Vragen van lezers
◼ Worden Jehovah en Jezus bedoeld in Spreuken 30:4, waar gevraagd wordt: „Hoe is zijn naam en hoe de naam van zijn zoon?”
Dit vers maakt duidelijk hoe beperkt de mens is vergeleken bij de Allerhoogste. De retorische vragen die hierin staan, zouden op iedereen betrekking kunnen hebben, maar deze vragen dienen een weldenkend mens tot de Schepper te brengen.
De schrijver Agur vroeg: „Wie is ten hemel opgestegen opdat hij kan neerdalen? Wie heeft de wind in de holte van beide handen vergaderd? Wie heeft de wateren in een mantel gewikkeld? Wie heeft al de einden der aarde opgericht? Hoe is zijn naam en hoe de naam van zijn zoon, ingeval gij het weet?” — Spreuken 30:1, 4.
Geen onvolmaakt mens is naar de hemel opgestegen en alwetend teruggekomen; ook is geen mens bij machte de wind, de zeeën of de geologische krachten die de aarde hebben gevormd, te beheersen. In feite vroeg Agur dus: ’Kent u soms de naam of geslachtslijn van iemand die deze dingen gedaan heeft?’ Wij moeten daar nee op antwoorden. — Vergelijk Job 38:1–42:3; Jesaja 40:12-14; Jeremia 23:18; 1 Korinthiërs 2:16.
Wij moeten dus buiten het menselijke terrein zoeken ten einde iemand te vinden die het bovenmenselijke vermogen bezit om natuurkrachten te beheersen. Wij zijn echter niet beperkt in het tot ons nemen van kennis omtrent hem door te observeren wat hij tot stand heeft gebracht (Romeinen 1:20). Dat komt doordat hij als het ware is neergedaald met inlichtingen over zichzelf en de wijze waarop hij handelt. Hij heeft specifieke inlichtingen verschaft. Dat heeft hij bijvoorbeeld gedaan toen hij ’neerdaalde’ om op de berg Sinaï de Wet aan Mozes te geven (Exodus 19:20; Hebreeën 2:2). Ook heeft hij zijn dienstknechten geholpen inzicht te verwerven in zijn betekenisvolle naam, Jehovah (Exodus 3:13, 14; 6:3). Later heeft hij zijn Zoon geïdentificeerd, die Jezus werd genoemd en die letterlijk uit de hemel neerdaalde met aanvullende inlichtingen over de Schepper. — Johannes 1:1-3, 14, 18.
Dit dient ons allen te helpen om tot bepaalde gevolgtrekkingen te komen: Net als Agur zijn wij niet in staat met behulp van onze eigen middelen ware wijsheid te verwerven (Spreuken 30:2, 3). En wij kunnen geen enkel mens noemen die allesovertreffende vermogens of kennis bezit. Vandaar dat wij nederig dienen op te zien naar Degene die in staat is de wijsheid te verschaffen die wij nodig hebben. Dat is de Allerheiligste, wiens naam wij kunnen kennen en wiens Zoon gestorven is opdat wij losgekocht konden worden en eeuwig leven kunnen verwerven. — Matthéüs 20:28.