Waarom een brief aan de Efeziërs?
„GROOT is Artemis van de Efeziërs!” Kunt u zich een beeld vormen van een theater dat vijfentwintigduizend toeschouwers kan bevatten en dat helemaal gevuld is met een woedende menigte religieuze fanatiekelingen die twee uur achtereen bovenstaande leus uitroepen? Deze situatie heeft zich werkelijk voorgedaan! — Hand. 19:28, 34.
Waarom zo’n vurige geestdrift? Wie was Artemis? En wie waren trouwens de Efeziërs? Wie zond hun een brief — en waarom?
Een religieus centrum in de oudheid
Efeze werd in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening tot de belangrijkste steden van de wereld gerekend, met een geschatte bevolking van ruim een kwart miljoen. De stad was een rijk commercieel en cultureel centrum, maar de rijkdom, het zachte klimaat en de schoonheid van het gebied vormden niet de enige trekpleisters voor de menigten die er kwamen. Efeze was een religieus centrum van de oude wereld en beroemde zich erop een tempel te hebben die zo groot was dat deze een van de zeven wereldwonderen werd genoemd.
In deze luisterrijke tempel, waar naar verluidt goud werd gebruikt om de voegen tussen de marmeren blokken op te vullen, werd de godin Artemis of Diana aanbeden. Bij gelegenheid dromden maar liefst zevenhonderdduizend mensen, die uit Efeze zelf alsook uit omliggende landen afkomstig waren, door de straten wanneer de „maagdelijke godin” in een processie door de stad werd gedragen. Het maken en verkopen van zilveren beeldjes van deze met veel borsten uitgebeelde vruchtbaarheidsgodin vormde een bloeiend bedrijf in Efeze. — Hand. 19:24, 25.
In deze stad kwam de man Paulus om het christendom aan de Efeziërs te prediken. Hij was door Jezus Christus aangesteld om „een apostel der natiën” te zijn (Rom. 11:13). Er werd in Efeze een gemeente opgericht die snel groeide. De nieuwelingen ontdeden zich al gauw van hun beelden en magische boeken (Hand. 19:19). Aangezien deze snelgroeiende nieuwe religie tegen het gebruik van beelden gekant was, zette Demétrius, de zilversmid, de mensen op tot wat een volksopstand genoemd zou kunnen worden, als gevolg waarvan zij riepen: „Groot is Artemis van de Efeziërs!”
De gemeente te Efeze was grotendeels gesticht door Paulus, de schrijver van de brief. Het was een gemeente die voornamelijk bestond uit heidenen, dat wil zeggen, niet-joden of mensen uit de natiën (Ef. 3:1). Degenen in Efeze die christenen werden, hadden een ontaarde vorm van aanbidding de rug toegekeerd. — Ef. 4:17-19.
Eenheid en vrede herstellen
Paulus schreef zijn brief aan de Efeziërs vanuit Rome, toen hij daar omstreeks het jaar 60 of 61 G.T. in de gevangenis zat (Ef. 1:1; 6:20). In het begin van de brief verschaft hij een verklaring over Gods grootse voornemen om eenheid en vrede te herstellen, zoals dit in de Schrift wordt uiteengezet. Het wordt de kerngedachte waarop de rest van de brief is gebaseerd.
Paulus schreef: God heeft „het heilige geheim van zijn wil aan ons . . . bekendgemaakt. Het is overeenkomstig zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen, aan de volledige grens van de bestemde tijden een bestuur te hebben, namelijk om alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen die in de hemelen en de dingen die op de aarde zijn” (Ef. 1:9, 10). Zoals hier wordt aangetoond, was het Gods wil alle onrecht dat zich als gevolg van de opstand van Satan in het gehele universum had voorgedaan, recht te zetten.
Paulus wilde dat deze uit de heidenen afkomstige Efezische christenen de volledige draagwijdte zouden vatten van het onuitsprekelijke voorrecht dat zij genoten om zo intiem bij de volvoering van Gods wil betrokken te zijn. Daarom wees Paulus onmiddellijk na zijn openingsgroet op hun bevoorrechte situatie. Zij waren deel gaan uitmaken van een groep die „vóór de grondlegging van de wereld” door God was uitgekozen om te zamen met Christus in zijn hemelse Koninkrijk te zijn. — Ef. 1:3-7.
Ja, wat was het een voorrecht voor de niet-joodse Efeziërs, die eens „vervreemd van de staat Israël” en „zonder God in de wereld” waren, om het vooruitzicht te hebben te zamen met joden als hemelse mederegeerders van Christus in Gods koninkrijk te regeren! Dit was het „heilige geheim” waarnaar Paulus herhaaldelijk in zijn brief verwijst, „namelijk dat mensen uit de natiën medeërfgenamen en medeleden van het lichaam zouden zijn en met ons deelgenoten van de belofte zouden zijn in eendracht met Christus Jezus”. — Ef. 2:11-13; 3:3-6.
De brief aan de Efeziërs onthult derhalve dat Jehovah God zich heeft voorgenomen in het gehele universum eenheid en vrede te herstellen. Zoals Paulus schreef, heeft God zich voorgenomen „alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen die in de hemelen en de dingen die op de aarde zijn”. Slechts vóór Satans opstand bestond er in het gehele universum ware eenheid. Maar door middel van Gods „bestuur”, dat wil zeggen, de manier waarop hij de aangelegenheden leidt of regelt, zal een dergelijke eenheid weer worden verwezenlijkt.
Door Christus als hun loskoper te aanvaarden, worden ’de dingen die in de hemelen zijn’ — dat wil zeggen, degenen die tot hemelse zonen worden aangenomen — ’weer bijeenvergaderd in de Christus’. In harmonie met Gods voornemen, moet echter de bestemde tijd aanbreken waarin de tweede fase van Zijn „bestuur” in werking begint te treden, namelijk de bijeenbrenging van „de dingen die op de aarde zijn”. Dit gebeurt gedurende Christus’ tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht, wanneer hij zijn „andere schapen” bijeenbrengt, die ertoe bestemd zijn onder het hemelse Koninkrijk leven op aarde te ontvangen. — Joh. 10:16.
Terwijl Paulus op zijn thema doorgaat, toont hij aan hoe allen in „de gemeente, welke [Christus’] lichaam is”, vrede en eenheid moeten najagen (Ef. 1:22, 23). Er dient derhalve geen onderscheid meer te bestaan tussen jood en heiden, besnijdenis en onbesnedenheid. Allen moeten bereid zijn eenheid en vrede na te jagen. — Ef. 2:11.
In deze brief gebruikt Paulus het woord „eendracht” in totaal dertien maal, meer dan in enige andere brief van hem. En hij gebruikt het woord „vrede” achtmaal, meer dan in welke andere brief maar ook op de brief aan de Romeinen na. Wij kunnen beter begrijpen waarom eenheid en vrede beklemtoond moesten worden, wanneer wij beseffen welke grote verschillen er eeuwenlang tussen joden en heidenen hadden bestaan (Hand. 10:28). Paulus beklemtoont de belangrijke rol van Christus in deze kwestie. „Want hij is onze vrede”, zegt Paulus, „hij die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur [de wet van Mozes], die hen afscheidde, heeft vernietigd.” — Ef. 2:14.
Vrede en eenheid bevorderen
De laatste drie hoofdstukken van Paulus’ brief handelen over bepaalde situaties en verschaffen raad die in de onmiddellijke omstandigheden van die Efeziërs de vrede en eenheid zouden bevorderen. En hoe kunnen vrede en eenheid worden verkregen? Het is van het grootste belang dat er liefde wordt getoond. Om dit feit te beklemtonen, gebruikt Paulus de woorden „liefde”, „geliefde”, en vormen van het werkwoord „liefhebben” negentien maal, vaker dan in enige andere brief die hij heeft geschreven! Hij moedigt de christenen er derhalve toe aan „elkaar in liefde [te verdragen], er ernstig naar strevend de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band van vrede”. — Ef. 4:2, 3.
Paulus vervolgt zijn betoog door Gods voorzieningen voor verenigde activiteit te beschrijven. Zoals hij zegt, heeft God „sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren . . . totdat wij allen geraken tot de eenheid in het geloof”. Vervolgens gebruikt Paulus de illustratie van de verenigde werking van een menselijk lichaam, hetgeen „de groei van het lichaam” tot gevolg heeft, „tot opbouw van zichzelf in liefde”. — Ef. 4:11-16.
Daarom moeten dingen die de vrede en eenheid verstoren, thans vermeden worden. Hiertoe behoren het spreken van onwaarheden, kwaadheid, luiheid en het spreken van verdorven woorden in plaats van woorden die goed en opbouwend zijn. In Efeze werd men er feitelijk toe aangemoedigd te stelen, aangezien een dief naar de tempel van Artemis kon vluchten en aldus arrestatie kon ontlopen. Paulus zei evenwel: „Wie steelt, stele niet meer.” — Ef. 4:25-30.
Sta er eens bij stil hoe de toepassing van Paulus’ volgende vermaning vrede en eenheid zou bewerkstelligen: „Alle kwaadaardige bitterheid en toorn en gramschap en geschreeuw en schimpend gepraat worde uit uw midden weggenomen, evenals alle slechtheid. Maar wordt vriendelijk jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft.” — Ef. 4:31, 32.
Hoererij, onreinheid, hebzucht, schandelijk gedrag, dwaas gepraat, ontuchtig gescherts en dronkenschap leiden alle tot moeilijkheden, niet alleen met medemensen, maar ook met God. Daarom geeft Paulus de aansporing: „Hebt niet langer met hen [mensen der natiën] deel aan de onvruchtbare werken die tot de duisternis behoren.” „Ziet er . . . nauwlettend op toe hoe gij wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen . . . omdat de dagen goddeloos zijn.” — Ef. 5:1-20.
Paulus zet uiteen dat het volgen van het liefdevolle voorbeeld van Christus en de raad van Gods Woord vrede in de gezinnen zal bewerkstelligen. Hij beklemtoont ook hoe werknemers en werkgevers in vrede met elkaar kunnen omgaan door hun verplichtingen jegens God in gedachte te houden (Ef. 5:21–6:9). Toch moeten christenen beseffen dat degene die de universele vrede en eenheid in het begin heeft verstoord, Satan de Duivel, alle krachtsinspanningen die christenen in het werk stellen om Gods wil te doen, krachtig zal tegenstaan. Daarom moeten zij ’de volledige wapenrusting van God aandoen’ om de Duivel en zijn demonen met succes te kunnen weerstaan. — Ef. 6:10-18.
Wanneer wij de gehele inhoud van Paulus’ brief aan de Efeziërs beschouwen, wat kunnen wij God dan dankbaar zijn dat hij Paulus ertoe heeft geïnspireerd deze brief te schrijven! Zijn brief is door veel geleerden geprezen. Een van hen merkte er zelfs over op dat de brief „in zijn kortheid het gehele terrein van de christelijke religie bestrijkt”. In deze brief worden niet alleen Gods grootse voornemens uiteengezet om het onrecht in het gehele universum recht te zetten, maar er worden ook veel praktische raadgevingen en vermaningen in verschaft om ons te helpen God op een dusdanige wijze te dienen dat wij zijn eeuwige gunst en zegen ontvangen.