Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w81 1/12 blz. 20-26
  • Als een familielid wordt uitgesloten . . .

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Als een familielid wordt uitgesloten . . .
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • FAMILIELEDEN KUNNEN PROBLEMEN VEROORZAKEN
  • IN DE ONMIDDELLIJKE GEZINSKRING
  • UITGESLOTEN FAMILIELEDEN DIE NIET THUIS WONEN
  • GEZELLIGE BIJEENKOMSTEN EN UITGESLOTEN FAMILIELEDEN
  • LESSEN VOOR ONS ALLEMAAL
  • De gezinsverantwoordelijkheid en het rein houden van Jehovah’s aanbidding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Een evenwichtige zienswijze bewaren ten aanzien van uitgeslotenen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1974
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Wat het uit de gemeenschap sluiten betekent
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
w81 1/12 blz. 20-26

Als een familielid wordt uitgesloten . . .

1, 2. (a) Wat was met betrekking tot religie Gods voornemen voor gezinnen en families? (b) Welke beslissing moesten sommigen families in Korachs tijd nemen?

TOEN Adam enige tijd alleen was geweest, zei God: „Het is niet goed dat de mens alleen blijft.” Vervolgens schiep God Eva en stelde het menselijke huwelijk in (Gen. 2:18, 21, 22). Daarna zou de bevolking op aarde toenemen. Elkeen zou derhalve veel familieleden of bloedverwanten krijgen. Ook al zouden sommige familieleden, zoals kinderen, niet in de buurt wonen, dan konden zij toch opgezocht worden en kon men prettig samen zijn. — Gen. 1:28; Job 1:1-5.

2 God had zich voorgenomen dat gezinnen en families verenigd zouden zijn in de ware aanbidding, zodat de religieuze overtuiging van familieleden geen verdeeldheid zou veroorzaken. Er deden zich echter situaties voor waarin religie een familiestrijdpunt werd. Dit was bijvoorbeeld het geval toen Korach, Dathan en Abiram in opstand kwamen. Jehovah bevestigde dat hij via Mozes en Aäron handelde, en niet via die religieuze opstandelingen. Vervolgens gebood Mozes het volk van de tenten van de opstandelingen vandaan te gaan. Wat zouden de kinderen en degenen die tot het huisgezin van Korach, Dathan en Abiram behoorden, doen? Zouden zij loyaliteit aan familie boven loyaliteit aan Jehovah en zijn gemeente stellen? De meeste naaste familieleden van de opstandelingen stelden hun familie boven God. Jehovah bracht deze familieleden te zamen met de opstandelingen ter dood. — Num. 16:16-33.

3. Welke verstandige keus deden sommigen van Korachs familie?

3 Sommige zonen van Korach bleven echter loyaal aan God en Zijn volk. Zij werden niet te zamen met de rest van Korachs huisgezin en de families van Dathan en Abiram ter dood gebracht (Num. 26:9-11). Nakomelingen van deze overlevende Korachieten werden later zelfs gezegend met speciale tempeldienst en worden met ere in de bijbel vermeld. — 2 Kron. 20:14-19; Ps. 42, 44-49, 84, 85, 87.

4. In welk andere opzicht zou familieloyaliteit een beproeving in Israël vormen?

4 Er moest een overeenkomstige beslissing tussen loyaliteit aan familie en loyaliteit aan God worden genomen wanneer een Israëliet afvallig werd. Zou zijn familie, bewogen door menselijke emoties of bloedbanden, hem ervoor trachten te behoeden dat hij werd afgesneden? Of zou zelfs zijn broer, zoon of dochter beseffen dat het alleen maar juist en verstandig was zich loyaal jegens God en de gemeente te betonen? (Zie Deuteronomium 13:6-11.) In de huidige christelijke regeling wordt een zondaar niet door terechtstelling afgesneden, maar christenen kunnen voor beproevingen komen te staan omdat een familielid streng wordt onderricht.

FAMILIELEDEN KUNNEN PROBLEMEN VEROORZAKEN

5, 6. (a) Hoe kan er in een familie verdeeldheid ontstaan als gevolg van religie? (b) Waarom moeten christenen niet schipperen in deze situatie? (Ps. 109:2-5)

5 Familiebanden en genegenheid tussen familieleden kunnen heel sterk zijn. Dit is natuurlijk en is in overeenstemming met Gods regeling (Joh. 16:21). Deze sterke banden kunnen echter ook een moeilijke beproeving voor christenen vormen. Jezus legde uit dat wanneer iemand een christen wordt, dit onder andere tot gevolg zou kunnen hebben dat familieleden tegenstand bieden. Jezus zei: „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar een zwaard. Want ik ben gekomen om verdeeldheid teweeg te brengen tussen een mens en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder en tussen een jonge vrouw en haar schoonmoeder. Ja, ’s mensen vijanden zullen zijn eigen huisgenoten zijn. Wie grotere genegenheid voor vader of moeder heeft dan voor mij, is mij niet waardig.” — Matth. 10:34-38.

6 Christenen verlangen er niet naar dat er zo’n vijandschap bestaat. En er bestaat geen reden waarom familieleden hen zouden tegenstaan of haten omdat zij reine, moreel rechtschapen en eerlijke dienstknechten van God zijn geworden. Toch beseffen ware christenen dat zij hun familie niet vóór God kunnen plaatsen. Op de lange duur is het in het belang van iedereen dat christenen trouw blijven aan God. Na verloop van tijd zullen zij hun familieleden er misschien toe kunnen brengen de weg te gaan bewandelen die tot redding leidt. — Rom. 9:1-3; 1 Kor. 7:12-16.

7, 8. Aan wie zijn familieproblemen te wijten die als gevolg van uitsluiting kunnen ontstaan? (Deut. 32:4)

7 Familieleden kunnen ook in een ander opzicht problemen voor ware christenen veroorzaken. Deze kunnen zich ontwikkelen wanneer een familielid uit de gemeenschap wordt gesloten. Zoals in de voorgaande artikelen is besproken, verlangt God dat iemand in de gemeente die onberouwvol grove zonde beoefent, uit de gemeenschap wordt gesloten (1 Kor. 5:11-13). Het gedrag van de kwaaddoener heeft een verandering teweeggebracht in zijn verhouding tot Jehovah en derhalve tot familieleden die Jehovah’s Getuigen zijn. God treft geen blaam voor deze gevolgen, omdat zijn maatstaven rechtvaardig en juist zijn (Job 34:10, 12). Ook hebben de getrouwe christelijke familieleden geen schuld aan de situatie. Evenals Korach, Dathan en Abiram heeft de uit de gemeenschap gesloten persoon problemen voor zichzelf en voor zijn familieleden veroorzaakt.

8 Wij moeten in dit verband twee afzonderlijke situaties aan een onderzoek onderwerpen. In het eerste geval maakt een christen deel uit van hetzelfde huisgezin waarin zich ook een gezinslid bevindt dat is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken. In het tweede geval bevindt zo’n familielid zich niet in de onmiddellijke gezinskring.

IN DE ONMIDDELLIJKE GEZINSKRING

9. Welke situatie bestaat er met betrekking tot gezinsverplichtingen indien iemands huwelijkspartner geen christen is of uit de gemeenschap wordt gesloten?

9 Iemand zou een christen kunnen worden zonder dat anderen in zijn gezinskring het geloof aanvaarden. Zo zou een vrouw bijvoorbeeld Jehovah kunnen dienen zonder dat haar echtgenoot dit doet. Niettemin is zij nog steeds „één vlees” met haar man en is zij verplicht hem lief te hebben en te respecteren (Gen. 2:24; 1 Petr. 3:1-6). Ook zou zij gehuwd kunnen zijn met een man die een opgedragen christen was maar die later uit de gemeenschap werd gesloten. Toch zou dit geen eind maken aan hun huwelijksband; alleen de dood of een schriftuurlijke echtscheiding zou hier een eind aan maken. — 1 Kor. 7:39; Matth. 19:9.

10, 11. Welke uitwerking heeft uitsluiting op de geestelijke banden in het huisgezin?

10 Evenzo blijven bloed- en familiebanden bestaan indien een familielid, zoals een ouder, zoon of dochter, wordt uitgesloten of zich heeft teruggetrokken. Betekent dit evenwel dat er niets in de gezinskring verandert wanneer één lid uit de gemeenschap wordt gesloten? Beslist niet.

11 Een uit de gemeenschap gesloten persoon is geestelijk van de gemeente afgesneden; de vroegere geestelijke banden zijn volledig verbroken. Dit geldt zelfs met betrekking tot zijn bloedverwanten, met inbegrip van degenen binnen zijn onmiddellijke gezinskring. Hoewel de gezinsleden de gezinsbanden erkennen, zullen zij derhalve niet langer enige geestelijke omgang met hem hebben. — 1 Sam. 28:6; Spr. 15:8, 9.

12. Welke veranderingen met betrekking tot geestelijke gemeenschap of omgang zouden zich kunnen voordoen als een gezinslid wordt uitgesloten?

12 Dat zal veranderingen tot gevolg hebben in de geestelijke omgang die wellicht in het huisgezin heeft bestaan. Indien bijvoorbeeld de man is uitgesloten, zullen zijn vrouw en kinderen zich niet op hun gemak voelen wanneer hij een gezinsbijbelstudie leidt of voorgaat in het lezen van de bijbel en in gebed. Als hij wil bidden, zoals aan de maaltijd, heeft hij het recht dit in zijn eigen huis te doen. Zij kunnen echter in stilte zelf tot God bidden (Spr. 28:9; Ps. 119:145, 146). Hoe staat het ermee wanneer een uit de gemeenschap gesloten persoon in het huisgezin erbij aanwezig wil zijn wanneer het gezin gezamenlijk de bijbel leest of een bijbelstudie heeft? De anderen zouden hem erbij aanwezig kunnen laten zijn om te luisteren als hij hen niet tracht te onderwijzen of als hij niet probeert zijn religieuze ideeën met hen te delen.

13. Hoe zullen ouders handelen met een uit de gemeenschap gesloten kind in het huisgezin?

13 Indien een minderjarig kind uit de gemeenschap wordt gesloten, zullen de ouders natuurlijk nog steeds in zijn fysieke behoeften voorzien en hem morele waarden bijbrengen en streng onderrichten. Zij zullen niet rechtstreeks een bijbelstudie met het kind houden, waaraan hij actief deelneemt. Toch wil dit niet zeggen dat er niet van hem verlangd zal worden dat hij bij de gezinsstudie aanwezig is. Ook zouden zij de aandacht kunnen vestigen op bijbelgedeelten of passages in christelijke publikaties die raad bevatten welke hij nodig heeft (Spr. 1:8-19; 6:20-22; 29:17; Ef. 6:4). Zij kunnen hem meenemen naar christelijke vergaderingen en bij hen laten zitten, in de hoop dat hij bijbelse raad ter harte zal nemen.

14, 15. Wat moet er gedaan worden wanneer een uitgesloten ouder weer in het huisgezin zou willen terugkomen?

14 Hoe is de situatie echter wanneer een nauwe bloedverwant, zoals een zoon of een ouder, die niet thuis woont, wordt uitgesloten en vervolgens weer in het huisgezin zou willen terugkeren? Het gezin zou, afhankelijk van de situatie, kunnen beslissen wat er zal moeten gebeuren.a

15 Een uit de gemeenschap gesloten ouder zou bijvoorbeeld ziek kunnen zijn of niet langer in financieel of fysiek opzicht voor zichzelf kunnen zorgen. De christelijke kinderen hebben een schriftuurlijke en morele verplichting om hulp te bieden (1 Tim. 5:8). Misschien lijkt het noodzakelijk dat zij de ouder hetzij tijdelijk hetzij voorgoed bij zich thuis opnemen. Of het zou raadzaam kunnen schijnen regelingen te treffen voor verzorging op een plaats waar medisch personeel aanwezig is, maar waar de ouder wel bezocht zou moeten worden. Wat er wordt gedaan, kan afhankelijk zijn van factoren als de werkelijke behoeften van de ouder, zijn houding en de zorg die het gezinshoofd heeft voor het geestelijke welzijn van het gezin.

16, 17. (a) Hoe zouden ouders kunnen reageren op de mogelijkheid dat een uitgesloten kind weer thuis komt wonen? (b) Wat kunnen wij in dit verband leren uit de gelijkenis van de verloren zoon?

16 Dit zou ook het geval kunnen zijn met betrekking tot een kind dat van huis is weggegaan maar nu uit de gemeenschap is gesloten of zich heeft teruggetrokken. Soms hebben christelijke ouders een uitgesloten kind dat fysiek of emotioneel ziek is geworden, weer tijdelijk thuis opgenomen. Maar in elk afzonderlijke geval kunnen de ouders de individuele omstandigheden overwegen. Heeft een uitgesloten zoon op zichzelf gewoond en is hij hier nu niet meer toe in staat? Of wil hij voornamelijk terugkomen omdat dit een gemakkelijker leven voor hem zal betekenen? Hoe staat het met zijn moraal en houding? Zou hij „zuurdeeg” in de huiselijke kring kunnen brengen? — Gal. 5:9.

17 In Jezus’ gelijkenis van de verloren zoon holde de vader zijn terugkerende zoon tegemoet en aanvaardde hem vervolgens. Aangezien de vader de deerniswekkende toestand van de jongen zag, reageerde hij hier met natuurlijke ouderlijke bezorgdheid op. Wij kunnen evenwel opmerken dat de zoon geen hoeren mee naar huis bracht of met een geestesgesteldheid kwam om zijn zondige leven in het huis van zijn vader voort te zetten. Neen, hij gaf uiting aan zijn innige berouw en was klaarblijkelijk vastbesloten weer een rein leven te gaan leiden. — Luk. 15:11-32.

UITGESLOTEN FAMILIELEDEN DIE NIET THUIS WONEN

18, 19. (a) Hoe dienen christenen omgang te bezien met uitgesloten familieleden die geen deel uitmaken van de onmiddellijke gezinskring? (b) Waarom is deze houding passend? (2 Tim. 2:19)

18 Bij de tweede situatie die wij moeten beschouwen, gaat het om een familielid dat uit de gemeenschap is gesloten of zich heeft teruggetrokken en dat niet tot de onmiddellijke gezinskring behoort of niet thuis woont. Zo’n persoon is nog steeds door bloedbanden of huwelijk verwant, en daarom zou er een beperkte noodzaak kunnen bestaan om voor noodzakelijke familieaangelegenheden te zorgen. Toch is het niet hetzelfde als woonde hij in hetzelfde huis, waar contact en gesprekken niet vermeden zouden kunnen worden. Wij dienen duidelijk de geïnspireerde instructie van de bijbel in gedachte te houden om „niet langer in gezelschap te verkeren van iemand [wie maar ook], een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon . . . is, en met zo iemand zelfs niet te eten”. — 1 Kor. 5:11.

19 Christenen die verwant zijn aan zo’n uitgesloten persoon die buitenshuis woont, zullen er derhalve naar streven onnodige omgang te vermijden en zullen zelfs zakelijke contacten tot een minimum beperken. De redelijkheid van deze handelwijze blijkt uit berichten over hetgeen er is voorgevallen waar familieleden het volgende onjuiste standpunt innamen: ’Hoewel hij uit de gemeenschap is gesloten, zijn wij verwant, zodat wij hem net zo kunnen bejegenen als vroeger.’ Uit één streek komt het volgende bericht:

„Eén persoon die uit de gemeenschap was gesloten, was verwant aan ongeveer een derde van de gemeente. Al zijn familieleden bleven met hem omgaan.”

En een zeer gerespecteerde christelijke ouderling schrijft:

„In ons rayon worden enkele uitgeslotenen die een grote familie hebben, met enorm veel drukte begroet als zij de hal van de Koninkrijkszaal binnenkomen. Zij worden al schouderkloppend en handendrukkend de zaal binnengeleid (ook al is het de familieleden bekend dat de uitgeslotenen nog steeds immoreel leven). Mijn diepe bezorgdheid gaat ernaar uit dat degenen die uit de gemeenschap zijn gesloten, moeten inzien dat hun handelwijze door Jehovah en zijn volk wordt gehaat en dat zij er werkelijk de noodzaak van moeten inzien echt berouw te hebben. Wanneer deze uitgeslotenen voortdurend door allen in hun grote familie die van hun praktijken op de hoogte zijn, worden begroet, hoe zullen zij dan worden geholpen een verandering aan te brengen?”

20, 21. Waarom moeten wij voorzichtig zijn wanneer het om uitgesloten familieleden gaat? (2 Tim. 2:22)

20 Er moeten in de eerste eeuw gemeenten zijn geweest waar velen aan elkaar verwant waren. Maar wanneer iemand uit de gemeenschap werd gesloten, moesten alle familieleden dan gewoon met hem blijven omgaan zolang zij geen schriftuurlijke aangelegenheden met de uitgeslotene bespraken? Neen. Anders zou de gemeente niet werkelijk het gebod opvolgen: „Verwijdert de goddeloze man uit uw midden.” — 1 Kor. 5:13.

21 Er moet grote zorg betracht worden dat iemands situatie met betrekking tot een uitgesloten zondaar noch over het hoofd wordt gezien noch wordt gebagatelliseerd. Zoals de zonen van Korach duidelijk lieten zien, moeten wij in de eerste plaats loyaal zijn aan Jehovah en zijn theocratische regeling. Wij kunnen ervan overtuigd zijn dat wanneer wij zijn maatstaven hoog houden en de voorkeur geven aan omgang met zijn georganiseerde volk, in plaats van met kwaaddoeners, wij zijn bescherming en zegen zullen genieten. — Ps. 84:10-12.

GEZELLIGE BIJEENKOMSTEN EN UITGESLOTEN FAMILIELEDEN

22. Waarom kunnen familiebijeenkomsten speciale problemen scheppen in verband met uitgesloten familieleden?

22 Normaal gesproken zijn familieleden vaak bijeen tijdens maaltijden, picknicks, familiereünies of andere gezellige bijeenkomsten. Maar wanneer iemand onberouwvol zonde heeft beoefend en uit de gemeenschap gesloten moest worden, kan hij zijn christelijke familieleden in moeilijkheden brengen wanneer het om zulke bijeenkomsten gaat. Hoewel zij beseffen dat zij nog altijd aan hen verwant zijn, willen zij niet Paulus’ raad negeren dat getrouwe christenen „niet langer in gezelschap [moeten] verkeren” van een uitgesloten zondaar.

23. Welke situatie met betrekking tot een uitgesloten familielid zou er bestaan in het geval van een christelijke trouwerij?

23 Het heeft geen zin naar de een of andere regel te zoeken die betrekking heeft op de aanwezigheid van familieleden op bijeenkomsten waar ook een uitgesloten familielid zou kunnen komen. Dit zou iets zijn wat de betrokkenen in overeenstemming met Paulus’ raad moeten beslissen (1 Kor. 5:11). Maar toch moet beseft worden dat indien een uitgesloten persoon op een bijeenkomst zal zijn waarvoor Getuigen zijn uitgenodigd die geen familieleden zijn, dit beslist van invloed kan zijn op wat anderen doen. Stel bijvoorbeeld dat een christelijk paar zich in een Koninkrijkszaal in de echt laat verbinden. Indien een uitgesloten familielid naar de Koninkrijkszaal komt voor de trouwerij, spreekt het vanzelf dat hij zich daar niet in de bruidsstoet kan bevinden of de bruid kan „weggeven”, zoals in Angelsaksische landen gebruikelijk is. Wat echter te doen als er een bruiloft of receptie is? Dit kan een vrolijke en gezellige gelegenheid zijn, zoals dit in Kana het geval was, toen Jezus daar aanwezig was (Joh. 2:1, 2). Maar zal het uitgesloten familielid daar worden toegelaten of er zelfs voor worden uitgenodigd? Indien hij aanwezig zou zijn, zouden veel christenen, of zij nu wel of geen familieleden zijn, op grond van Paulus’ instructies in 1 Korinthiërs 5:11 tot de conclusie kunnen komen dat zij daar niet behoren te zijn om te zamen met hem te eten en met hem om te gaan.

24. Van welke omgang kunnen loyale christenen bijzonder genieten? (Spr. 18:24)

24 Dus soms kunnen christenen van mening zijn dat het niet mogelijk is een familielid dat uit de gemeenschap is gesloten of zich heeft teruggetrokken, uit te nodigen voor een bijeenkomst waar normaal gesproken ook bloedverwanten aanwezig zouden zijn. Toch kunnen de christenen zich in de omgang verheugen van de loyale leden van de gemeente, terwijl zij Jezus’ woorden in gedachte houden: „Al wie de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.” — Mark. 3:35.

25, 26. Hoe is de situatie in verband met de begrafenis van een uitgesloten familielid?

25 Het is een feit dat een christen die zich overgeeft aan zonde en uitgesloten moet worden, veel verbeurt: zijn goedgekeurde positie voor het aangezicht van God, lidmaatschap van de gelukkige gemeente van christenen, fijne omgang met de broeders en zusters alsook veel van de omgang die hij met christelijke familieleden had (1 Petr. 2:17). De pijn die hij heeft veroorzaakt kan zelfs na zijn dood voortduren.

26 Zou hij als een uitgeslotene sterven, dan kunnen regelingen voor zijn begrafenis een probleem vormen. Zijn christelijke familieleden zouden misschien graag een lezing in de Koninkrijkszaal gehad hebben, indien dat de plaatselijke gewoonte is. Maar dat zou niet passend zijn voor een persoon die uit de gemeente is gesloten. Als hij er blijk van had gegeven berouw te hebben en Gods vergeving te zoeken, door er bijvoorbeeld mee op te houden zonde te beoefenen en door christelijke vergaderingen bij te wonen, zou een broeder het misschien met zijn geweten in overeenstemming kunnen brengen een bijbelse toespraak te houden in de aula van de begraafplaats of bij het graf. Zulke bijbelse opmerkingen over de toestand van de doden verschaffen een getuigenis voor ongelovigen of troost voor de familieleden. Indien de uitgesloten persoon echter nog steeds valse leerstellingen voorstond of goddeloos gedrag aan de dag legde, zou zelfs zo’n lezing niet passend zijn. — 2 Joh. 9-11.

LESSEN VOOR ONS ALLEMAAL

27. Hoe dienen wij Gods oordelen te bezien?

27 Wij dienen allen te beseffen dat Jehovah’s oordeel telt (Spr. 29:26). Dat geldt met betrekking tot weerzinwekkende praktijken, want de bijbel toont aan dat God deze dingen verfoeit (Spr. 6:16-19). Maar dit geldt ook met betrekking tot het oordeel dat hij over afzonderlijke personen velt. Jehovah’s Woord zegt duidelijk dat „onrechtvaardigen”, degenen die de „werken van het vlees” beoefenen, zijn koninkrijk niet zullen beërven (1 Kor. 6:9, 10; Gal. 5:19-21). Er is voor zulke personen geen plaats in de hemel, en ook zullen zij niet in het aardse rijk van het Koninkrijk passen. Daarom moet iedereen die thans in Gods reine gemeente wil blijven, aan Zijn maatstaven voldoen. God zal eenvoudig niet toelaten dat „zuurdeeg” als een verderfelijke invloed onder zijn heilige volk blijft bestaan. — 1 Kor. 5:6-13.

28. Hoe kan de kwestie van het uit de gemeenschap sluiten onze loyaliteit op de proef stellen?

28 Wanneer een nauwe bloedverwant uit de gemeenschap wordt gesloten, kunnen menselijke emoties vanzelfsprekend een grote beproeving voor ons vormen. Emotionele gevoelens en familiebanden zijn vooral sterk tussen ouders en hun kinderen, en ze zijn ook krachtig wanneer een huwelijkspartner uit de gemeenschap wordt gesloten. Toch moeten wij beseffen dat wij per slot van rekening niemand goed zullen doen noch God zullen behagen als wij toelaten dat emoties ons ertoe brengen Zijn wijze raad en leiding te negeren. Wij moeten blijk geven van ons volledige vertrouwen in de volmaakte rechtvaardigheid van Gods wegen, met inbegrip van zijn voorziening om onberouwvolle kwaaddoeners uit de gemeenschap te sluiten. Indien wij loyaal blijven aan God en aan de gemeente, zal de kwaaddoener hier misschien na verloop van tijd een les uit trekken, berouw hebben en in de gemeente hersteld worden. Maar of dit nu wel of niet gebeurt, wij kunnen troost en kracht putten uit wat David tegen het einde van zijn leven zei:

„Al [Gods] rechterlijke beslissingen staan mij voor ogen; . . . En laat Jehovah mij vergelden overeenkomstig mijn rechtvaardigheid, overeenkomstig mijn reinheid voor zijn ogen. Jegens iemand die loyaal is, zult gij in loyaliteit handelen; jegens de onberispelijke, sterke man zult gij onberispelijk handelen; jegens degene die zich rein bewaart, zult gij u rein betonen . . . En het deemoedige volk zult gij redden.” — 2 Sam. 22:23-28.

„O Jehovah, wie zal een gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige berg verblijven? Hij die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent en de waarheid spreekt in zijn hart.” — Ps. 15:1, 2.

[Voetnoten]

a Commentaren over de situatie van ouderlingen en dienaren in de bediening worden verschaft in „Vragen van lezers” in De Wachttoren van 15 januari 1979.

[Illustratie op blz. 24]

Een uitgesloten ouder moet misschien in het huisgezin van christelijke kinderen worden verzorgd

[Illustratie op blz. 25]

De verloren zoon keerde niet naar huis terug om zijn zondige leven voort te zetten, maar had berouw. Zijn vader aanvaardde hem weer

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen