Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w87 1/10 blz. 26-30
  • Ik heb gezien dat Jehovah goed is

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Ik heb gezien dat Jehovah goed is
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1987
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • De volle-tijdbediening
  • Tegenstand gedurende de oorlogshysterie
  • Gilead en een buitenlandse toewijzing
  • Onder verbodsbepalingen dienst verrichten
  • Op Porto Rico dienst verrichten
  • Verzoekschrift aan generalissimus Trujillo
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Ik heb „de geringe” tot „een machtige natie” zien worden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
  • Hoe ik mijn doel verwezenlijkte een christelijk gezin groot te brengen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Eerst het Koninkrijk zoeken — Een beschermd, gelukkig leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2003
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1987
w87 1/10 blz. 26-30

Ik heb gezien dat Jehovah goed is

Zoals verteld door Lennart Johnson

OP ZONDAG 26 juli 1931 hield de tweede president van de Watch Tower Bible and Tract Society, J. F. Rutherford, in het amfitheater van Columbus (Ohio, VS) de toespraak „Het Koninkrijk, de hoop der wereld”. Ons gezin in Rockford (Illinois, VS) beluisterde de toespraak via de radio. Ik was pas veertien jaar, maar door dit programma vielen mij als het ware de schellen van de ogen.

Hoewel mijn vader belangstelling had voor de Koninkrijksboodschap, en later ook mijn broer, heeft mijn moeder er altijd onverschillig tegenover gestaan. Vader stierf het jaar daarop, in 1932. Andere Wachttoren-uitzendingen bleven mij geestelijk voeden, doch pas in april 1933 ontdekte ik de plaats waar Jehovah’s Getuigen vergaderden, vele kilometers van ons huis vandaan aan de overkant van de rivier.

Wat was het groepje daar verbaasd een tengere tiener te ontmoeten die op de fiets naar hun bijeenkomst was gekomen voor een studie uit het boek Vindication (Rechtvaardiging), Deel Twee! Tijdens elke vergadering leerde ik meer, en twee maanden later begon ik er maar al te graag mee met de Koninkrijksboodschap van deur tot deur te gaan. Datzelfde jaar werd ik op een regionale vergadering (nu kringvergadering) gedoopt.

Elke dag besteedde ik er na schooltijd ongeveer een uur aan om de mensen in onze omgeving met de Koninkrijksboodschap te bezoeken. Ik was ook in de gelegenheid om op school getuigenis te geven. Tijdens één cursus werd bijvoorbeeld de theorie over het hellevuur en de eeuwige pijniging onderwezen. Dit bracht mij ertoe aan de hand van de Schrift te bewijzen dat de doden geen lijden ondergaan maar daarentegen geen bewustzijn bezitten en in het graf zijn, met het vooruitzicht op de opstanding. De leraar stond mij toe mijn uitgebreide werkstuk aan de hele klas voor te lezen.

De volle-tijdbediening

In mei 1935 bezocht ik het congres in Washington D.C., waar de nadruk werd gelegd op de pioniersdienst (de volle-tijdbediening). Toen ik thuiskwam, schreef ik naar het Wachttorengenootschap, en zij stuurden mij niet alleen een lijst met beschikbare gebieden maar tot mijn verbazing ook verscheidene ontwerpen voor het vervaardigen van een kampeerwagen. Destijds betekende pionieren in veel gevallen naar nieuwe gebieden gaan, en een kampeerwagen voorzag in iemands woongelegenheid. Ik besloot er dus moeite voor te doen in het bezit te komen van een auto en een kampeerwagen, zodat ik de volle-tijdbediening kon nastreven.

Intussen begon ik druk gebruik te maken van een geluidswagen die onze gemeente had aangeschaft om de Koninkrijksboodschap bekend te maken. Toen een andere broeder en ik de uitnodiging kregen om naar Monroe (Wisconsin) te gaan ten einde daar met de geluidswagen te werken, ontmoette ik Virginia Ellis, met wie ik kort daarna trouwde. Nu konden wij er samen moeite voor doen aan die auto en kampeerwagen te komen om ze in het pionierswerk te gebruiken!

In het najaar van 1938 stierf mijn moeder, en omstreeks die tijd schreef Harold Woodworth ons vanuit New Mexico: „Kom hierheen; de behoefte is groot.” Dus gingen wij op weg naar New Mexico, een reis over land van ongeveer 1600 kilometer. Onderweg ontvingen wij op één adres een telegram met de aansporing: „Kom terug naar huis”. Er werd mij een goedbetaalde baan aangeboden met uitstekende promotiekansen. Ik verscheurde het telegram. Als Jehovah ons had geholpen ons op de pioniersdienst voor te bereiden, zou ik daar niets tussen laten komen!

In maart 1939 begonnen wij met onze pioniersdienst in de buurt van Hobbs (New Mexico). Dit was een gebied voor veeteelt; wij moesten in deze omgeving ook veel nieuwe nederzettingen bezoeken van mensen die op de olievelden werkten. De kleine gemeente vergaderde op vrijdag en zondag, en dus namen wij lectuur, water, voedsel, een kacheltje en een stretcher mee en predikten van maandag tot en met vrijdagmiddag in het landgebied. ’s Nachts sliepen wij buiten, onder de blote hemel, vlak bij een olieveld-„fakkel” om de ratelslangen uit de buurt te houden. De weekeinden brachten wij in de stad door, waar wij met de gemeente samenwerkten.

Nadat wij verscheidene maanden volgens deze routine gewerkt hadden, stuurde het Genootschap ons naar Roswell en daarna naar Albuquerque (New Mexico). Hier maakten wij opnieuw gebruik van de geluidswagen, die vooral doeltreffend was om de indianendorpen in het gebied te bewerken. Toen vroeg in 1940 het straatwerk met onze tijdschriften begon, namen wij er, samen met de broeders en zusters in Albuquerque, vreugdevol aan deel.

Tegenstand gedurende de oorlogshysterie

In de achter ons liggende maand september was in Europa de Tweede Wereldoorlog uitgebroken, en omdat wij een neutraal standpunt innamen ten aanzien van deelneming aan de oorlog, volgde er een periode van hevige tegenstand. Eens werd mijn overhemd letterlijk van mijn rug gescheurd toen ik aan de velddienst deelnam.

In de zomer van 1940 werkten de broeders en zusters in de buurt van El Paso (Texas) met de tijdschriften, en een aantal van hen werd gearresteerd. De maandag daarop bezochten Harold Woodworth en ik hen om hen tijdens hun rechtszaak te helpen. Door de broeders tijdens de rechtszitting vragen te stellen, kon ik ter zake dienende punten ter verdediging van hen naar voren brengen. Nadat zij allen waren vrijgesproken, verwees het krantebericht naar mij als een „veelbelovende jonge advocaat uit Albuquerque”. Maar in werkelijkheid had Jehovah zijn dienstknechten die dag de overwinning gegeven!

Ook in een andere stad werden onze broeders en zusters wegens hun prediking gevangengezet. Toen ik ter verdediging van hen in de rechtszaal verscheen, overhandigden broeder David Gray en ik elke stadsfunctionaris een brief. Hierin werd de aandacht gevestigd op het wettelijke recht dat Jehovah’s Getuigen bezitten om hun werk te doen en werd de waarschuwing gegeven dat als de Getuigen nog langer lastig gevallen zouden worden, de functionarissen verantwoordelijk gesteld zouden worden voor eventuele schade die hier het gevolg van zou zijn.

De burgemeester nam de brief in ontvangst en las deze zonder er commentaar op te geven, maar het hoofd van politie zei tegen ons: ’Hier in het Westen komt het voor dat mensen een reisje buiten de stad gaan maken, en . . . wel . . . als anderen hen dan later zoeken, zijn zij nergens meer te vinden.’ Het dreigement werd evenwel niet uitgevoerd; in plaats daarvan werd de situatie rustiger en werd de aanklacht tegen de broeders ingetrokken.

Omstreeks deze tijd werd ik door het Wachttorengenootschap aangesteld als zonedienaar (nu kringopziener genoemd). Mijn toewijzing omvatte een groot gedeelte van New Mexico en een gedeelte van Texas.

Gilead en een buitenlandse toewijzing

In 1943 ontvingen Virginia en ik een uitnodiging om de tweede klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead te bezoeken. Na de graduatie in januari 1944 kregen wij eerst de toewijzing om met de gemeente Flatbush in Brooklyn (New York) samen te werken. Wij woonden achter de drukkerij van het Genootschap in een oud gebouw dat later werd afgebroken opdat het drukkerijgebouw aan de Adams Street uitgebreid kon worden.

Na verloop van tijd kregen wij echter de toewijzing om naar de Dominicaanse Republiek te gaan, waar Rafael Leónidas Trujillo Molina de absolute dictator was. Toen wij er op zondag 1 april 1945 aankwamen, waren Virginia en ik de enige Getuigen in het land. Wij gingen naar het Victoria Hotel en kregen er onderdak — $5 per dag voor ons tweeën, inclusief de maaltijden. Diezelfde middag richtten wij onze eerste huisbijbelstudie op.

Dit ging als volgt in zijn werk: Twee Dominicaanse vrouwen met wie wij in Brooklyn de bijbel hadden bestudeerd, hadden ons de namen van familieleden en kennissen gegeven, onder andere van een zekere dr. Green. Toen wij hem bezochten, ontmoetten wij ook zijn buurman Moses Rollins. Nadat wij hun verteld hadden hoe wij aan hun naam en adres waren gekomen, luisterden zij aandachtig naar de Koninkrijksboodschap en stemden in met een bijbelstudie. Het duurde niet lang of Moses werd de eerste plaatselijke Koninkrijksverkondiger.

Diezelfde avond nam dr. Green ons mee om vanaf de bovenste verdieping van een dubbeldekker een huis te zoeken. Ten slotte huurden wij daar in de hoofdstad, Ciudad Trujillo (nu Santo Domingo), een klein betonnen huis. In juni sloten nog vier zendelingen zich bij ons aan. Er werd een tweede zendelingenhuis geopend, en vervolgens arriveerden er nog meer zendelingen. In augustus 1946 bereikten wij een hoogtepunt van 28 verkondigers. Al gauw arriveerden er nog veel meer zendelingen, en ook voor hen werden er zendelingenhuizen geopend. De toename was aan de gang!

Onder verbodsbepalingen dienst verrichten

Tegen 1950 waren wij tot ruim 200 verkondigers uitgegroeid. Maar omdat Jehovah’s Getuigen een strikt neutraal standpunt innemen, begon Trujillo’s regering onze jonge broeders in de gevangenis te werpen. En de genadeklap kwam toen het werk van Jehovah’s Getuigen op 21 juni 1950 volledig werd verboden.

Nu de broeders en zusters niet meer in Koninkrijkszalen konden vergaderen, begonnen zij onopvallend in kleine groepjes in particuliere huizen bijeen te komen. Daar bestudeerden wij gestencilde Wachttoren-artikelen. Alle loyalen hadden grote waardering voor de geestelijke kracht die Jehovah hun in deze studiegroepjes bleef geven.

Zondag was de dag waarop wij de vele Dominicaanse broeders in Trujillo’s gevangenissen bezochten. Wij werden bij het binnenkomen gefouilleerd, terwijl alle gegevens over onze identiteit nauwkeurig werden genoteerd. Wanneer wij met deze broeders samen waren, werden wij soms omringd door soldaten, die ons nauwlettend in het oog hielden. Bij een zekere gelegenheid werden wij vergezeld door Stanley Aniol uit Chicago, die een bezoek bracht aan zijn dochter Mary (nu Mary Adams, werkzaam in Brooklyn-Bethel), een van de zendelingen. Bewogen door de rechtschapenheid van de jonge Dominicaanse broeders kuste broeder Aniol hen allen teder voor de ogen van de toekijkende soldaten.

Toen wij na afloop van het bezoek door de drukke winkelstraat liepen, reed een auto vol met Trujillo’s mannen met een slakkegang achter ons aan. Dit was een van Trujillo’s bekende methoden om te proberen de mensen vrees in te boezemen. Toen wij broeder Aniol over hun bedoelingen inlichtten, bracht dit hem in het geheel niet van zijn stuk. Het was inderdaad nodig Trujillo’s intimidatiepogingen te negeren en volledig op Jehovah te vertrouwen.

Soms kwamen er bedriegers bij ons aan de deur, spionnen van Trujillo, die beweerden broeders te zijn. Wij moesten dus „zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven” zijn (Matthéüs 10:16). Wij voelden zulke personen dan aan de tand door hun onderzoekende vragen te stellen om vast te stellen of zij werkelijk onze broeders waren of niet.

Tijdens de verbodsperiode waren er verscheidene sprekers die elk voor drie verschillende studiegroepjes een Gedachtenislezing hielden, waarbij zij zo onopvallend mogelijk van de ene plaats naar de andere reisden. Vaak stortregende het op de avond van de Gedachtenisviering, en aangezien Trujillo’s spionnenleger net zo bang was voor hevige regenval als mensen in andere plaatsen voor een hevige sneeuwstorm, was dit een zegen voor ons.

Aangezien Trujillo’s regering zendelingen die het land zouden verlaten, niet zou toestaan terug te keren, hebben de meeste zendelingen de internationale congressen die in 1950 en 1953 in de stad New York werden gehouden, niet kunnen bijwonen. Wij moesten tevreden zijn met het verslag van de congressen in The New York Times, waarin prachtige congresfoto’s stonden en een gedetailleerd overzicht van het programma van elke dag werd gegeven. Ook werd in een plaatselijke bioscoop een uitvoerige reportage van de grote doop tijdens het congres in 1953 gegeven.

In 1956 werden Roy Brandt en ik ontboden voor een officieel verhoor. Functionarissen van de Trujillo-regering hadden eerder broeder Manuel Hierrezuelo verzocht bij hen te komen. Maar later werd het dode lichaam van Manuel aan zijn gezin teruggegeven. Dus hoe zou het ons nu vergaan?

Toen wij aankwamen, werden wij elk apart ondervraagd, terwijl onze antwoorden kennelijk op een band werden opgenomen. Verder gebeurde er toen niets, maar twee maanden later maakten de kranten bekend dat de Trujillo-regering het verbod op Jehovah’s Getuigen had opgeheven en dat wij onze activiteiten in het openbaar konden hervatten. Er verrezen overal weer Koninkrijkszalen en Jehovah’s werk bleef groeien.

Maar in juni 1957 kwam er een nieuwe hevige golf van vervolging en alle zendelingen werden het land uitgezet. De dag van ons vertrek was werkelijk een droevige dag voor ons. Virginia en ik hadden twaalf jaar in de Dominicaanse Republiek gediend en hadden het aantal Getuigen zien groeien van slechts ons tweeën tot ruim 600. In 1960 werd het tweede verbod opgeheven, en het aantal verkondigers bleef groeien zodat het nu ongeveer 10.000 bedraagt!

Op Porto Rico dienst verrichten

Toen wij in augustus 1957 op Porto Rico aankwamen, werden wij niet alleen door onze christelijke broeders en zusters afgehaald maar waren er ook journalisten aanwezig om ons te ontmoeten. De persberichten die hier het gevolg van waren, zorgden voor een groots getuigenis. Destijds waren er minder dan 1200 Koninkrijksverkondigers op Porto Rico; nu zijn er bijna 22.000!

In 1958 verzocht het Genootschap mij als reizend opziener dienst te verrichten. In de loop der jaren hebben wij dus veel getrouwe broeders en zusters uit alle delen van Porto Rico en de Virgin Islands leren kennen en met hen samengewerkt. Na verloop van tijd werden mijn vrouw en ik leden van de plaatselijke Bethelfamilie. En sinds het bijkantoorcomité hier werd gevormd, heeft Jehovah mij begunstigd met het voorrecht er een lid van te mogen zijn.

Mijn hart vloeit over van geluk dat ik, naar is voorzegd, in deze tijdsperiode persoonlijk van Jehovah „honderdvoudig [heb] ontvangen, . . . broers en zusters en moeders en kinderen” (Markus 10:30). Ik heb mijn leven nooit op een andere manier dan in zijn dienst willen besteden. En als ik dus terugkijk op de ongeveer 48 jaar sinds ik met pionieren ben begonnen, zeg ik vol vreugde dat ik inderdaad heb gezien dat Jehovah goed is! — Psalm 34:8.

Op 31 januari 1987, toen de laatste hand werd gelegd aan de bovenstaande levensgeschiedenis van Lennart Johnson, is Virginia Johnson vredig in haar slaap gestorven

[Inzet op blz. 27]

Jehovah had zijn dienstknechten de overwinning gegeven!

[Inzet op blz. 28]

Alle loyalen hadden grote waardering voor de geestelijke kracht die Jehovah hun bleef geven

[Illustratie op blz. 29]

Virginia en ik hebben met veel getrouwe broeders en zusters uit alle delen van Porto Rico samengewerkt

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen