarin ernaar was gestreefd de betekenis van het Latijn te behouden maar toch het Engelse taaleigen te bezigen. Dat deze herziene vertaling populariteit verkreeg, blijkt wel uit het feit dat er thans vijfmaal zo veel exemplaren van de latere vertaling als van de vroegere vertaling bestaan. Veel woorden en zinsneden werden overgebracht in Tyndale’s vertaling en vonden aldus hun weg in de King James of Authorized Version.

Veel van de vroege Engelse bijbels zijn groot en sierlijk uitgevoerd, hetgeen erop duidt dat ze door de rijke en ontwikkelde klasse werden gebruikt. Een behoorlijk aantal latere Wycliffe-vertalingen zijn echter in klein formaat, dicht opeengeschreven en bestemd voor gebruik door gewone mensen en om zo mogelijk in een zak of een mantel verborgen te worden. Het kleine, eenvoudige formaat drukte de kosten en was praktisch in een tijd waarin een persoon die in het bezit was van een bijbel in de volkstaal, zich in een gevaarlijke positie bevond ten aanzien van de machtige religieuze autoriteiten.

Predikers die het hele land doortrokken

De lollarden-predikers reisden hoofdzakelijk te voet en droegen voor wat bescherming en als steun bij het lopen een zware staf. Ter wille van de veiligheid beperkten zij zich tot de landgebieden. Wanneer zij in een dorp of een klein stadje aankwamen, riep de ridder of landjonker gewoonlijk de mensen bijeen om te luisteren, dikwijls in de open lucht, in hutjes of schuren, of in de hal van een groter huis. Men liet dan een korte verhandeling en een bijbel rondgaan, soms slechts één of twee boeken van de bijbel. Nadat de rondtrekkende prediker naar het volgende dorp was vertrokken, gingen deze geschriften van hand tot hand en werden ze aldus gretig gelezen en besproken. Niet alleen werd de bijbel op deze bijeenkomsten voorgelezen, maar er werden ook leeslessen gegeven, zodat meer mensen persoonlijk toegang hadden tot de Schrift.

Men beriep zich op de bijbel ter ondersteuning van datgene wat werd onderwezen. Bij het opleiden van de predikers had Wycliffe zelf beklemtoond dat men de eenvoudige instructies moest opvolgen die Jezus had gegeven toen hij de 70 discipelen uitzond (Luk. 10:1-11). De lollarden moesten voor voedsel en onderdak een beroep doen op hun vrienden, en zij gingen eenvoudig gekleed, dikwijls in een roodbruine mantel om zich te onderscheiden. Velen van degenen die Gods Woord hoorden, aanvaardden het, en het lollardisme verbreidde zich van Oxford en Leicester naar Midden-Engeland, het grensgebied van Wales en West-Engeland. Zij die in een bepaalde streek woonden, konden dan met anderen studeren die bereid waren te leren.

Hier volgt een voorbeeld: „Nicolas Belward behoort tot dezelfde sekte en is in het bezit van een Nieuw Testament, dat hij in Londen voor vier mark en veertig pence heeft gekocht, en hij heeft de genoemde William Wright en zijn vrouw Margery onderwezen en een jaar lang ijverig het genoemde Nieuwe Testament met hen bestudeerd.” — Foxe’s Acts and Monuments.

Gedurende de resterende jaren van de 14de eeuw werd de aanhang van de lollarden-beweging steeds groter, maar de aanhangers bleven voor het merendeel in de Rooms-Katholieke Kerk. De vorming van een afgescheiden groep was iets waarvan men in die tijd nog nooit had gehoord. Wycliffe was er altijd op uit geweest de Kerk van binnenuit te bekeren, en zijn volgelingen bleven een tijdlang zijn doeleinden nastreven. Maar naarmate de invloed van de lollarden in het land toenam, kwam het tot meer controversen. De lollarden-predikers hielden zich niet aan de prettige manier van redeneren die in Wycliffe’s geschriften werd getoond. Zij veroordeelden openlijk en ronduit pelgrimstochten, bijgeloof, aflaten, heiligen, schrijnen en het gebruik van beelden. Langzamerhand gingen bepaalde vooraanstaande lollarden beseffen dat zij niet langer in de Kerk konden blijven. De greep die de Kerk op de mensen had, was echter zo groot dat vele predikers wanneer zij gepakt werden, hun nieuwe geloofsovertuigingen afzwoeren uit vrees geëxcommuniceerd te worden. Vervolging door de autoriteiten dreef de beweging ondergronds.

In een poging om een meer permanente en wettelijke hervorming tot stand te brengen, werd er in 1395 een manifest aan het parlement aangeboden, waarin de voornaamste geloofsartikelen van de lollarden werden uiteengezet. Het manifest werd ook aan de deur van de St. Paul’s Cathedral en andere voorname kerken bevestigd. Woedend deden de bisschoppen een beroep op koning Richard II om handelend op te treden. Hij bracht de aanvoerders door angstaanjaging tot onderwerping en het parlement wees het verzoekschrift van de hand. Vanaf die tijd trachtten de bisschoppen meer definitieve verordeningen te krijgen om de lollarden te onderdrukken.

Toegenomen vervolging faalt

Toen de 15de eeuw aanbrak, werden de lollarden nog steeds ondersteund door invloedrijke vrienden die er de hand in hadden gehad vele aanvallen op hen af te weren. Maar de nieuwe koning, Hendrik IV, was door toedoen van de roomse Kerk aan de macht gekomen. Hoewel zijn vader, Jan van Gent, een van Wycliffe’s loyaalste vrienden was geweest, was Hendrik van Lancaster precies het tegenovergestelde. In 1401 werd er door het parlement een statuut uitgevaardigd dat de bisschoppen de werkelijke ondersteuning gaf om ketters te verbranden.

Toen John Purvey in 1401 terechtstond, herriep hij zijn geloof. Een andere vooraanstaande leider echter, William Sawtry, weigerde terug te komen op zijn overtuiging dat het brood, nadat het door een priester was gewijd, nog steeds letterlijk brood was en geen transsubstantiatie onderging. Na twee dagen geargumenteerd te hebben, werd hij op de veemarkt van Smithfield, in Londen, op de brandstapel verbrand. Ondanks deze overwinning ging de aartsbisschop van Canterbury, Thomas Arundel, toch voorzichtig te werk. In sommige graafschappen genoten de lollarden nog steeds een flinke ondersteuning, en bisschoppen in die gebieden durfden niet de leiding te nemen in de vervolging. Toen John Badby, een kleermaker uit Evesham in Worcestershire, in 1410 naar de brandstapel werd gebracht, kwam de jonge prins Hendrik persoonlijk naar hem toe om te trachten hem tot andere gedachten te brengen. Op een bepaald ogenblik werden de takkenbossen weggehaald, maar alle overreding mocht niet baten. Ten slotte werd het vuur ontstoken. Toen de prins als Hendrik V koning werd, was hij nog steeds vastbesloten de gedragslijn van zijn vader te volgen. Hij greep een eminente lollarden-leider, Sir John Oldcastle, in de mening dat zo’n voorbeeld doeltreffender zou zijn om de ketters te onderdrukken.

Toen Oldcastle erin slaagde uit de Tower van Londen te ontsnappen, grepen zijn ondersteuners naar de wapens om hem te verdedigen. Dit was een van hun grootste fouten, want zij hadden de oorlog afgezworen als iets wat tegen de beginselen van het christendom indruiste. Na een mislukte poging om de koning te Eltham, vlak bij Londen, te ontvoeren, trokken zij naar St. Giles’ Fields in Londen om zich bij andere groepen aan te sluiten. Maar zij werden allen gevangengenomen of verslagen. Hoewel Oldcastle wist te ontkomen en drie jaar lang op vrije voeten bleef, werd hij ten slotte in 1417 gearresteerd en op de brandstapel verbrand. De lollarden hebben nadien nooit meer hun toevlucht genomen tot wapengeweld en ook hebben zij zich nooit in de politieke arena begeven. Hoewel de vervolging toenam en nog veel meer lollarden op de brandstapel stierven, werd hierdoor geen halt toegeroepen aan hun boodschap. Zelfs in Norfolk was de boodschap na de dood van de fel tegen ketters gekante bisschop Despenser niet meer te stuiten. Er werden scholen geopend waar men kon leren lezen en schrijven, en onwettige vergaderplaatsen verrezen als paddestoelen uit de grond.

Het gebruik van de bijbel werd de kwestie waar het bij deze vervolging om ging. In een vroeger statuut, dat in 1229 op het concilie van Toulouse was aangenomen, werd het leken verboden enig exemplaar van de Schrift in de volkstaal te bezitten, maar het werd in Engeland niet al te zeer doorgevoerd. Men moest echter wel een episcopale vergunning hebben om de bijbel te mogen vertalen. In 1408 werd op een provinciale synode van Canterbury verordend dat geen enkel deel van de bijbel vertaald mocht worden, en dat het iedereen „op straffe van algehele excommunicatie” werd verboden „in het openbaar of in privé een boek, pamflet of verhandeling [te lezen] uit de tijd van John Wycliffe of daarna”. Aan deze verordening werd in 1414 kracht bijgezet door een wet op grond waarvan personen die de Schrift in het Engels lazen, gestraft konden worden. Zij zouden hun land, vee, have en leven verbeuren.

Bepaalde plaatselijke bisschoppen vaardigden andere verordeningen uit, vooral in Somerset en Lincolnshire. In Lincolnshire werd „James Brewster . . . aangeklaagd omdat hij in het bezit was van een zeker klein boekje van de Schrift in het Engels”. Agnes Ashford had een „deel van de Bergrede” aan een man onderwezen. Agnes moest voor zes bisschoppen verschijnen en werd speciaal gewaarschuwd om deze dingen niet te onderwijzen zelfs niet aan haar eigen kinderen.

Wycliffe’s leringen op het vasteland

Hoewel het gewone volk de bijbel niet in het openbaar kon lezen, kon iemand die een hoge functie bekleedde, dit wel. Anna, de koningin van Engeland en vrouw van Richard II, had een Latijnse bijbel en een exemplaar in haar eigen Boheemse taal. Het huwelijk had in 1382 plaatsgevonden met toestemming van haar broer, koning Wenceslaus, en op aanraden van de paus, die zijn eigen doeleinden wenste te bevorderen, maar de gevolgen niet had voorzien. Anna hoorde weldra over de geschriften van Wycliffe en wist er enkele te bemachtigen, inclusief de vier evangeliën in het Engels. Daar zijn geschriften haar aanstonden, gaf zij hem haar ondersteuning. Leden van het Praagse hof die haar bezochten, namen enkele van Wycliffe’s werken mee terug naar Bohemen. De universiteit van Praag knoopte ook connecties aan met de universiteit van Oxford, die Wycliffe nog steeds aanzienlijk begunstigde.

Als gevolg van dit contact kreeg Johannes Hus de geschriften van John Wycliffe te lezen. Opgeleid aan de universiteit van Praag, werd hij rector van deze instelling. In 1403 vond er een reeks besprekingen plaats over de leringen van Wycliffe. Ze werden door de autoriteiten veroordeeld, maar Hus bleef ze doceren. Ten slotte vaardigde paus Alexander V in 1409 een bul uit waarin een onderzoek werd gelast. Hus en zijn aanhangers werden geëxcommuniceerd, en 200 delen van Wycliffe’s geschriften werden verbrand. Maar heel Bohemen was verlicht door de leringen van Hus en Wycliffe, en de koning ondersteunde de paus niet. Toen de paus in 1410 stierf, het jaar daarop gevolgd door de dood van de aartsbisschop van Praag, gebruikte Hus de adempauze om zijn prediking voort te zetten.

In een poging een eind te maken aan het verwoestende pauselijke schisma, riep keizer Sigismund in 1414 het concilie van Konstanz bijeen. Opnieuw kwam de alarmerende uitwerking van Wycliffe’s geschriften ter sprake. Het pausdom kon nu de resultaten in twee ver van elkaar verwijderde landen, Engeland en Bohemen, zien. In 1415 werd Hus, ondanks het feit dat hem door de keizer een vrijgeleide was gegeven, ter dood veroordeeld en op de brandstapel gebracht. Wycliffe werd in die tijd als de aanvoerder van de ketterij beschouwd. Zijn boeken moesten verbrand worden en zijn stoffelijk overschot moest uit zijn graf gehaald en uit ’gewijde grond’ verwijderd worden. Deze maatregel stuitte twee achtereenvolgende bisschoppen van Lincoln zo tegen de borst dat er pas in 1428 gevolg aan werd gegeven. In dat jaar werd Wycliffe’s lichaam opgegraven en verbrand, en zijn as werd op het water van de nabijgelegen rivier de Swift uitgestrooid. Het spreekt vanzelf dat sommigen in deze verachtelijke daad een symbolische betekenis zagen: Zoals het water van de rivier zijn as naar de wijde oceaan bracht, zo verbreidden de leringen van Wycliffe zich over de gehele wereld.

In een huldeblijk uit 1572 werd afgebeeld hoe Wycliffe een vonk ontstak, Hus het vuur oprakelde en Luther de brandende toorts omhooghield. Wycliffe gaf de stoot tot veel van de denkbeelden en beginselen die in de 16de eeuw aan de oppervlakte kwamen, toen de Reformatie afrekende met enkele van de overleveringen en valse leringen die in de donkere middeleeuwen tot ontwikkeling waren gekomen. De lollarden overleefden deze periode. Toen Luthers geschriften in Engeland werden geïntroduceerd, smolten de door de lollarden gevormde gemeenten met de nieuwe beweging samen, zozeer kwamen de leringen met elkaar overeen.

Langzamerhand werd de bijbel bevrijd van de ketens waardoor hij voor iedereen, op enkele begunstigde rijke personen na, een gesloten boek was geweest. Hebben wij thans waardering voor de moed die door enkelen van onze voorouders aan de dag is gelegd? Zij koesterden de bijbel als een boek dat het waard was gelezen en bestudeerd te worden — ja, dat hun land, vrijheid en leven waard was. Achten wij die moeizaam verworven vrijheid om de Schrift te bestuderen, van belang voor ons? Wij kunnen alleen zeggen dat dit zo is wanneer wij zelf de bijbel gaan bestuderen, een actief geloof aan de dag leggen en de bijbelse waarheden aan anderen bekendmaken.

[Voetnoten]

a Zie het artikel „John Wycliffe, voorvechter van de bijbel”, in De Wachttoren van 1 oktober 1980.

[Illustratie op blz. 28]

Rivier de Swift

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen