Het steeds helderder stralende licht in deze tijd
„Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is” — Spr. 4:18
1. Welk bewijsmateriaal hebben wij reeds beschouwd met betrekking tot de vervulling van Spreuken 4:18?
HET bijbelse verslag van Genesis tot en met Openbaring toont aan dat het pad van Jehovah’s dienstknechten werkelijk als een glanzend licht is geweest dat steeds helderder wordt (Spr. 4:18). In de dagen van Jezus en zijn apostelen werden veel profetieën over de Messías begrijpelijk, zoals Matthéüs en andere evangelieschrijvers getuigden. En met de uitstorting van Gods geest op Pinksteren en de verkondiging van het „goede nieuws” aan de heidenen werd er nog meer licht op Gods Woord geworpen. — Hand. 2:14-36; 10:34-43; 15:6-21.
2. (a) Hoe kwam het dat degenen die beleden volgelingen van Jezus Christus te zijn, een periode van duisternis ingingen? (b) Wat vormt een belangrijker factor bij het scheidingswerk tijdens de oogst?
2 Na de dood van de apostelen kwamen degenen die beleden volgelingen van Jezus Christus te zijn, echter geleidelijk aan in een periode van duisternis terecht. „Onderdrukkende wolven” namen de leiding over (Hand. 20:29, 30). Het ging precies zoals Jezus in een van zijn gelijkenissen had voorzegd. Hij vergeleek het koninkrijk der hemelen met „een mens die voortreffelijk zaad op zijn veld zaaide”. Toen kwam er een „vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen de tarwe”. Als gevolg hiervan heeft dat onkruid dat wereldomvattende religieuze veld vele, vele eeuwen lang overwoekerd. Maar met het aanbreken van de oogst komt er een scheiding. Wij leven thans in die oogsttijd, want „de oogst is een besluit van een samenstel van dingen”. Gelukkig is er een „tarwe”-klasse van ware christenen bijeengebracht. De feiten tonen aan dat steeds helderder stralend licht op het pad van deze christenen een belangrijke factor vormt waardoor zij worden afgescheiden van het wetteloze „onkruid”, degenen wier einde de vernietiging is. — Matth. 13:24-30, 36-43.a
LICHT OP JEHOVAH GOD EN ZIJN WOORD
3, 4. Welke feiten over de Schepper, Jehovah God, begonnen de vroege Bijbelonderzoekers te beseffen?
3 In het begin van de jaren 1870 begon een groep oprechte, onvooringenomen bijbelonderzoekers bijeen te komen voor een onbevooroordeelde studie van Gods Woord. In plaats dat zij de geloofsbelijdenissen van de christenheid navolgden, lieten zij zich door de geïnspireerde Schrift leiden. De wijsheid, redelijkheid, harmonie en kracht van de bijbelse boodschap scheen in hun hart. In tegenstelling tot de atheïstische en evolutionaire leringen die in zwang waren, overtuigde deze boodschap hen van het fundamentele feit dat er werkelijk een intelligente Schepper bestaat. Zij konden inzien dat er „geen gevolgen zonder overeenkomstige oorzaken kunnen zijn” en dat „de grootheid der schepping” en „haar schoonheid, orde, harmonie en evenredigheid” er getuigenis van afleggen dat Hij de grote Ontwerper isb (Rom. 1:20). Zij verkregen ook een duidelijk begrip van de persoonlijkheid van de Schepper, dat hij vier kardinale hoedanigheden of fundamentele eigenschappen heeft, namelijk oneindige wijsheid, grenzeloze macht, volmaakte gerechtigheid en onvergelijkelijke liefde. — Deut. 32:4; Ps. 62:11; Spr. 2:6, 7; 1 Joh. 4:8.
4 Bovendien begonnen zij te beseffen dat God „van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd” is en dat zijn naam Jehovah luidt (Ps. 83:18; 90:2). Zij gingen inzien dat het belangrijkste dogma van de christenheid — de leerstelling van de Drieëenheid — zowel onredelijk als onschriftuurlijk is. Het licht van de bijbelse waarheid toonde hun aan dat God „één Jehovah” is, dat Jezus de Zoon van God is (wiens eigen getuigenis bevestigt dat zijn Vader ’groter is dan hij’) en dat Gods heilige geest, in plaats dat deze de derde persoon van de Drieëenheid zou zijn, ’Gods energie is die door hem wordt gebruikt om verschillende resultaten voort te brengen’.c — Mark. 12:29; Joh. 14:28; Hand. 2:17, 18.
5. Welk standpunt namen deze waarheidslievende personen met betrekking tot de bijbel in?
5 Vrijmoedig en met overtuiging predikten zij dat de bijbel Gods geïnspireerde Woord is en dat het met het oog op Gods eigenschappen redelijk is te verwachten dat de Schepper tot leiding van de mens een goddelijke openbaring zou verschaffen. Zij beschreven de bijbel als „de fakkel der beschaving en der vrijheid”. De bijbel is „het oudste boek dat bestaat; het heeft de stormen van dertig eeuwen doorstaan”. Bovendien hebben alle „boeken te zamen . . . de zuchtende creatuur niet die vreugde en vrede en zegen kunnen brengen, als de Bijbel gebracht heeft”.d Deze oprechte onderzoekers zagen in het onzelfzuchtige, zelfopofferende leven van de bijbelschrijvers het duidelijke bewijs dat hun beweegredenen zuiver waren. Om kort te gaan, zij kwamen tot het inzicht dat ’de bijbel een redelijke en harmonieuze verklaring verschaft van de oorzaken van kwaad en dat hij vertelt over het geneesmiddel en de uiteindelijke resultaten; bovendien is de bijbel geschreven om de dienstknechten van Jehovah God te leiden en te sterken’.
JEZUS CHRISTUS EN HET KONINKRIJK
6. Welke waarheden betreffende Jezus Christus gingen deze Bijbelonderzoekers begrijpen?
6 Van het begin af aan begrepen deze oprechte Bijbelonderzoekers, zoals zij zichzelf noemden, duidelijk de fundamentele waarheden betreffende Jezus Christus. Hij is Gods „eniggeboren Zoon”. Hij had een voormenselijk bestaan. Hij gaf zijn leven als een „losprijs voor allen”. Hij werd opgewekt als een geestelijk schepsel en voer als een geestelijk schepsel naar de hemel, en hij zou als een geestelijk schepsel wederkomen — als de onzichtbare Messiaanse koning van Gods koninkrijk. Ja, hoe belangrijk is het onderwerp van Christus’ wederkomst: Waarom, hoe en wanneer? — Joh. 3:16; 17:5; 1 Tim. 2:5, 6; 1 Petr. 3:18.
7. Wat onthulde het helderder wordende licht over Gods koninkrijk en de zegeningen ervan?
7 Het steeds helderder wordende licht maakte deze christenen duidelijk hoe belangrijk Jehovah’s koninkrijk is als het enige geneesmiddel voor de kwalen van de mensheid. Dat koninkrijk bestaat uit Jezus Christus en zijn 144.000 metgezellen, die uit de mensen zijn losgekocht en die te zamen met hem duizend jaar lang als koningen en priesters zullen regeren. Op basis van Christus’ loskoopoffer wekt de Koning alle losgekochten in de herinneringsgraven op, met het vooruitzicht eeuwig op een paradijsaarde te leven. De bijbel stelt de geredde personen van de mensheid dus twee bestemmingen in het vooruitzicht — een hemelse bestemming voor een „kleine kudde” Koninkrijkserfgenamen en leven op aarde voor Jezus’ „andere schapen”, waartoe ook „een grote schare” overlevenden van de grootste „verdrukking” hier op aarde behoort, alsook de vele, vele miljoenen die zich in de herinneringsgraven bevinden en die daaruit te voorschijn zullen komen om zich op de paradijsaarde in leven te verheugen. — Luk. 12:32; Joh. 5:28, 29; 10:16; Openb. 7:9, 14; 14:1, 4; 20:6.
8. Wat ging men begrijpen met betrekking tot de menselijke ziel en de toestand der doden?
8 Het helder schijnende licht onthulde deze onbevooroordeelde bijbelonderzoekers eveneens dat de leerstellingen van de christenheid over de aard van de menselijke ziel en de toestand der doden volkomen fout zijn! Zij zagen duidelijk in dat Adam bij zijn schepping ’een levende ziel werd’ en dat, toen hij wegens zijn ongehoorzaamheid tot de aardbodem terugkeerde, hij als een ziel stierf en eenvoudig ophield te bestaan. Ja, hij keerde terug tot het stof waaruit hij aanvankelijk was genomen. In de doodstoestand is er geen bewustzijn, geen activiteit (Gen. 2:7; 3:19; Pred. 9:5, 10). Het „loon dat de zonde betaalt, is de dood”, niet eeuwige pijniging. Een brandende hel en een pijnigend vagevuur bestaan alleen in de geest van verkeerd ingelichte religieaanhangers. Doordat de mens bij de dood werkelijk ophoudt te bestaan, is er een opstanding nodig, opdat hij voordeel kan trekken van Christus’ slachtoffer. — Rom. 6:23.
CHRISTELIJKE VERPLICHTINGEN
9. Welk standpunt namen deze verlichte christenen in met betrekking tot heiligheid?
9 Deze christenen vatten datgene wat de bijbel over ware heiligheid te zeggen heeft, eveneens ernstig op. Dit dient niet verward te worden met een voorgewende vroomheid of schijnheiligheid. Zij zagen in dat zij overeenkomstig bijbelse beginselen moesten leven zoals „het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen” (Hebr. 13:4). Zij beseften dat zij praktijken als hoererij, overspel en homoseksualiteit — die in de bijbel worden veroordeeld — niet door de vingers konden zien of in hun midden konden tolereren (1 Kor. 6:9, 10). Evenzo moesten zij alle wetsovertredingen vermijden door niet alleen ’caesar terug te betalen wat van caesar is, maar God wat van God is’. Zij moesten in al hun betrekkingen met anderen eerlijk zijn en overeenkomstig de christelijke regel leven: „Zoals gij wilt dat de mensen u doen, doet hun desgelijks.” — Matth. 22:21; Luk. 6:31.
10. Welke waarheid betreffende de zendingsopdracht die christenen hebben ontvangen, beseften deze christenen al vroeg?
10 Kennelijk ging de voornaamste zorg van deze Bijbelonderzoekers ernaar uit een persoonlijkheid te ontwikkelen als die van Christus. Ook zagen zij in dat het noodzakelijk was getuigenis af te leggen van God en Jezus. Zij beseften dat elke christen, die het licht der waarheid had ontvangen, verplicht was dat licht ook tot anderen te doen uitstralen. Zij beseften dat het noodzakelijk was bedienaren van God te zijn en hun licht zowel door een voortreffelijk christelijk gedrag als door een mondelinge bekendmaking te laten schijnen (Matth. 5:14-16). Reeds tamelijk vroeg werd dan ook de oproep gedaan: „Gevraagd: duizend predikers.” Het was een speciale oproep tot personen zonder gezinsverplichtingen die de helft of meer van hun tijd konden besteden aan de verbreiding van het „goede nieuws” door middel van de gedrukte bladzijde.
11. Welke stappen moest men doen om een christelijke bedienaar van het evangelie te worden, en waarom werd het onderscheid tussen geestelijken en leken verworpen?
11 Om een christelijke bedienaar te worden, moest elkeen Gods Woord geloven, berouw hebben, zich bekeren en geloof oefenen in God en in Jezus Christus als ’s mensen Loskoper. De persoon moest „gewijd” zijn aan God om Zijn wil te doen en moest door een algehele onderdompeling in water gedoopt worden (Hand. 3:19; Matth. 28:19, 20). Aangezien allen bedienaren van het evangelie waren, verwierpen deze christenen het onderscheid dat normaliter tussen geestelijken en leken bestaat. Zij zagen op grond van Gods Woord echter wel in dat het noodzakelijk was bekwame mannen als „ouderlingen” en „diakenen” aan te stellen, opdat dezen in de behoeften van elke gemeente zouden voorzien. — Fil. 1:1; 1 Tim. 3:1-10, 12, 13.
12. Welke waarheid betreffende organisaties gingen zij beseffen, en wat hield dit logischerwijs in?
12 Naarmate het licht steeds helderder werd, beseften zij steeds meer hoe belangrijk het is Jehovah’s naam en zijn koninkrijk als ’s mensen enige hoop bekend te maken. Zij zagen ook in dat er in het universum slechts twee organisaties zijn en dat iedereen hetzij tot Gods organisatie behoort of tot Satans organisatie, die op aarde is samengesteld uit de grote zakenwereld, de politiek en religie. Gods hemelse organisatie van loyale geestelijke schepselen wordt op aarde vertegenwoordigd door zijn georganiseerde getuigen (Gal. 4:26; 2 Kor. 4:4). Dit houdt in dat christenen zich niet in de politiek mogen mengen en ook niet betrokken mogen raken bij het gebruik van geweld tussen de natiën; zij mogen zelfs niet deelnemen aan nationalistische plechtigheden. De dienstknechten van Jehovah God zetten zich in en strijden voor zijn koninkrijk, hoewel niet met vleselijke wapens. — Matth. 26:52; Joh. 15:19; 18:36; 2 Kor. 10:4; Jak. 1:27; 4:4.
13. Door het begrip van welke opvallende strijdvraag werden deze Bijbelonderzoekers ertoe gebracht de naam „Jehovah’s getuigen” aan te nemen, en waarom was deze naam zo passend?
13 Na verloop van tijd kwamen deze getrouwe dienstknechten van Jehovah tot het besef dat de rechtvaardiging van Jehovah’s naam de grote strijdvraag is waarvoor de mensheid zich gesteld ziet en dat deze strijdvraag zelfs veel belangrijker is dan de redding van menselijke schepselen. Dit was werkelijk een stralende waarheidsflits, die helderder scheen dan alles wat Gods volk voorheen had begrepen. Deze opvallende waarheid deed het onderscheid tussen de ware en de valse christelijke religie nog duidelijker uitkomen. Toen deze belangrijke waarheid eenmaal werd ingezien, duurde het niet lang of deze christenen beseften dat de naam waarmee zij werden aangeduid (Bijbelonderzoekers) niet juist, niet specifiek genoeg was. Hun belangrijkste zending en doel in het leven was immers niet slechts de bijbel te onderzoeken, maar ook getuigen van Jehovah te zijn. Ook onderscheidde de naam Bijbelonderzoekers hen niet van de miljoenen die beweerden de bijbel te onderzoeken, maar die het niettemin eens waren met leerstellige dwaling. Door de verlichtende kracht van Gods heilige geest zagen zij derhalve in dat de aanduiding die terecht en uniek op hen van toepassing was, in Jesaja 43:10-12 werd aangetroffen, namelijk „Jehovah’s getuigen”. In 1931 hebben zij deze naam vreugdevol aanvaard.
LICHT OP PROFETIEËN EN GELIJKENISSEN
14. Wat onthulde het helderder schijnende licht met betrekking tot de herstellingsprofetieën?
14 Tot op deze tijd waren veel mensen van mening dat de terugkeer van de joden naar hun vaderland een vervulling vormde van bijbelse profetieën. Maar neen, deze schitterende en aanmoedigende herstellingsprofetieën hadden hun oorspronkelijke vervulling in de zesde eeuw v.G.T., toen de joden uit Babylon terugkeerden, en hun grote vervulling vindt in onze tijd plaats in het geestelijke Israël. Een bewijs van de vervulling ervan zien wij in ’het geestelijke paradijs waarin het hedendaagse „Israël Gods” en hun loyale metgezellen zich bevinden. — 2 Kor. 12:4; Gal. 6:16.
15, 16. Welk licht werd op twee van Jezus’ gelijkenissen geworpen?
15 Er volgde ook een nauwkeuriger begrip van Jezus’ gelijkenissen. Een in het oog springend voorbeeld betrof de gelijkenis van de schapen en de bokken, die staat opgetekend in Matthéüs 25:31-46. Men is lang van mening geweest dat deze gelijkenis tijdens Christus’ duizendjarige regering in vervulling zou gaan. Maar toen zagen Jehovah’s Getuigen in dat de gelijkenis eenvoudig niet op die tijd van toepassing kon zijn. Een van de vele redenen was dat Christus’ „broeders” zich tijdens Christus’ duizendjarige regering niet op aarde zouden bevinden, laat staan dat zij dan behoeftig zouden zijn omdat zij ziek waren of vervolgd werden. De gelijkenis moet dus in onze tijd in vervulling gaan, nu de op de hemelse troon geplaatste Jezus de natiën voor het oordeel bijeenbrengt. Dit wordt door de waarneembare feiten als een vervulling ervan bevestigd.
16 Ook is er licht geworpen op de gelijkenis van de rijke man en Lazarus. Het werd duidelijk dat de rijke man geen afbeelding was van de joodse natie in haar geheel, maar van de huichelachtige, rijke religieuze leiders in Jezus’ tijd, en dienovereenkomstig van de religieuze geestelijken van de christenheid in onze tijd. — Luk. 16:19-31.
17. Welk opmerkelijke begrip kregen zij van het boek Openbaring?
17 Ook had het helderder schijnende licht tot gevolg dat Jehovah’s dienstknechten beseften dat het boek Openbaring vanaf het begin van „de dag des Heren”, dat wil zeggen sinds 1914, zijn grandioze vervulling heeft, en niet gedurende de gehele geschiedenis van de christelijke gemeente vanaf de apostolische tijden tot nu toe, zoals eens werd gedacht (Openb. 1:10). Zij gingen inzien dat het begin van „de dag des Heren” was gekenmerkt door een oorlog in de hemel waarin Michaël (de op de troon geplaatste Jezus Christus) en zijn engelen Satan en zijn engelen uit de hemel wierpen (Openb. 12:1-12). Jehovah’s volk verheugde zich bijzonder toen zij tot het inzicht kwamen dat hun Koninkrijkswerk was voorzegd, vooral in de hoofdstukken 2, 3, 6-11 van Openbaring.
THEOCRATISCHE ORDE
18. Wat leerde Gods volk over theocratische orde in de christelijke gemeenten, en hoe functioneerde dit in de praktijk?
18 Er zouden nog veel meer voorbeelden gegeven kunnen worden over het helderder stralende licht in de hedendaagse tijd, maar wegens ruimtegebrek kunnen wij er nog slechts één noemen. Dit voorbeeld heeft betrekking op de theocratische wet of de door God geleide procedure. In het laatste gedeelte van de negentiende eeuw gingen de Bijbelonderzoekers volgens een democratische vorm van bestuur voor hun gemeenten te werk; zij wilden zich afkeren van een autocratisch hiërarchisch stelsel. Maar in het jaar 1938 beseften zij dat er geen schriftuurlijke ondersteuning voor deze democratische regeling was. Ze was niet in overeenstemming met de theocratische orde, ofte wel bestuur dat van bovenaf, van God af naar beneden, wordt uitgeoefend, in plaats dat het van onderaf, van de mensen af naar boven, wordt uitgeoefend (Jes. 60:1, 17-19). In recentere tijd stelt de „getrouwe en beleidvolle slaaf”e, onder leiding van heilige geest, derhalve mannen in de gemeenten aan die als ouderlingen en dienaren in de bediening dienst verrichten (Hand. 20:28). Dezen moeten aan de schriftuurlijke vereisten voldoen die staan opgetekend in 1 Timótheüs 3:1-13 en Titus 1:5-9.
19. Waarom kon niet worden verwacht dat het licht onmiddellijk op volle sterkte zou stralen?
19 Al het voorgaande toont waarlijk aan dat het pad van Jehovah’s volk tot op dit ogenblik voortdurend als het glanzende licht is geweest dat steeds helderder wordt (Spr. 4:18). Aangezien zij uit de grote duisternis kwamen waarin „Babylon de Grote”, het wereldrijk van valse religie, gedompeld was, kon niet worden verwacht dat zij alle dingen onmiddellijk in hun ware licht zouden zien (Openb. 17:5). De schittering van de geopenbaarde waarheid zou in geestelijk opzicht een verblindende en zelfs verwarrende uitwerking op hen gehad kunnen hebben. Dit zou vergeleken kunnen worden met de ervaring van iemand die uit een pikdonkere kamer in helder zonlicht komt. Er is tijd voor nodig voordat zijn ogen zich aan de plotselinge verblindende schittering van helder zonlicht hebben aangepast.
20. (a) Welk uitgestrekte terrein is door het progressieve waarheidslicht bestreken? (b) Welke vraag moet nog beschouwd worden?
20 Zoals wij hebben gezien, bestrijkt het progressieve waarheidslicht een uitgestrekt terrein. Gods volk heeft een zuiverder begrip gekregen met betrekking tot leerstellingen, profetieën, christelijk gedrag en de zendingsopdracht van christenen, de betekenis van Jezus’ gelijkenissen, een juiste gemeentelijke organisatie, enzovoort. Dit is allemaal duidelijk genoeg. Maar sommigen zouden de vraag kunnen stellen: Waarom lijkt het alsof het pad van ware christenen niet altijd rechttoe rechtaan is? Wat is hier de verklaring van? Voor een antwoord op deze vragen verwijzen wij de lezer naar het volgende artikel.
[Voetnoten]
a Zie de bladzijden 101-103 van het boek „Uw koninkrijk kome”, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
b Schriftstudiën (uitgave van 1922), Deel 1, blz. 19-25.
c „The Watch Tower Reprints” (Herdrukken van The Watch Tower), Deel 1 blz. 369-371.
d Schriftstudiën (uitgave van 1922), Deel 1, blz. 27, 28.
e Jezus Christus voorzei dat hij al zijn bezittingen aan het beheer van deze „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse zou toevertrouwen en hun zou opdragen zijn volgelingen van geestelijk voedsel te voorzien. De voorgaande feiten bewijzen dat deze „slaaf” een uit vele personen samengesteld lichaam is dat verbonden is met de christelijke getuigen van Jehovah. — Matth. 24:45-47.
[Kader op blz. 25]
De hedendaagse dienstknechten van Jehovah begrepen reeds vroeg:
Dat Jehovah de enige ware God is en Jezus Christus zijn eniggeboren Zoon.
Dat de heilige geest Gods werkzame kracht is.
Dat de ziel sterfelijk is en de hoop voor de doden in een opstanding is gelegen.
Dat Christus 144.000 medeërfgenamen in de hemel zal hebben, terwijl de rest van de gehoorzame mensheid eeuwig leven op een paradijsaarde zal ontvangen.
Na verloop van tijd begonnen zij ook in te zien:
Dat God goddeloosheid heeft toegelaten wegens de strijdvraag van universele soevereiniteit.
Dat de herstellingsprofetieën op het geestelijke Israël van toepassing zijn.
Dat de Openbaring in de „dag des Heren” in vervulling gaat.
[Illustratie op blz. 24]
Het begrip van Jehovah’s voornemens, zoals dit via „De Wachttoren” is bekendgemaakt, is in de loop der jaren duidelijker geworden