Een geheim dat de Filippenzen leerden
WIE hoort er niet graag een geheim? U bent vast ook wel eens opgewonden geweest als iemand u in vertrouwen nam en u een geheim vertelde, een gelukkige ontwikkeling misschien die iemand u toevertrouwde voordat hij of zij er algemene bekendheid aan gaf.
Een ander soort van geheim is kennis, of inzicht, die anderen missen. Een dergelijk geheim was belangrijk voor een groep christenen in de eerste eeuw, de gemeente in de Macedonische stad Filippi. Om te begrijpen wat dat speciale geheim was, en om te zien hoe wij er ons voordeel mee kunnen doen, zullen wij ons even verdiepen in de achtergrond van een brief die aan de Filippenzen is geschreven, een brief die nu deel uitmaakt van de bijbel.
Paulus — aan de Filippenzen
De zendeling Paulus zat omstreeks 59-61 G.T. in Rome in de gevangenis. In die tijd kon hij nadenken over alles wat hij op zijn reizen had beleefd. Hij kon zich de vele trouwe broeders te binnen roepen die hij had ontmoet en de gemeenten die hij op de weg der waarheid had mogen helpen en had zien groeien. Daarbij móest hij wel aan de gemeente in Filippi denken. Die nam een heel speciale plaats in zijn hart in door de ongewone belevenissen die ermee verbonden waren.
Tijdens Paulus’ tweede zendingsreis, omstreeks het jaar 50 G.T., gebeurde het dat Gods geest verhinderde dat hij (met Silas) in het district Asia, Mysië en Bithynië ging prediken. Daarom ging Paulus naar Tróas, waar hij op een nacht een visioen kreeg. „Er stond een zekere man, een Macedoniër, die hem een dringend verzoek deed en zei: ’Kom over naar Macedonië en help ons’” (Hand. 16:9). Onmiddellijk vertrokken Paulus en zijn metgezellen per boot naar Samothráce en reisden verder naar de zeehaven Neápolis. Vandaar reisden zij over land naar Filippi.
Misschien tot hun verbazing troffen zij weinig joden in die stad aan en klaarblijkelijk niet eens een synagoge. In plaats dat Paulus en Silas naar een synagoge gingen, zoals hun gewoonte was, begaven zij zich op de sabbat buiten de poort langs een rivier en begonnen te spreken tot de vrouwen die daar bijeenwaren (Hand. 16:13). U kunt meer over dit gedenkwaardige bezoek aan Filippi te weten komen door Handelingen 16:11-40 te lezen. Paulus’ getuigenis leidde tot het oprichten van de eerste gemeente in Europa, en later zou hij deze gemeente in Filippi opnieuw bezoeken, misschien zelfs tweemaal. — Hand. 20:1, 2, 6; Fil. 2:24.
Tijdens zijn gevangenschap in Rome kon Paulus terugdenken aan de voortreffelijke christenen met wie hij in Filippi was omgegaan. Lydia had van buitengewone gastvrijheid blijk gegeven. Euódia en Syntyche hadden zij aan zij met Paulus samengewerkt in de verbreiding van het „goede nieuws”. Evenmin kon Paulus de gevangenbewaarder en zijn gezin vergeten, noch de wonderbare belevenis die samenhing met hun aanvaarding van het christendom.
Toen Paulus nadacht over de liefde, de goedheid en de belangstelling van de Filippenzen, had hij reden om hun een brief te schrijven (Fil. 1:3, 12). Daaruit spreekt de liefde die hij voor hen koesterde en zijn waardering voor de „rechtvaardige vruchten” die zij ten toon spreidden. — Fil. 1:11.
Wat is dat geheim?
In zijn brief sprak Paulus over een geheim dat hij persoonlijk had geleerd, en uit alles blijkt dat de Filippenzen het van hem hadden geleerd. Het was een geheim dat Paulus in de loop der jaren door verscheidene beproevingen heen had geholpen. Hij schreef: „In alles en in alle omstandigheden heb ik van beide het geheim geleerd: verzadigd te zijn en honger te lijden, overvloed te hebben en gebrek te lijden. Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent” (Fil. 4:12, 13). Het was dus een geheim van de christelijke leefwijze: hoe iemands omstandigheden ook mochten zijn, altijd moest hij zich op Jehovah verlaten.
De Filippenzen hadden dit geheim geleerd en de uitwerking die het op hen had, manifesteerde zich in verscheidene opzichten. De gemeente was bijvoorbeeld zeer ijverig in de prediking. Paulus schreef: „Gij schijnt als lichtgevers in de wereld” (Fil. 2:15). Zij hadden het goede nieuws vol vreugde aanvaard en waren er vervolgens ijverig mee bezig gebleven het te verbreiden. Paulus kon hen beschrijven als „deelhebbers [met mij] . . . in het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws”. — Fil. 1:7.
Toen Paulus deze brief schreef, wist hij dat zij er belang in zouden stellen te weten hoe hij het in de gevangenis maakte. Hij beschreef hoe zijn aangelegenheden, hoewel hij in de gevangenis zat, „veeleer tot de vooruitgang van het goede nieuws hebben bijgedragen, zodat”, zoals hij zei, „mijn gevangenisboeien algemeen bekend zijn geworden in verband met Christus, onder de gehele pretoriaanse lijfwacht” (Fil. 1:12, 13). Hij vertelde ook dat de meeste Romeinse christenen wegens zijn gevangenisboeien meer moed bleken te bezitten om het woord van God onbevreesd te spreken. Het moet voor de Filippenzen aanmoedigend zijn geweest te weten dat Paulus, ook al zat hij in de gevangenis, ijverig bleef voor de Koninkrijksprediking, net als zij. — Fil. 1:14.
Nog iets wat te maken gehad kan hebben met het geheim dat in Filippenzen 4:12, 13 wordt genoemd, was het feit dat zij de juiste geesteshouding bezaten. Zij waren niet geneigd zichzelf te behagen, maar anderen te helpen. Ja, zij hadden Paulus geweldig geholpen. Tijdens zijn verblijf in Thessaloníka stuurden zij hem tweemaal iets ter materiële ondersteuning, en zij waren de enige gemeente die dit deed (Fil. 4:15, 16). Toen later de gemeente in Jeruzalem wegens vervolging een moeilijke tijd doormaakte en hulp nodig had, schonken de Filippenzen, hoewel zij zelf arm waren, royaal bijdragen. Paulus schreef dat dit geven „boven hun werkelijke vermogen” was geweest (2 Kor. 8:3). Toen Paulus nog weer later in Rome in de gevangenis zat, stuurden zij stoffelijke goederen via Epafrodítus.
Ja, de Filippenzen bezaten liefdevolle belangstelling voor medechristenen. De manier waarop zij handelden was precies in overeenstemming met Paulus’ raad aan hen, want zij hielden „niet alleen uit persoonlijk belang het oog . . . op [hun] eigen zaken, maar ook uit persoonlijk belang op die van de anderen”. Wat een verkwikkende geest sprak hieruit! De Filippenzen moeten wel een nederige geesteshouding hebben gehad, net als Jezus, en zij bekeken anderen niet met kritische ogen. — Fil. 2:1-5, 14.
Wij kunnen hun geheim leren en in praktijk brengen
Daar wij qua tijd zo ver van de apostel Paulus af staan, zijn wij niet in staat rechtstreeks contact met hem te hebben. Wat dienen wij dan ook dankbaar te zijn dat Jehovah God in zijn Woord de geïnspireerde brief aan de Filippenzen heeft bewaard! Daardoor kunnen wij ons op de hoogte stellen van de voortreffelijke raad die erin staat en die in praktijk brengen, met inbegrip van het geheim dat Paulus had geleerd en klaarblijkelijk met hen had gedeeld.
Voor de Filippenzen had dat geheim met kennis, geesteshouding en gedrag te maken. Paulus moedigde hen aan zich te gedragen „op een wijze die het goede nieuws over de Christus waardig is” (Fil. 1:27). Als zij Paulus’ vermaning opvolgden, zouden zij „onberispelijk en onschuldig . . . worden, kinderen van God, zonder smet te midden van een krom en verdraaid geslacht” (Fil. 2:15). Natuurlijk zouden zij om hun gedrag rein te houden voorzichtig moeten zijn, zelfs wat betreft hun denken. Ook daarin schuilt beslist een les voor ons. Misschien kunnen wij doen wat vele anderen hebben gedaan die dit „geheim” in praktijk proberen te brengen — dat wat Paulus in Filippenzen 4:8 over onze denkwijze schreef, van buiten leren en er regelmatig bij stilstaan. Kent u die passage van buiten?
Wanneer u het geheim hebt geleerd zich op God te verlaten en hem blijmoedig te dienen, ongeacht of u op stoffelijk gebied veel of weinig hebt, kan dit u een uiterst voldoeningschenkend leven geven. Denk in Paulus’ geval eens aan de voldoening die hij kon putten uit de vruchten van zijn harde werk die in de gemeente Filippi te zien waren. Hij had de gemeente zien groeien in liefde voor de christelijke waarheid en in ijver voor de verbreiding van het goede nieuws. Hij zag ook hun liefde in actie tegenover medechristenen. Het schonk hem veel voldoening te zien dat ook zij het geheim hadden geleerd zich volkomen op God te verlaten bij alles wat zij deden en hem te dienen met alles wat zij bezaten.
Elke christen kan zich thans terecht afvragen of hij persoonlijk het belangrijke geheim heeft geleerd dat Paulus in Filippenzen 4:12, 13 vermeldde. Eén ding waaruit dit blijkt, is dat wij Jehovah’s zegen genieten en „vervuld . . . zijn met rechtvaardige vruchten” (Fil. 1:9-11; 4:17). En als wij dat essentiële geheim hebben geleerd en het in ons leven toepassen, zullen ook de mensen rondom ons in dezelfde richting worden geholpen. Wij zullen anderen een goed voorbeeld geven, net als Paulus deed, zodat hij de Filippenzen kon adviseren: „Wordt eendrachtig navolgers van mij, broeders, en houdt hen voor ogen die wandelen op een wijze welke overeenkomt met het voorbeeld dat gij in ons hebt” (Fil. 3:17; vergelijk 3 de verzen 13 en 14). Voor ons en voor anderen is dat geheim dan ook uiterst waardevol; het zal bijdragen tot het verwerven van eeuwig leven.