Vragen van lezers
● Wie worden in de gelijkenis van de „talenten” door de drie slaven afgebeeld? — Matth. 25:14-30.
Aangezien alle drie de slaven zich in het huisgezin van de ’meester’ bevinden, vertegenwoordigen zij alle toekomstige erfgenamen van het hemelse koninkrijk, met verschillende bekwaamheden en gelegenheden om de Koninkrijksbelangen te vermeerderen. Vanaf Pinksteren in het jaar 33 G.T. tot in de tegenwoordige tijd zouden sommige gezalfde slaven grotere bekwaamheden en meer energie en gelegenheden hebben om de aan hun zorg toevertrouwde „bezittingen” van de meester te vermeerderen. De apostelen en anderen met extra grote voorrechten zouden tot de categorie met de vijf „talenten” behoren. De omstandigheden van anderen zouden hen in betrekkelijke zin beperken in wat zij zouden kunnen doen. Niettemin werd van allen verlangd dat zij zich in hun toewijding en werk met geheel hun ziel zouden inzetten, waarna allen dezelfde beloning zouden ontvangen.
Zelfs de slaaf aan wie één „talent” werd gegeven, was niet tot falen voorbestemd. Indien hij het ene „talent” tot op zijn minst twee talenten had vermeerderd, zou hij waarschijnlijk dezelfde beloning als de anderen hebben ontvangen en ’de vreugde van zijn meester’ hebben mogen binnengaan. Aangezien hij ’traag’ en ’slecht’ was, vertegenwoordigde hij die toekomstige Koninkrijkserfgenamen die ontrouw werden. Zij verliezen niet alleen hun voorrechten, maar ook elke eventuele beloning.
De leden van de christenheid belijden de ware slaven van de Meester, Jezus Christus, te zijn, maar zowel hun woorden als hun daden tonen duidelijk aan dat zij in geen enkel opzicht aanspraak kunnen maken op een plaats in het huisgezin van de Meester. Zij verschijnen derhalve niet in het beeld als toekomstige erfgenamen van het hemelse koninkrijk.
● In Matthéüs 4:1 wordt gezegd dat „Jezus door de geest naar de wildernis [werd] geleid om door de Duivel te worden verzocht”. Verwijst dit naar Gods heilige geest?
Na zijn doop werd Jezus door Jehovah’s heilige geest naar de wildernis geleid. Jezus vastte, en dit zal een tijd voor gebed en meditatie zijn geweest. (Vergelijk Matthéüs 4:2; Markus 1:35; Lukas 5:16.) Het is waarschijnlijk dat Jehovah deze tijd heeft gebruikt om met zijn eniggeboren Zoon in contact te treden, ten einde hem instructies te geven, alsook verdere verlichting en warme aanmoediging, en hem voor te bereiden op wat hem te wachten stond.
Jehovah kan er voorkennis van hebben gehad dat de stap zijn Zoon in verband met Zijn eigen voornemen de wildernis in te leiden, ook zou uitlopen op een beproeving van de zijde van de Duivel. Maar de verzoeking die aan het einde van Jezus’ veertig dagen in de wildernis kwam, was niet iets dat door God was gearrangeerd. In plaats daarvan werd ze louter toegelaten.
Veelbetekenend is dat Jezus’ ervaring een parallel had in wat Mozes ondervond. Die profeet was veertig dagen op de berg toen hij het wetsverbond en instructies met betrekking tot zijn rol als middelaar ontving (Ex. 24:18; 34:28). Jezus, de profeet groter dan Mozes, zal in de wildernis instructies hebben ontvangen ten aanzien van het nieuwe verbond waarin zijn volgelingen als geestelijke Israëlieten opgenomen zouden worden en waarvan hij als middelaar zou dienen (Deut. 18:18, 19; Luk. 22:20, 28-30). En net zoals Mozes voor een beslissende test op zijn loyaliteit en rechtschapenheid kwam te staan toen hij de berg afdaalde en ontdekte dat de Israëlieten een gouden kalf aanbaden en naar Egypte wilden terugkeren, werd ook Jezus aan het eind van zijn veertig dagen in de wildernis aan een ernstige beproeving onderworpen. — Ex. 32:15-35.