Opzieners — Weest voortreffelijke voorbeelden voor „de kudde”
„Word een voorbeeld voor de getrouwen in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid.” — 1 Tim. 4:12.
1. Waarom wordt er van christelijke opzieners verwacht dat zij een voortreffelijk voorbeeld geven?
ER IS veel bij betrokken om als een opziener in de christelijke gemeente dienst te verrichten. Duizenden opgedragen, geestelijk gezinde mannen aan wie dit voorrecht in deze tijd is toevertrouwd, zijn zich hier terdege van bewust. Aangezien alle personen in de gemeente christelijke broeders en zusters zijn, weten de aangestelde ouderlingen dat hun verantwoordelijkheid hen in geen enkel opzicht beter maakt dan andere aanbidders van Jehovah (Matth. 23:8-12). Toch wordt er met het oog op hun verantwoordelijkheden en de schriftuurlijke vereisten waaraan zij moeten voldoen, meer van hen verwacht. Ja, het is zoals Jezus zei: „Van een ieder aan wie veel werd gegeven, zal veel worden geëist; en van hem aan wie men het toezicht over veel heeft gegeven, zal men meer dan gebruikelijk is, eisen” (Luk. 12:48). Datgene wat deze onderherders zeggen en doen, oefent een grote invloed uit op „de kudde”. Er wordt daarom van deze mannen verwacht dat zij anderen een voortreffelijk voorbeeld geven.
2. In welke speciale opzichten moest Timótheüs, zoals Paulus hem aanmoedigde, een voorbeeld worden?
2 Op deze kwestie van het geven van een goed voorbeeld kan niet genoeg de nadruk worden gelegd. Het is een van de rechtstreekse raadgevingen die in Paulus’ eerste brief aan de opziener Timótheüs worden aangetroffen. Paulus nam niets als vanzelfsprekend aan, en hij wilde ook niet dat Timótheüs dit zou doen. Aangezien Timótheüs nog een jonge man was, zouden sommigen geneigd kunnen zijn op hem neer te zien. Ongetwijfeld had Paulus dit in gedachten toen hij schreef: „Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd. Integendeel, word een voorbeeld voor de getrouwen in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid. Ga er, totdat ik kom, mee voort u toe te leggen op het voorlezen, het vermanen, het onderwijzen. Veronachtzaam de gave in u niet, die u werd gegeven door middel van een voorzegging en toen het lichaam van oudere mannen u de handen oplegde” (1 Tim. 4:12-14). Indien Timótheüs een voorbeeldige christelijke levenswandel zou blijven volgen, zouden anderen geen gerechtvaardigde reden hebben om op hem neer te zien.
3. Wat dienen opzieners aan een onderzoek te onderwerpen, en waarom?
3 Evenals Timótheüs moeten opzieners onder Jehovah’s volk in deze tijd het voorbeeld dat zij in hun eigen leven stellen, aan een onderzoek onderwerpen. Hoewel onze bespreking vooral betrekking heeft op opzieners, dienaren in de bediening en mannen die voor een grotere gemeentelijke verantwoordelijkheid in aanmerking trachten te komen, dienen alle christenen zorgvuldig te beschouwen wat erbij betrokken is om als een voorbeeld voor „de kudde” dienst te verrichten (2 Kor. 13:5). Nu stellen wij echter de vraag: „Ouderlingen, geeft u werkelijk een voortreffelijk voorbeeld?” Uw medegelovigen bezien u met de woorden in gedachten die staan opgetekend in Hebreeën 13:7: „Houdt hen in gedachtenis die onder u de leiding nemen, die het woord van God tot u hebben gesproken, en volgt hun geloof na, lettend op het einde van hun wandel.” Ja, ouderlingen, uw christelijke metgezellen willen Jehovah graag trouw blijven. Hiervoor hebben zij niet alleen op de Schrift gebaseerde raad en woorden van troost nodig, maar ook uw aanmoedigende voorbeeld. Zij zullen uw geloof navolgen wanneer zij uw juiste gedrag zien en opmerken waar dit op uitloopt.
4. (a) Hoe beklemtonen 1 Timótheüs 3:1 en Matthéüs 20:26, 27 wat erbij betrokken is om als een christelijke opziener dienst te verrichten? (b) Wat wordt er van een ouderling vereist, wil hij zich van zijn verantwoordelijkheden kwijten? (c) Voor wie dienen broeders, volgens 1 Thessalonicenzen 5:12, 13, achting te hebben, en hoe dienen zij deze te tonen?
4 Dit wil niet zeggen dat u als een aangestelde ouderling onmisbaar bent. Helemaal niet. U verricht echter een „voortreffelijk werk” door uw geestelijke broeders en zusters te dienen (1 Tim. 3:1). Er is aan uw positie geen veronderstelde ’grootheid’ verbonden als gevolg van uw krachtsinspanningen (Matth. 20:26, 27). Ja, u hebt extra voorrechten en verantwoordelijkheden. U kwijt u hier echter pas op juiste wijze van wanneer u als een slaaf van Jehovah, Jezus Christus en uw medegelovigen nederig dienst verricht (Rom. 12:11; Gal. 5:13; Kol. 3:23, 24). U moet inderdaad hard werken, de leiding nemen, vermanen en andere dingen ten behoeve van uw broeders en zusters in het geloof doen. Zij erkennen uw aanstelling, maar het harde werk dat u verricht, alsmede uw voorbeeld, beweegt hen ertoe uw krachtsinspanningen loyaal te ondersteunen. Een dergelijke achting is juist en in overeenstemming met de woorden van de apostel Paulus: „Nu verzoeken wij u, broeders, achting te hebben voor hen die onder u hard werken en de leiding over u hebben in de Heer en u vermanen, en hun om hun werk meer dan buitengewone achting in liefde te betonen.” — 1 Thess. 5:12, 13.
Een voortreffelijk voorbeeld „in spreken”
5. In welke verschillende omstandigheden dienen opzieners een voortreffelijk voorbeeld te zijn „in spreken”, en waarom is dit noodzakelijk?
5 Er kan geen twijfel over bestaan dat opzieners een voortreffelijk voorbeeld moeten zijn „in spreken”. Dit moet beslist bij hen thuis het geval zijn. Ook moet dit openbaar zijn wanneer zij tot afzonderlijke leden van de gemeente of vanaf het openbare podium spreken, en tevens wanneer zij in de omgeving van huis tot huis getuigenis geven. De commentaren van een opziener kunnen een grotere invloed op anderen uitoefenen dan hij misschien beseft. Wat hij zegt, moet derhalve altijd gebaseerd zijn op of geleid worden door de beginselen van Gods Woord.
6. Waarom moeten ouderlingen ervoor oppassen dat zij geen verkeerde gedachten koesteren, zodat zij „goede dingen spreken”?
6 Wil spraak opbouwend zijn, dan moet het hart gevuld zijn met goede dingen uit Gods Woord. Dan zal de mond „goede dingen spreken” en verklaringen uiten die geestelijk passend en opbouwend zijn (Matth. 12:34). Een opziener moet ervoor oppassen dat hij geen verkeerde gedachten of ideeën in zijn geest of hart laat post vatten, aangezien dit uiteindelijk aan het licht zal komen in zijn spraak en schadelijk zal zijn voor anderen. De bijbel toont aan wat vermeden moet worden en welke woorden er gesproken moeten worden, door de raad te geven: „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders.” — Ef. 4:29.
7. Waarom dienen christelijke opzieners zich ervan te weerhouden strikt persoonlijke meningen of ideeën te verbreiden?
7 Om een voorbeeld in spreken te zijn, moeten christelijke onderherders niet „buiten de dingen [gaan] die geschreven staan” (1 Kor. 4:6). In kwesties die de leer, de moraal of de christelijke organisatie betreffen, moet een opziener altijd ’het woord prediken’ (2 Tim. 4:2). Indien hij strikt persoonlijke meningen zou verkondigen of ideeën zou verbreiden die in strijd zijn met de leer die hij via de „getrouwe en beleidvolle slaaf” heeft ontvangen, zou dit verwarring kunnen veroorzaken. Waarom zou hij, in plaats van aanmatigend vooruit te dringen in een handelwijze die tot oneer zou kunnen leiden, derhalve niet op Jehovah en zijn organisatie wachten? (Spr. 11:2) Misschien zal het onderwerp later verder worden uitgelegd of verklaard. Ook zou de ouderling door gebed en een ijverige studie van Gods Woord met de hulp van de Wachttoren-publikaties kunnen bemerken dat hij het bij het verkeerde eind had, zodat hij blij zal zijn dat hij zijn onjuiste zienswijzen niet heeft verbreid.
8. (a) Waarom is het onjuist te strijden over woorden en verwikkeld te raken in debatten? (2 Tim. 2:14-19) (b) Hoe dient hulp te worden gegeven wanneer iemand een vraag stelt en geestelijke hulp nodig heeft?
8 Paulus zei Timótheüs dat hij anderen moest opdragen „niet te strijden over woorden, iets wat in het geheel geen nut heeft, omdat zij die luisteren erdoor te gronde worden gericht”. De apostel vestigde vervolgens de aandacht op de gevaarlijke uitwerking van verklaringen die waren gedaan door mannen die van de waarheid waren afgeweken. Er wordt niets mee gewonnen, terwijl er in geestelijk opzicht waarschijnlijk veel verlies wordt geleden wanneer men over woorden strijdt of in debatten verwikkeld raakt met personen die de gezonde leer verwerpen (2 Tim. 2:14-19; Tit. 1:7-9). Dit wil niet zeggen dat iemand niet oprecht een vraag kan stellen over een kwestie die hij niet begrijpt. Hardnekkig aan een zienswijze vasthouden, zou echter onnodige verwarring kunnen veroorzaken. Indien sommige personen geestelijke hulp nodig hebben, bestaat er vanzelfsprekend een juiste manier om te onderwijzen, en wel „met zachtaardigheid”. — 2 Tim. 2:23-26.
9. Wat wordt er van opzieners vereist, willen zij doeltreffend onderwijzen?
9 Opzieners moeten „hard werken wat spreken en onderwijzen betreft”, niet alleen door buitenstaanders met de waarheid te bereiken, maar door de gemeente in geestelijk opzicht op te bouwen (1 Tim. 5:17). Het kost tijd en moeite om zich op geestelijk verfrissende, onderwijzende en praktische bijbellezingen en vergaderingonderdelen voor te bereiden. Door geregeld de Schrift te bestuderen en de publikaties van het Wachttorengenootschap, schema’s voor lezingen en ander materiaal van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” te gebruiken, kunnen sprekers en onderwijzers veel mooie punten uitwerken die hen in staat zullen stellen gezond onderwijs te geven. En door een voorbeeld te worden in spreken, geven opzieners er blijk van dat zij zich op de juiste wijze op hun taak toeleggen.
Altijd een ’voortreffelijk gedrag’ bewaren
10, 11. (a) Welk verband bestaat er tussen gedrag en hemelse wijsheid? (b) Wat gebeurt er wanneer de wijsheid van boven ten toon wordt gespreid, vergeleken met situaties waarin slechte trekken kenbaar zijn?
10 Gemeentelijke opzieners moeten ook een voorbeeld worden „in gedrag”. Willen zij erin slagen een voortreffelijk gedrag te bewaren, dan hebben zij hemelse wijsheid en hemels verstand nodig. De discipel Jakobus beklemtoont dit punt door te zeggen: „Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn voortreffelijke gedrag zijn werken met een zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort. Maar indien gij bittere jaloezie en twistgierigheid in uw hart hebt, snoeft en liegt niet tegen de waarheid. Dit is niet de wijsheid die van boven neerdaalt, maar ze is aards, dierlijk, demonisch. Want waar jaloezie en twistgierigheid zijn, daar is wanorde en allerlei verachtelijks.” — Jak. 3:13-16; 1 Petr. 2:12.
11 De verhouding tot medeouderlingen alsook tot andere gemeenteleden wordt versterkt door een voortreffelijk gedrag waardoor hemelse wijsheid wordt weerspiegeld (Jak. 3:17, 18). Anderzijds worden zulke verhoudingen door twistgierigheid, jaloezie, gesnoef en andere wereldse, dierlijke en demonische trekken geschaad. Deze slechte trekken horen niet thuis binnen de gelederen van Gods volk. Een egocentrische handelwijze logenstraft elke belijdenis van christelijke liefde. Wil men een voortreffelijk gedrag aan de dag leggen, dan zal men dus ’niets doen uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan zichzelf achten’ (Fil. 2:3). Een dergelijk gedrag is werkelijk voorbeeldig doordat het een geestesgesteldheid weerspiegelt als die welke door Christus Jezus ten toon werd gespreid. — Fil. 2:5-8.
12. (a) Hoe dienen vrouwelijke leden van de gemeente bezien en behandeld te worden? (b) Welke handelwijze wordt er van opzieners verlangd in het geval van schendingen van Gods morele maatstaven? (c) Welke verantwoordelijkheid dragen ouderlingen met betrekking tot het vertrouwelijk houden van rechterlijke aangelegenheden?
12 Willen opzieners en andere verantwoordelijke broeders een voortreffelijk voorbeeld geven, dan moeten zij zich altijd behoedzaam gedragen ten opzichte van het andere geslacht. Zij moeten „oudere vrouwen als moeders” bezien en behandelen en „jongere vrouwen als zusters met alle eerbaarheid” (1 Tim. 5:1, 2). Voortdurende waakzaamheid is geboden om te voorkomen dat men verslapt met betrekking tot trouw aan Gods hoge morele maatstaven. Indien er definitieve bewijzen zijn dat sommigen trachten anderen in moreel opzicht te verderven, moeten opzieners snel handelend optreden om de organisatie rein te houden, wetend dat Jehovah ’voor deze dingen straf eist’ (1 Thess. 4:3-8). Terzelfder tijd moeten aangestelde onderherders zich ervan weerhouden openbaarheid te geven aan rechterlijke zaken waarbij personen zijn betrokken die Gods rechtvaardige beginselen hebben overtreden. Zulke dingen moeten vertrouwelijk worden gehouden. Alleen wanneer ouderlingen op juiste wijze de leiding hebben en een onberispelijk gedrag aan de dag leggen, kan er van de gemeente verwacht worden dat ze volledig vertrouwen stelt in dergelijke ouderlingen.
Voorbeeldig „in liefde”
13. Welke geest is nodig, willen opzieners met succes een voortreffelijk voorbeeld geven, en waarom?
13 Opzieners kunnen niet werkelijk met succes „een voorbeeld voor de getrouwen” zijn wanneer zij niet de geest van liefde ten toon spreiden. Nadat Paulus Timótheüs eraan had herinnerd dat hij ’de gave van God die in hem was, moest aanwakkeren’, zei hij: „Want God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar van kracht en van liefde en van gezond verstand” (2 Tim. 1:6, 7). Wij weten welke heilzame uitwerking het in ons leven heeft gehad dat God deze hoedanigheid liefde jegens ons aan de dag heeft gelegd. Wanneer opzieners voortreffelijke voorbeelden zijn in het ten toon spreiden van de geestesvrucht liefde, toont dit meer dan wat maar ook aan hoe zij over hun medeaanbidders van Jehovah denken. Liefde heeft een grote aantrekkingskracht en brengt ons ertoe de raad en hulp van liefdevolle onderherders te zoeken. Wij waarderen de warmte van hun belangstelling en hun oprechte verlangen ons te helpen geestelijke vorderingen te maken.
14. Welke gelegenheden heeft een gehuwde opziener om te tonen dat hij ’zijn vrouw liefheeft als zijn eigen lichaam’, en waartoe stelt dit zijn vrouw in staat?
14 Om zich als geestelijk gezinde mannen te gedragen, zullen opzieners ernaar streven ’al hun aangelegenheden met liefde te laten geschieden’ (1 Kor. 16:13, 14). Indien deze mannen gehuwd zijn, moeten zij ’hun vrouw liefhebben als hun eigen lichaam’, dat zij voeden en koesteren (Ef. 5:28, 29). Een opziener beseft hoezeer zijn eigen lichaam dagelijkse verzorging nodig heeft. Zo heeft ook zijn vrouw aandacht en geregelde geestelijke zorg nodig, waardoor zij ertoe in staat gesteld zal worden zich op een wijze die „betaamt in de Heer” van haar ondersteunende vrouwelijke rol te kwijten (Kol. 3:18, 19). Een bespreking van de dagtekst uit het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen, het doornemen van materiaal in de publikaties van het Genootschap, voorbereiding op christelijke vergaderingen en naar gelegenheden zoeken om gezamenlijk te bidden, zijn alle uitingen van zo’n liefde. Ook dienen ouderlingen gelegenheden aan te grijpen om hun vrouw op andere manieren te helpen. Dit, alsook de juiste opvoeding van eventuele kinderen van het echtpaar, zal het bewijs vormen dat de man op juiste wijze de leiding heeft over zijn eigen huisgezin en aldus aan een van de schriftuurlijke vereisten voor opzieners voldoet. — 1 Tim. 3:4, 5; 5:8.
15. Hoe kan een opziener tonen dat hij ’voor Gods gemeente zorg kan dragen’ en dat hij liefde bezit?
15 Een opziener die een voortreffelijke gezinsregeling handhaaft, toont inderdaad dat hij ’voor Gods gemeente zorg kan dragen’ (1 Tim. 3:5). Wanneer een ouderling zich van zijn gemeentelijke verantwoordelijkheden kwijt, legt hij een levendige belangstelling aan de dag voor degenen die aan hem verwant zijn in het geloof (Gal. 6:9, 10). Opzieners bereiden zich op gemeentevergaderingen voor en leiden deze, bezoeken de zieken en anderen die in behoeftige omstandigheden verkeren en nemen geregeld deel aan de openbare bekendmaking van het „goede nieuws”. Dit alles is een voorbeeld van liefde voor God, voor de „schapen” die aan hun zorg zijn toevertrouwd en voor degenen tot wie deze ouderlingen de Koninkrijksboodschap prediken.
16. Wat bewoog Paulus ertoe met de beste belangen van de gemeente te Korinthe voor ogen te handelen, en wordt dezelfde houding onder christelijke opzieners in deze tijd aangetroffen?
16 Het komt voor dat opzieners het nodig achten rechtstreekse raad te geven of streng onderricht toe te dienen. Het is hun wens afzonderlijke personen te helpen en de gemeente te beschermen. In dit opzicht volgen ouderlingen de apostel Paulus na. Door liefde bewogen handelde de apostel met de beste belangen van de gemeente te Korinthe voor ogen, hoewel dit veel van hem vergde. Hij schreef: „Uit veel verdrukking en beklemming des harten heb ik u geschreven, met veel tranen, niet om u bedroefd te maken, maar opdat gij de liefde zoudt kennen die ik zeer in het bijzonder voor u heb” (2 Kor. 2:4). Hoewel sommige personen in die gemeente Paulus’ onvermoeide en onzelfzuchtige krachtsinspanningen niet volledig waardeerden, was hij bereid zich ten behoeve van hen nog verder in te spannen, want hij zei: „Wat mij betreft, ik zal heel graag de kosten dragen en volledig ten koste worden gelegd voor uw zielen. Als ik u des te overvloediger liefheb, moet ik dan des te minder bemind worden?” (2 Kor. 12:15) Evenals Paulus spannen veel opzieners zich van ganser harte in. Zij doen dit uit liefde voor hun broeders en geven aldus een prijzenswaardig voorbeeld.
17. Welke uitwerking heeft het voortreffelijke voorbeeld van veel opzieners op de organisatie van Gods volk gehad, en welke gevoelens koesteren getrouwe onderherders dientengevolge?
17 Er zijn veel opzieners die zich jarenlang letterlijk geheel hebben gegeven om Jehovah te dienen en in de behoeften van hun geestelijke broeders en zusters te voorzien. Het voorbeeld dat deze mannen hebben gegeven, is bevorderlijk geweest voor de geest van liefde in de gehele organisatie van Gods volk. Door zulke voorbeelden in het weiden van „de kudde” gedurende deze zorgwekkende dagen is ons vertrouwen gesterkt. Omdat deze onderherders werkelijke liefde en zorg voor „de kudde” hebben, kunnen zij hetzelfde zeggen als Paulus, die schreef: „Moge de Heer u . . . doen toenemen, ja, overvloedig doen zijn, in liefde jegens elkaar en jegens allen, zoals ook wij die hebben jegens u; om uw hart standvastig te maken, onberispelijk in heiligheid voor het aangezicht van onze God en Vader bij de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus met al zijn heiligen.” — 1 Thess. 3:12, 13.
Geloof tonen, sterkt medegelovigen
18. Op welke werken moeten opzieners kunnen wijzen als bewijs dat zij een echt geloof bezitten?
18 Ondanks dat velen in deze tijd luide beweringen uiten dat zij een religie aanhangen, ’bezitten niet alle mensen geloof’ (2 Thess. 3:2). Indien wij God willen behagen, moeten wij echter geloof bezitten (Hebr. 11:6). Ook in dit opzicht moeten christelijke opzieners een voorbeeld zijn voor allen — „in geloof”. Bovendien moeten zij de echtheid van hun geloof kunnen bewijzen door middel van daden of werken (Jak. 2:14-26). Deze houden onder andere in dat zij zieke medegelovigen vertroosten, de behoeftigen onder hen van het nodige voorzien en een geregeld aandeel hebben aan het bekendmaken van het „goede nieuws van het koninkrijk”. — Matth. 24:14; vergelijk Matthéüs 25:34-40.
19. Waarom is geloof absoluut noodzakelijk, en waartoe stelt het velen in staat?
19 Het is veelbetekenend dat Paulus herhaaldelijk de nadruk legde op het punt dat ’de rechtvaardige wegens geloof zal leven’ (Rom. 1:17; Gal. 3:11; Hebr. 10:38). Geloof verschaft ons niet alleen een blik op wat in de toekomst ligt, maar brengt ons er ook toe iets te doen. Er is bijvoorbeeld geloof voor nodig om de hulp- of gewone pioniersdienst op zich te nemen en vervolgens als volle-tijdpredikers van het „goede nieuws” dienst te verrichten (Mark. 13:10). Ondanks gezinsverantwoordelijkheden en andere verplichtingen kunnen veel opzieners en dienaren in de bediening hun aangelegenheden zo regelen dat zij een aandeel aan deze activiteit kunnen hebben. Velen brengen bepaalde wijzigingen aan in hun wereldse werk en andere aangelegenheden, zodat zij meer aandacht aan gemeentelijke verantwoordelijkheden kunnen schenken. Ook is er een echt geloof voor nodig om een rechtstreeks aandeel te hebben aan de prediking van het „goede nieuws”, op christelijke grote vergaderingen een toewijzing te behartigen, Koninkrijkszalen te bouwen of aan verschillende dagelijkse theocratische activiteiten deel te nemen. Zowel opzieners als alle andere leden van Jehovah’s volk hebben beslist geloof nodig om overeenkomstig Gods Woord te geloven, te leven, te werken en te aanbidden.
20. (a) Hoe belangrijk is geloof om een krachtig standpunt tegen de Duivel te kunnen innemen? (b) Hoe kunnen opzieners hun medegelovigen in het bijzonder helpen geloofsbeproevingen te boven te komen?
20 Er is ook geloof voor nodig om aan moeilijkheden het hoofd te bieden en geloofsbeproevingen te boven te komen. Nadat Petrus oudere mannen had aangespoord voorbeelden voor „de kudde” te worden, waarschuwde hij: „Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam. Uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden. Maar neemt uw standpunt tegen hem in, vast in het geloof, wetend dat dezelfde dingen in de vorm van lijden, in de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld worden volbracht” (1 Petr. 5:8, 9). Opzieners moeten altijd op hun hoede zijn voor de tactiek en de methoden die de Duivel gebruikt om Gods dienstknechten op een zijspoor te brengen, te verstrikken of te verslinden. Nooit dienen christenen zich zelfvoldaan in slaap te laten sussen met betrekking tot de situatie waaraan zij het hoofd moeten bieden, en aangestelde onderherders van „de kudde” moeten extra waakzaam zijn. In veel landen waar Jehovah’s Getuigen door moeilijkheden en beproevingen worden getroffen, blijken opzieners zich in de voorste gelederen van de strijd te bevinden. Met vertrouwen op Jehovah blijven deze ouderlingen hun medegelovigen op verschillende manieren helpen, terwijl zij de Tegenstander weerstaan, vurig bidden en het grote schild des geloofs en andere onderdelen van de geestelijke wapenrusting gebruiken. — Ef. 6:10-18.
21. Welke hulp met betrekking tot het betonen van geloof en het zich verheugen in hoop bieden opzieners aan „de kudde” door hun eigen voorbeeld van geloof?
21 Opzieners dienen de hulp te bieden waardoor „de kudde” in staat wordt gesteld door geloof te wandelen en zich te verheugen in de hoop die voor hen ligt. Aangezien Jehovah God en zijn Zoon onzichtbaar zijn, kunnen wij hen in het hemelse rijk niet zien. Dat zij zich met ons bezighouden, is echter een realiteit (Hebr. 11:27). Wat er gebeurt ten gevolge van de leiding die zij verschaffen, vormt een vervulling van wat er in de bijbel was voorzegd. Opzieners dienen hun geestelijke broeders en zusters geestdriftig te helpen dit feit te beseffen en in te zien dat de leden van de „grote schare” in grote aantallen worden bijeengebracht. Jehovah zegent het werk dat wordt verricht (Jes. 60:22; Openb. 7:9). Wij ervaren de geestelijke zekerheid die hij heeft beloofd (Ps. 91:1, 2). De vruchten van Jehovah’s heilige geest, met inbegrip van geloof, komen inderdaad overvloedig onder Gods volk in deze tijd voor (Gal. 5:22, 23; vergelijk Romeinen 1:8). Wij kunnen met onze ogen des geloofs de komende voltrekking van Jehovah’s oordelen zien (Openb. 11:16-18; 16:14, 16). Na de „grote verdrukking” zal een nieuwe ordening beginnen en zal de aarde in een paradijstoestand worden gebracht (Matth. 24:21; Luk. 23:43; 2 Petr. 3:11-13). Er zal een opstanding komen (Joh. 5:28, 29; Hand. 24:15). Het menselijk geslacht zal weer in een vreedzame verhouding tot God worden gebracht, terwijl degenen die gedurende de laatste beproeving gehoorzaam blijken te zijn, eeuwig leven ten deel zal vallen (Openb. 20:7-10). Maar terwijl wij naar de toekomst kijken, hebben wij veel waardering voor de tienduizenden opzieners die thans als voorbeelden van geloof dienst verrichten, loyale onderherders die zoveel doen om „de kudde” te helpen zich te verheugen in de hoop die voor hen ligt. — Rom. 12:12.
„In eerbaarheid” — waardige voorbeelden
22. (a) Hoe kan overdenking van Filippenzen 4:8 en Jakobus 3:17 opzieners helpen voorbeelden in eerbaarheid te zijn? (b) Hoe moeten opzieners trachten eerbaar te blijven wanneer zij broeders voor verantwoordelijke posities in de gemeente aanbevelen?
22 Ten slotte worden opzieners ertoe aangespoord ’een voorbeeld voor de getrouwen te worden in eerbaarheid’. Dit betekent meer dan rein te zijn in gedachten en in moreel gedrag. Het is duidelijk dat zij erop moeten toezien dat zij hun geest met eerbare dingen bezighouden (Fil. 4:8; Jak. 3:17). Willen opzieners echter eerbaar blijven, dan moeten zij ook van een goed oordeel blijk geven wanneer zij beschouwen welke broeders voor verantwoordelijkheden in de gemeente in aanmerking komen. Hun bekwaamheden moeten zorgvuldig in het licht van schriftuurlijke vereisten worden beschouwd. Er mag nooit sprake zijn van begunstiging jegens persoonlijke vrienden of familieleden. Indien er twijfels zijn over iemands morele gedrag, laat dan toe dat tijd en aan het licht gekomen feiten zulke twijfels wegnemen. Dit zou in overeenstemming zijn met de gezonde raad in 1 Timótheüs 5:22: „Leg nooit iemand haastig de handen op; heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar uw eerbaarheid.”
23. Wat zal opzieners helpen hun eerbaarheid te bewaren wanneer zij rechterlijke aangelegenheden behandelen?
23 Opzieners vermijden het ook deel te hebben aan de zonden van anderen, door rechterlijke aangelegenheden op juiste wijze te behandelen. Bij de behandeling van gevallen van kwaaddoen dienen ouderlingen barmhartig te zijn wanneer de omstandigheden barmhartigheid vereisen, maar zij moeten zonde niet door de vingers zien of er vluchtig aan voorbijgaan (Spr. 28:13; Jak. 2:13; vergelijk Judas 3-15, 22, 23). Aangestelde ouderlingen moeten er zorgvuldig op toezien dat zij niet door partijdigheid, stemmingen of emoties worden meegesleept wanneer zij naar de verklaringen van kwaaddoeners of het getuigenis van anderen luisteren. Door zich bij de beslissingen die zij in zulke gevallen nemen, door bijbelse beginselen te laten leiden, zullen getrouwe onderherders hun eerbaarheid bewaren.
24. Wat zal het voor opzieners mogelijk maken de woorden van Paulus in 1 Korinthiërs 11:1 te herhalen?
24 Door op de voorgaande manieren voorbeelden te worden, kunnen alle getrouwe christelijke opzieners evenals Paulus met een goed geweten zeggen: „Wordt navolgers van mij, zoals ik het ben van Christus” (1 Kor. 11:1). Hoewel de apostel zich bewust was van zijn persoonlijke zwakheden, kon hij met vertrouwen zeggen dat hij Christus navolgde. Hetzelfde kan gezegd worden van opzieners in deze tijd die ernaar streven aan Gods vereisten te voldoen.
Gemeente aangemoedigd het woord vrijmoedig te spreken
25. Welke resultaten kunnen er als gevolg van Gods zegen in de gemeente worden voortgebracht wanneer het goede voorbeeld van christelijke opzieners wordt nagevolgd?
25 Welke resultaten kunnen wij verwachten wanneer het voorbeeld wordt gevolgd dat door getrouwe onderherders van de „kudde Gods” wordt gegeven? Wel, allen in de gemeente zullen ertoe worden aangemoedigd het woord Gods met vrijmoedigheid te blijven spreken, terwijl zij een voortreffelijk gedrag bewaren! (Hand. 4:29-31; 1 Petr. 2:12) Door de vrucht liefde zal het onmiskenbaar duidelijk zijn dat de gemeente uit de ware discipelen van Jezus Christus bestaat, waardoor anderen ertoe worden aangetrokken zich met Gods volk te verbinden (Zach. 8:23; Joh. 13:34, 35). Er zal een actief geloof ten toon gespreid worden, doordat zulke voortreffelijke werken worden verricht als de prediking van het „goede nieuws”, het maken van discipelen en het volgen van een godvruchtige levenswijze (Matth. 24:14; 28:19, 20). Doordat allen die Gods goedkeuring trachten te verwerven een eerbaar leven leiden, zal de gehele gemeente rein gehouden worden. Mogen wij Jehovah derhalve te zamen in getrouwheid dienen, vol waardering voor de zegeningen die wij als Gods volk genieten. En moge onze liefdevolle hemelse Vader onze verenigde krachtsinspanningen blijven zegenen als wij met christelijke opzieners samenwerken die voortreffelijke voorbeelden voor „de kudde” zijn.
„Beveilig praktische wijsheid en denkvermogen, en ze zullen leven voor uw ziel blijken te zijn en een bekoring voor uw keel. In dat geval zult gij in zekerheid uw weg bewandelen, en zelfs uw voet zal nergens tegen stoten. Wanneer gij ook maar neerligt, zult gij geen angst gevoelen; en gij zult stellig neerliggen, en uw slaap moet aangenaam zijn. Gij zult niet bevreesd behoeven te zijn voor enige plotselinge verschrikking, noch voor het onweer over de goddelozen, omdat het komt. Want Jehovah zelf zal inderdaad uw vertrouwen blijken te zijn, en hij zal stellig uw voet behoeden, zodat hij niet gegrepen wordt.” — Spr. 3:21-26.