Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w81 15/5 blz. 12-15
  • God dienen in moeilijke tijden

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • God dienen in moeilijke tijden
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • TEGENSTAND VAN MIJN MAN
  • TWEE GELUKKIGE JAREN
  • GELOOF VERSTERKT DOOR BEPROEVINGEN
  • WE PIONIEREN ALLEMAAL
  • ONS HELE GEZIN IN DE GEVANGENIS
  • NA DE VRIJLATING
  • Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1986
    Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1986
  • Uw dochter onderwijzen in het huishouden
    Ontwaakt! 1972
  • Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1989
    Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1989
  • Ruim veertig jaar onder communistisch verbod
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
w81 15/5 blz. 12-15

God dienen in moeilijke tijden

IN DE winter van 1946 was er zware sneeuwval in het Oosteuropese land waar ik woon. Die bepaalde dag was het treinverkeer door de sneeuw gestremd en dus wachtte ik tevergeefs op het station voor een rit naar de stad. Iemand wees naar een klein dorp waar, zo veronderstelde men, wel een busdienst zou zijn. Maar toen ik daarheen ging, bleken er geen bussen te rijden.

De afgelopen paar maanden had ik de stad al verscheidene malen verlaten om alleen te zijn in de bossen. In die rustige omgeving knielde ik dan neer en bad tot God. Na de verschrikkelijke jaren van de Tweede Wereldoorlog overleefd te hebben, gaven alleen zulke gebeden me vrede en voldoening. Ik was katholiek en had een krachtig geloof in God, maar het bidden in een kerk voor levenloze beelden schonk me weinig troost. En het gedrag van de priesters dat ik gadesloeg, deed me zelfs besluiten niet meer naar de kerk te gaan.

Die dag — tijdelijk gestrand, hongerig en moe — viel mijn oog op het bordje „Bakkerij” op een van de huizen van het dorp. Hoewel de vrouw des huizes me vertelde dat de bakkerij niet meer werkte, was ze zo vriendelijk me wat brood van haar eigen voorraad te geven. Ik vroeg: „Zou ik alstublieft even mogen zitten om wat uit te rusten?”

Eenmaal gezeten, zag ik een boek op tafel liggen. Toen ik vernam dat het een bijbel was, raakte ik zeer geïnteresseerd. Ik praatte lang met de vrouw en haar man, en ontdekte dat zij Jehovah’s Getuigen waren. Wat ik hoorde, was als koel water voor een dorstige reiziger. Het echtpaar zei dat zij me de zondag daarop zouden bezoeken.

De volgende zondag zat ik gereed. Ik had zelfs een maaltijd klaargemaakt zodat we meer tijd zouden hebben om ongestoord te praten. Maar het echtpaar kwam niet. Mijn man wilde dat ik die „nieuwe godsdienst” zou vergeten. Ik was zo wanhopig dat ik zelfs met de gedachte speelde een eind aan mijn leven te maken. Maar toen bracht mijn oudste dochter een brief van de Getuigen. Zij waren het niet vergeten! Spoedig werden we geholpen om thuis de bijbel te bestuderen. Mijn kinderen deden mee, namelijk mijn dochter van 15, mijn zoon van 10 en mijn jongste dochter van 9 jaar. Zij bereidden zich allemaal goed voor en schreven de antwoorden op de vragen in een aantekenboek.

Ik begon het geleerde met anderen te delen, en dit gaf mij geestelijke kracht en vreugde. In augustus 1947 werden mijn oudste dochter en ik gedoopt en symboliseerden wij aldus onze opdracht aan Jehovah God.

TEGENSTAND VAN MIJN MAN

Mijn man was vaak dronken en maakte het me heel moeilijk. Hij verbood ons naar christelijke vergaderingen te gaan. Soms gingen mijn dochter en ik daarom vroeg naar bed en kleedden ons dan, als hij niet op ons lette, aan en verlieten het huis. Op een keer schreeuwde hij met een bijl in zijn hand dat hij me van kant zou maken. Hij haalde uit, maar omdat hij zo dronken was, gooide hij mis en viel de bijl achter me neer. Ik kon me uit de voeten maken.

De aanvallen van mijn man werden veelvuldiger en op een dag probeerde hij me met een hakmes te doden. Mijn jongste dochter en ik ontsnapten naar het huis van een paar Getuigen in de buurt, met mijn man vlak op onze hielen. Omdat de Getuigen hem niet binnenlieten, sloeg hij de ruiten in en de politie moest eraan te pas komen.

In het vroege voorjaar van 1948 stelde mijn man een ultimatum: „Je kunt kiezen tussen het huis en Jehovah!” Ik verliet liever het huis, onze vier gemeubileerde kamers, dan dat ik het geleerde opgaf. Slechts mijn persoonlijke bezittingen en mijn drie kinderen nam ik mee. Alles wat we meenamen, kon door één persoon worden gedragen.

TWEE GELUKKIGE JAREN

Na deze belevenissen was ik lichamelijk en mentaal uitgeput, maar ik ging tenminste niet meer onder vervolging in huis gebukt. Getuigen die buiten de stad woonden, namen ons in hun huis op.

In mei 1948 begon mijn oudste dochter te pionieren, zoals de volle-tijdprediking van Jehovah’s Getuigen wordt genoemd. Zij ging naar het zuiden van het land en moedigde ons later aan ons bij haar te voegen. Toen wij daar aankwamen, was er geen gemeente van Jehovah’s Getuigen. Ik vond werk en ook twee gemeubileerde kamers. De kamer waar een piano stond, werd gereserveerd als Koninkrijkszaal.

Wij begonnen te prediken en vonden belangstellende personen. Getuigen uit een nabijgelegen stad kwamen openbare lezingen houden en hielpen ons tot geestelijke rijpheid te groeien. Tijdens de schoolvakantie in 1949 stond mijn jongste dochter in de vakantiepioniersdienst en het jaar daarop werden zij en haar broer gedoopt. In 1950 gebeurde er echter iets wat een eind maakte aan het vreugdevolle, maar harde leven dat ik met mijn lieve kinderen had.

GELOOF VERSTERKT DOOR BEPROEVINGEN

Het werk van Jehovah’s Getuigen werd verboden en nagenoeg al degenen die bekend waren bij de politie, onder wie ikzelf en mijn oudste dochter, werden gearresteerd. Mijn 13-jarige zoon en 12-jarige dochter moesten het dus zonder mijn zorg stellen. Eén gezin nam mijn zoon op en een ander mijn dochter.

Mijn oudste dochter werd na drie maanden vrijgelaten. Ik zat vier maanden langer in de gevangenis. Toen ik vrijkwam, kreeg ik het bevel de streek te verlaten. We namen slechts onze kleding en het beddegoed mee en trokken met z’n vieren naar een andere stad, waar we door Getuigen werden opgenomen. De ervaringen in de gevangenis en bij de verhuizing naar een ander gebied, sterkten mijn geloof en waardering voor Jehovah’s zorg en leiding.

Na een paar maanden begon mijn oudste dochter weer te pionieren. Wegens het verbod kon zij echter niet van huis tot huis prediken. Daarom bezocht zij mensen die reeds geïnteresseerd waren, gaf hun bijbelse lectuur en bestudeerde de bijbel met hen.

In 1952 kwam mijn zoon van school. Toen verhuisden wij naar een stad die ruim 100 kilometer verder lag, waar hij en ik werk vonden bij een houtzagerij. Daar ik slechts part-time werk had, was mij de vreugde beschoren met pionieren te kunnen beginnen.

Kort hierna werden een aantal Getuigen, onder wie mijn zoon en ik, gearresteerd wegens het prediken van de bijbelse boodschap. Daar wij echter een wereldse baan hadden, werden wij al na twee dagen vrijgelaten. Verscheidenen van de andere Getuigen moesten voor de rechtbank verschijnen en zij kregen gevangenisstraffen tot wel 15 jaar. Maar wij bleven prediken en binnen korte tijd werden er 35 personen in ons gebied gedoopt.

Mijn oudste dochter werd in 1953 opnieuw gearresteerd. Tijdens het verhoor werd zij geslagen en later tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. Omstreeks die tijd kwam mijn jongste dochter van school, en zij en haar broer begonnen te pionieren. Het jaar daarop, toen ze nog maar 16 jaar was, werd ze gearresteerd en voor een maand in de gevangenis gezet. Daarna werd ze ondergebracht in een tehuis voor minderjarige meisjes die met de politie in aanraking waren gekomen.

Omdat ik wegens mijn predikingsactiviteit door de politie werd gezocht, kon ik niet aanwezig zijn bij de rechtszaak tegen mijn dochter. Daar zij het zonder de ouderlijke zorg moest stellen, werd zij voor onbepaalde tijd veroordeeld tot een verbeteringsgesticht. Wegens haar goede reputatie mocht zij boodschappen doen in de stad en wij konden elkaar verscheidene malen ontmoeten. Wat waren dat gelukkige momenten!

Toen werd ik naar een andere stad uitgezonden om te pionieren. Het was een zware tijd voor me. Mijn twee dochters zaten in de gevangenis. En mijn zoon zag ik niet zo vaak, daar hij in een ander deel van het land pionierde. Wij zagen elkaar echter wel op pioniersvergaderingen, die soms enkele dagen duurden. Die geestelijke feesten vonden plaats in de meer geïsoleerd gelegen huizen van Getuigen. Dat waren vreugdevolle gebeurtenissen!

Tegen het eind van 1955 werd me gevraagd te helpen bij de reproduktie en het vervoer van bijbelse lectuur. Het was zwaar werk, maar we wisten hoe belangrijk het was. We putten kracht uit de vreugde die van het gezicht van de broeders afstraalde als zij het „brood” (zo noemden we „De Wachttoren”) en het „gebak” (zoals wij de brochures noemden) ontvingen. Bovendien predikte ik als ik vrije tijd had, altijd in parken; ik begon dan een gesprek en sprak nabezoeken af.

WE PIONIEREN ALLEMAAL

In het begin van 1956 kwam mijn jongste dochter vrij en zij hervatte onmiddellijk de pioniersdienst. Ongeveer drie maanden later werd mijn oudste dochter vrijgelaten en ook zij ging direct weer pionieren. Na haar vrijlating ontmoetten wij vieren elkaar op een pioniersvergadering, iets wat wij nooit zullen vergeten.

De nu volgende vijf jaar ontmoetten wij elkaar van tijd tot tijd. In het begin pionierden wij allemaal in een andere streek. Dus „thuis” was, waar wij elkaar maar ontmoetten. Het plafond boven ons was altijd hemelsblauw en de vloer was soms groen, soms wit, afhankelijk van het jaargetijde.

Wij begonnen met elektrische stencilmachines te werken om de bijbelse lectuur te reproduceren. Op een keer brandde het huis met de drukuitrusting en het papier af. De autoriteiten ontdekten dat er een drukkerij in dit afgebrande huis was geweest, maar niemand werd gearresteerd. Vervolgens hadden we een aandeel aan een speciaal werk. Ik hielp bij het zetten van de tekst voor het prachtige boek „Van het verloren naar het herwonnen paradijs”.

Onze zomervakantie in 1961 brachten wij als gezin door bij gastvrije broeders in een vissersdorp. Aan zee konden we uitrusten en kracht opdoen voor het werk van het komende jaar. We beseften niet wat ons te wachten stond.

ONS HELE GEZIN IN DE GEVANGENIS

In augustus werd mijn oudste dochter gearresteerd, en ook mijn zoon. Drie maanden later werden mijn jongste dochter en ik gearresteerd. Het vooronderzoek duurde ruim een jaar.

Tijdens mijn hechtenis diende ik een aanvraag in voor een bezoek aan de gevangenistandarts. Terwijl ik op mijn beurt wachtte, vroeg de vrouwelijke gevangene naast me waarom het afdelingshoofd de vorige dag zo tegen me tekeer was gegaan. Ik vertelde haar dat het was omdat ik tijdens een wandeling met mede-Getuigen had gesproken, waarop de jongedame naast deze vrouw me vastpakte. Ze omhelsde me vol vreugde en verklaarde dat ook zij een van Jehovah’s Getuigen was. Ze zat een straf van drie jaar uit voor het vervaardigen van bijbelse lectuur. Toen wist ik nog niet dat zij uiteindelijk mijn schoondochter zou worden — „mijn derde dochter”.

Tijdens mijn verblijf in de gevangenis had ik geregeld contact met mijn kinderen per brief. Iedere brief werd tweemaal gecensureerd. Wij begonnen meer bijbelse stof in de brieven op te nemen, opdat de censors een getuigenis over Gods voornemens zouden krijgen. Op een keer riep een oudere vrouw, een van de afdelingshoofden, me uit mijn cel. Zij bracht me naar een andere vleugel van de gevangenis om met me te praten en vroeg hoe ik mijn kinderen had grootgebracht. Ze vertelde me hoe geduldig zij volhardden in de gevangenis. Ook zei ze dat al het dienstdoende personeel zeer geïnteresseerd was in onze brieven.

Pas in het begin van 1963, ongeveer anderhalf jaar na onze arrestatie, begon de rechtszaak. Die duurde drie dagen. Mijn oudste dochter werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, terwijl mijn zoon twee jaar kreeg. Mijn jongste dochter en ik werden in vrijheid gesteld. De tijd die we reeds in de gevangenis hadden doorgebracht, werd als onze straf beschouwd.

NA DE VRIJLATING

Na onze vrijlating namen gastvrije broeders mijn dochter en mij op en hielpen ons weer op krachten te komen. Spoedig daarna kwam mijn zoon vrij en woonden wij met z’n drieën bij broeders. ik ging werken bij een gieterij, mijn zoon vond werk bij de spoorwegen en mijn dochter had een kantoorbaan. Thuis, na het werk, hielpen we allemaal met het zetten van de tekst voor de tweede uitgave van het boek „’God zij waarachtig’”.

Mijn oudste dochter kwam in september 1963 uit de gevangenis. Wij keerden terug naar het gebied waar wij 15 jaar geleden hadden gewerkt. Daar vonden we een oud huis en met de hulp van de broeders die in de buurt woonden, slaagden we erin het op te knappen. De kinderen gingen allemaal weer pionieren.

Mijn man had naar ons gezocht, maar doordat wij in de volle-tijd predikingsactiviteit waren, had hij ons nooit gevonden. Ik wist waar hij woonde en daarom moedigde ik na een scheiding van 10 jaar mijn kinderen ertoe aan hem te bezoeken. In die tijd was hij nog steeds alcoholist.

Toen, in 1963, hoorde ik dat mijn man was opgehouden met drinken. Ik zond hem ons adres, zodat hij de kinderen kon bezoeken. Toen hij voor de eerste keer op bezoek kwam, was mijn zoon reeds getrouwd. Hij zag dat wij in vrede en harmonie leefden. Bij het huwelijk van onze oudste dochter was hij als gast aanwezig en sprak daarna de wens uit dat Jehovah’s Getuigen hem thuis zouden bezoeken.

Later kwam hij nog een keer om te praten. Het was een kort en heel moeilijk gesprek. Hij erkende dat hij schuldig was aan het overtreden van Gods wet en de wet van het land. Na een scheiding van 22 jaar kwam hij weer bij ons wonen. Kort daarna, op 4 april 1971, werd hij als een van Jehovah’s Getuigen gedoopt.

Nu hebben mijn zoon en dochters een eigen gezin en ik ben een gelukkige grootmoeder: ik heb vier kleinzoons en twee kleindochters. We hebben veel vreugde gesmaakt en Jehovah’s leiding, bescherming en hulp ervaren. Ik ben er diep van overtuigd dat wie ijverig volhardt in Jehovah’s dienst, niet teleurgesteld zal worden. Van ganser harte heb ik vertrouwd op Jehovah en zijn geruststellende woorden: „Ik zal u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten” (Hebr. 13:5). — Ingezonden.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen