Zult u Gods barmhartigheid navolgen?
„Wordt . . . navolgers van God, als geliefde kinderen.” — EFEZIËRS 5:1.
1. Waarom is het imiteren van anderen iets waar wij ons allemaal om dienen te bekommeren?
TEN goede of ten kwade, de meeste mensen volgen anderen na. Degenen met wie wij verkeren en die wij wellicht navolgen, kunnen ons merkbaar beïnvloeden. De geïnspireerde schrijver van Spreuken 13:20 waarschuwde: „Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan.” Niet voor niets dus zegt Gods Woord: „Volg het slechte niet na, maar het goede. Wie het goede doet, spruit uit God voort.” — 3 Johannes 11.
2. Wie dienen wij na te volgen, en waarin?
2 Wij hebben voortreffelijke bijbelse voorbeelden van mannen en vrouwen die wij kunnen navolgen (1 Korinthiërs 4:16; 11:1; Filippenzen 3:17). Maar de belangrijkste voor ons om na te volgen is God. In Efeziërs 4:31–5:2 gaf de apostel Paulus, na een vermelding van bepaalde trekken en praktijken die wij dienen te vermijden, de aansporing om „teder mededogend [te zijn], elkaar vrijelijk vergevend”. Dit voerde tot het voornaamste punt van de aanmoediging: „Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen, en blijft in liefde wandelen.”
3, 4. Welke beschrijving heeft God van zichzelf verschaft, en waarom moeten wij aandacht schenken aan het feit dat hij een rechtvaardige God is?
3 Wat zijn Gods wegen en hoedanigheden die wij dienen na te volgen? Er zijn vele aspecten van zijn persoonlijkheid en daden, zoals wij kunnen zien uit de wijze waarop hij zichzelf aan Mozes beschreef: „Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, die liefderijke goedheid bewaart voor duizenden, die dwaling en overtreding en zonde vergeeft, maar hij zal geenszins vrijstelling van straf geven, daar hij straf voor de dwaling van vaders brengt over zonen en over kleinzonen.” — Exodus 34:6, 7.
4 Aangezien Jehovah ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’, moeten wij dit facet van zijn persoonlijkheid beslist leren kennen en navolgen (Psalm 33:5; 37:28). Hij is de Schepper, alsook de hoogste Rechter en Wetgever van de mensheid, zodat hij dus tegenover allen gerechtigheid tot uitdrukking brengt (Jesaja 33:22). Dit wordt duidelijk te kennen gegeven door de wijze waarop hij gerechtigheid verlangde en ten uitvoer liet brengen onder zijn volk Israël en later binnen de christelijke gemeente.
Goddelijke gerechtigheid ten uitvoer gebracht
5, 6. Hoe werd in Gods bemoeienissen met Israël gerechtigheid aan de dag gelegd?
5 Toen God Israël als zijn volk koos, vroeg hij of zij ’zijn stem strikt zouden gehoorzamen en zijn verbond inderdaad zouden onderhouden’. Bijeenvergaderd aan de voet van de berg Sinaï antwoordden zij: „Alles wat Jehovah gesproken heeft, zijn wij bereid te doen” (Exodus 19:3-8). Wat een gewichtige belofte! Door bemiddeling van engelen gaf God de Israëlieten zo’n 600 wetten, en zij hadden, als een aan hem opgedragen volk, de verantwoordelijkheid die te houden. En als iemand dat nu niet zou doen? Een specialist in Gods wet legde uit dat „het woord dat door bemiddeling van engelen werd gesproken vast bleek te zijn, en elke overtreding en ongehoorzame daad een vergelding ontving in overeenstemming met gerechtigheid”. — Hebreeën 2:2.
6 Ja, een Israëliet die ongehoorzaam was, kon ’vergelding in overeenstemming met gerechtigheid’ verwachten, niet gebrekkige menselijke gerechtigheid maar gerechtigheid afkomstig van onze Schepper. God stelde verschillende straffen voor wetsovertredingen vast. De zwaarste straf was ’afsnijden’, ofwel terechtstelling. Die was van toepassing op ernstige overtredingen zoals afgoderij, overspel, incest, bestialiteit, homoseksualiteit, kinderoffers, moord en misbruik van bloed (Leviticus 17:14; 18:6-17, 21-29). Bovendien kon iedere Israëliet die opzettelijk, zonder berouw, welke goddelijke wet maar ook overtrad, worden „afgesneden” (Numeri 4:15, 18; 15:30, 31). Wanneer deze goddelijke gerechtigheid ten uitvoer werd gebracht, zouden de nakomelingen van de overtreder daar terdege de gevolgen van kunnen ondervinden.
7. Wat waren enkele consequenties van het ten uitvoer leggen van gerechtigheid onder Gods volk in de oudheid?
7 Zulke straffen onderstreepten de ernst van het overtreden van de goddelijke wet. Als bijvoorbeeld een zoon een dronkaard en een veelvraat werd, moest hij voor ervaren rechters gebracht worden. Als zij tot de conclusie kwamen dat hij een opzettelijke, onberouwvolle boosdoener was, moesten de ouders een aandeel hebben aan het ten uitvoer brengen van gerechtigheid (Deuteronomium 21:18-21). Diegenen van ons die ouders zijn, kunnen zich voorstellen dat het niet gemakkelijk was dat te doen. Maar God wist dat het nodig was opdat goddeloosheid zich niet onder ware aanbidders zou verbreiden (Ezechiël 33:17-19). Dit vormde een regeling van Degene over wie gezegd kon worden: „Al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.” — Deuteronomium 32:4.
8. Hoe kenmerkte gerechtigheid Gods handelingen met de christelijke gemeente?
8 Na vele eeuwen verwierp God de natie Israël en koos hij de christelijke gemeente. Maar Jehovah veranderde niet. Hij was nog steeds toegewijd aan gerechtigheid en kon beschreven worden als „een verterend vuur” (Hebreeën 12:29; Lukas 18:7, 8). Hij had daarom nog steeds een voorziening om de hele gemeente godvruchtige vrees in te prenten door kwaaddoeners te verwijderen. Opgedragen christenen die onberouwvolle kwaaddoeners werden, moesten uitgesloten worden.
9. Wat is uit de gemeenschap sluiten, en wat brengt het tot stand?
9 Wat is er bij uit de gemeenschap sluiten betrokken? Wij vinden een praktijkvoorbeeld in de wijze waarop in de eerste eeuw een probleem werd behandeld. Een christen in Korinthe bedreef immoraliteit met de vrouw van zijn vader en had geen berouw, en Paulus gaf daarom opdracht hem uit de gemeente te sluiten. Dit moest gebeuren om de reinheid van Gods volk te beschermen, want ’een weinig zuurdeeg doet het gehele deeg gisten’. Uitsluiting van de man zou verhinderen dat zijn verdorvenheid zowel God als Zijn volk zou onteren. De strengheid van de uitsluitingsstraf zou hem ook met een schok tot bezinning kunnen brengen en hem en de gemeente passende vrees voor God kunnen inprenten. — 1 Korinthiërs 5:1-13; vergelijk Deuteronomium 17:2, 12, 13.
10. Hoe moeten Gods dienstknechten reageren wanneer iemand wordt uitgesloten?
10 Het goddelijke gebod luidt dat als een goddeloze wordt uitgesloten, christenen „niet langer in het gezelschap [moeten] verkeren van [hem] . . ., en met zo iemand zelfs niet [moeten] eten”.a Hij is aldus afgesneden van omgang, met inbegrip van sociale omgang, met loyale personen die Gods wet respecteren en dienovereenkomstig willen wandelen. Sommigen van hen zouden verwanten kunnen zijn buiten de directe gezinskring, die geen deel vormen van hetzelfde huisgezin. Het kan moeilijk zijn voor zulke familieleden om dit goddelijke gebod toe te passen, net zoals het voor Hebreeuwse ouders onder de Mozaïsche wet niet gemakkelijk was een aandeel te hebben aan het terechtstellen van een goddeloze zoon. Gods gebod is echter duidelijk; wij kunnen er dus zeker van zijn dat uitsluiting juist is. — 1 Korinthiërs 5:1, 6-8, 11; Titus 3:10, 11; 2 Johannes 9-11; zie De Wachttoren van 1 december 1981, blz. 20-26; 15 april 1988, blz. 28-31.
11. Hoe konden verscheidene aspecten van Gods persoonlijkheid in verband met een uitsluiting duidelijk worden?
11 Bedenk echter dat onze God niet alleen rechtvaardig is; hij is ook „overvloedig in liefderijke goedheid, [een God] die dwaling en overtreding vergeeft” (Numeri 14:18). Zijn Woord maakt duidelijk dat een uitgeslotene tot berouw kan komen en goddelijke vergeving kan zoeken. Wat gebeurt er dan? Ervaren opzieners kunnen met hem samenkomen teneinde gebedsvol en zorgvuldig vast te stellen of hij blijk geeft van berouw over het kwaaddoen dat tot zijn uitsluiting heeft geleid. (Vergelijk Handelingen 26:20.) Zo ja, dan kan hij in de gemeente hersteld worden, zoals volgens 2 Korinthiërs 2:6-11 gebeurde met de man in Korinthe. Sommige uitgeslotenen zijn echter al jaren uit Gods gemeente weg, en de vraag is dus of er iets gedaan kan worden om hen te helpen de weg terug te onderscheiden.
Gerechtigheid in evenwicht met barmhartigheid
12, 13. Waarom moet ons navolgen van God meer behelzen dan een weerspiegelen van zijn gerechtigheid?
12 Het voorgaande ging hoofdzakelijk over één aspect van Gods hoedanigheden, zoals die vermeld staan in Exodus 34:6, 7. Die verzen laten echter veel meer zien dan alleen Gods gerechtigheid, en degenen die hem willen navolgen, concentreren zich niet uitsluitend op het ten uitvoer leggen van gerechtigheid. Als u een maquette zou maken van de door Salomo gebouwde tempel, zou u dan alleen een van de zuilen ervan bestuderen? (1 Koningen 7:15-22) Nee, want dat zou u beslist geen evenwichtig beeld geven van de aard en de rol van de tempel. Evenzo moeten wij, als wij God wensen na te volgen, ook andere facetten van zijn wegen en hoedanigheden imiteren, zoals dat hij ’barmhartig en goedgunstig is, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, liefderijke goedheid bewarend voor duizenden, dwaling vergevend’.
13 Barmhartigheid en vergevensgezindheid zijn fundamentele hoedanigheden van God, zoals wij kunnen opmaken uit de manier waarop hij met Israël handelde. De God van gerechtigheid gaf hun geen vrijstelling van straf voor herhaalde dwaling, maar hij legde wel overvloedig barmhartigheid en vergevensgezindheid aan de dag. „Hij maakte aan Mozes zijn wegen bekend, zijn handelingen zelfs aan de zonen van Israël. Jehovah is barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid. Hij zal niet voor altijd aanmerkingen blijven maken, noch zal hij tot onbepaalde tijd gebelgd blijven” (Psalm 103:7-9; 106:43-46). Ja, een terugblik op zijn handelingen in de loop van honderden jaren bewijst dat die woorden waar zijn. — Psalm 86:15; 145:8, 9; Micha 7:18, 19.
14. Hoe toonde Jezus dat hij Gods barmhartigheid navolgde?
14 Omdat Jezus Christus „de weerspiegeling [is] van [Gods] heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen”, mogen wij verwachten dat hij net zo’n barmhartigheid en bereidheid tot vergeven aan de dag legde (Hebreeën 1:3). Dat was inderdaad zo, zoals zijn daden tegenover anderen aantonen (Mattheüs 20:30-34). Hij legde ook nadruk op barmhartigheid door zijn woorden die wij in Lukas hoofdstuk 15 lezen. De drie illustraties daar bewijzen dat Jezus Jehovah navolgde, en ze verschaffen ons bijzonder waardevolle lessen.
Zorg voor wat verloren was geraakt
15, 16. Wat zette Jezus ertoe aan de illustraties in Lukas 15 te geven?
15 Die illustraties getuigen van Gods barmhartige belangstelling voor zondaars en schilderen ons een harmonieus beeld dat wij kunnen navolgen. Beschouw de achtergrond van de illustraties: „Al de belastinginners nu en de zondaars bleven naar [Jezus] toe komen om hem te horen. Dientengevolge morden zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden daar voortdurend over en zeiden: ’Deze man ontvangt zondaars en eet met hen.’” — Lukas 15:1, 2.
16 Alle betrokkenen waren joden. De Farizeeën en de schriftgeleerden gingen prat op hun vermeende angstvallig zorgvuldige gehoorzaamheid aan de Mozaïsche wet, een soort wettische rechtvaardigheid. God stemde echter niet in met dit soort mensen die zichzelf rechtvaardig verklaarden (Lukas 16:15). De belastinginners die worden genoemd, waren kennelijk joden die voor Rome belastingen inden. Omdat velen van hen hun medejoden buitensporige bedragen afpersten, vormden belastinginners een verachte groep (Lukas 19:2, 8). Zij werden over één kam geschoren met „zondaars”, waaronder immorele personen, zelfs hoeren, vielen (Lukas 5:27-32; Mattheüs 21:32). Maar Jezus vroeg de religieuze leiders als reactie op hun klacht:
17. Wat was Jezus’ eerste illustratie in Lukas 15?
17 „Welk mens onder u die honderd schapen heeft, zal, wanneer hij er één van verliest, niet de negenennegentig in de wildernis achterlaten en op zoek gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij het heeft gevonden, legt hij het op zijn schouders en is verheugd. En thuisgekomen, roept hij zijn vrienden en zijn buren bijeen en zegt tot hen: ’Verheugt u met mij, want ik heb mijn schaap dat verloren was geraakt, gevonden.’ Ik zeg u dat er evenzo in de hemel meer vreugde zal zijn over één zondaar die berouw heeft dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen berouw nodig hebben.” De religieuze leiders konden de beeldspraak begrijpen, want schapen en herders waren een vertrouwd beeld. Uit bezorgdheid liet de herder 99 schapen op vertrouwde weidegrond grazen terwijl hij naar het afgedwaalde dier ging zoeken. Volhardend totdat hij het gevonden had, droeg hij het bange schaap met tederheid terug naar de kudde. — Lukas 15:4-7.
18. Wat gaf reden tot de vreugde, zoals in Jezus’ tweede illustratie in Lukas 15 zo duidelijk uitkwam?
18 Jezus voegde er een tweede illustratie aan toe: „Of welke vrouw die tien geldstukken van een drachme heeft en één geldstuk van een drachme verliest, steekt niet een lamp aan en veegt haar huis en zoekt zorgvuldig totdat zij het vindt? En als zij het heeft gevonden, roept zij haar vriendinnen en buurvrouwen bijeen en zegt: ’Verheugt u met mij, want ik heb het geldstuk van een drachme dat ik had verloren, gevonden.’ Zo, zeg ik u, ontstaat er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die berouw heeft” (Lukas 15:8-10). De drachme vertegenwoordigde bijna een dagloon van een arbeider. Het geldstuk van de vrouw kan een erfstuk zijn geweest of deel hebben uitgemaakt van een stel munten die tot een sieraad waren gemaakt. Toen het verloren was geraakt, zocht zij grondig om het geldstuk te vinden, en daarna hadden zij en haar vriendinnen vreugde. Wat vertelt dit ons over God?
Hemelse vreugde — Waarover?
19, 20. Over wie gingen Jezus’ eerste twee illustraties in Lukas 15 hoofdzakelijk, en wat was de hoofdgedachte?
19 Deze twee illustraties vormden een antwoord op kritiek op Jezus, die zich enkele maanden voordien had geïdentificeerd als „de voortreffelijke herder” die zijn leven voor zijn schapen zou geven (Johannes 10:11-15). Niettemin gingen de illustraties niet in de eerste plaats over Jezus. De lessen die de schriftgeleerden en Farizeeën moesten leren, betroffen Gods instelling en wegen. Zo zei Jezus dat er vreugde is in de hemel over een zondaar die berouw heeft. Die religieaanhangers beweerden Jehovah te dienen, maar volgden hem niet na. Jezus’ barmhartige wegen daarentegen vertegenwoordigden de wil van zijn Vader. — Lukas 18:10-14; Johannes 8:28, 29; 12:47-50; 14:7-11.
20 Als één op de honderd een basis voor vreugde was, dan gold dat voor één munt op de tien nog sterker. Zelfs nu nog kunnen wij de emoties meevoelen van de vrouw die zich verheugde over het vinden van het geldstuk! Ook hier draait de les om de hemel, in de zin dat „de engelen van God” met Jehovah vreugde hebben „over één zondaar die berouw heeft”. Merk die laatste woorden op, „die berouw heeft”. Deze illustraties gingen echt om zondaars die berouw hebben. En u kunt zien dat beide beklemtoonden dat het juist is vreugde te hebben over hun berouw.
21. Welke les dienen wij uit Jezus’ illustraties in Lukas 15 te leren?
21 Die verblinde religieuze leiders die zo zelfvoldaan waren over hun oppervlakkige gehoorzaamheid aan de Wet, negeerden dat God „barmhartig en goedgunstig” is, een God „die dwaling en overtreding en zonde vergeeft” (Exodus 34:6, 7). Als zij dit aspect van Gods wegen en persoonlijkheid hadden nagevolgd, dan zouden zij waardering hebben gehad voor Jezus’ barmhartigheid tegenover zondaars die berouw hadden. Hoe staat het met ons? Nemen wij de les ter harte en passen wij ze toe? Welnu, merk op wat Jezus’ derde illustratie was.
Berouw en barmhartigheid in actie
22. Wat gaf Jezus, kort samengevat, als derde illustratie in Lukas 15?
22 Deze illustratie is vaak de gelijkenis van de verloren zoon genoemd. Maar bij het lezen ervan zult u wellicht inzien waarom ze voor sommigen de gelijkenis is van de liefde van een vader. Ze gaat over de jongste zoon in een familie die zijn erfdeel van zijn vader opvraagt. (Vergelijk Deuteronomium 21:17.) De zoon vertrekt naar een ver land, waar hij alles in losbandigheid verkwist, een zwijnenhoedersbaantje moet aannemen en zo diep zinkt dat hij zelfs hongert naar het voer voor de zwijnen. Hij komt uiteindelijk tot bezinning en besluit naar huis terug te keren, al is het maar om als loonarbeider bij zijn vader te werken. Als hij het huis nadert, neemt zijn vader de positieve stap hem te verwelkomen, en geeft zelfs een feest. De oudste broer, die thuis was gebleven en al die tijd zijn werk had gedaan, neemt aanstoot aan de betoonde barmhartigheid. Maar de vader zegt dat zij zich dienen te verheugen omdat de zoon die dood was, weer leeft. — Lukas 15:11-32.
23. Wat dienen wij te leren uit de illustratie van de verloren zoon?
23 Sommige schriftgeleerden en Farizeeën hebben misschien het idee gehad dat zij werden vergeleken met de oudste zoon, in contrast met zondaars die als de jongste zoon waren. Begrepen zij echter het punt waar het in de illustratie om ging, en vatten wij het? Het accent ligt op een voortreffelijke eigenschap van onze barmhartige hemelse Vader, zijn bereidheid om vergeving te schenken als een zondaar oprecht berouw heeft en zich omkeert. Degenen die naar de illustratie luisterden, zouden erdoor gemotiveerd moeten zijn met vreugde te reageren op de redding van berouwvolle zondaars. Zo beziet God de aangelegenheden en zo handelt hij, en degenen die hem navolgen, handelen net zo. — Jesaja 1:16, 17; 55:6, 7.
24, 25. Welke wegen van God moeten wij proberen na te volgen?
24 Het is duidelijk dat gerechtigheid al Gods wegen kenmerkt, en daarom kennen degenen die Jehovah willen navolgen, aan gerechtigheid grote waarde toe en streven die na. Onze God wordt echter niet gemotiveerd door louter abstracte of starre gerechtigheid. Zijn barmhartigheid en liefde zijn groot. Hij toont dit door een bereidheid tot vergeven gebaseerd op oprecht berouw. Het is dan ook passend dat Paulus onze vergevensgezindheid in verband bracht met het navolgen van God: ’Vergeef elkaar vrijelijk, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft. Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen, en blijft in liefde wandelen.’ — Efeziërs 4:32–5:2.
25 Ware christenen trachten reeds lang Jehovah’s gerechtigheid alsook zijn barmhartigheid en bereidheid tot vergeven te imiteren. Hoe beter wij hem leren kennen, hoe gemakkelijker het ons moet vallen hem in deze opzichten na te bootsen. Hoe kunnen wij dit echter toepassen jegens iemand die terecht streng onderricht heeft ontvangen omdat hij een handelwijze van zonde volgde? Laat ons zien.
[Voetnoten]
a „Excommunicatie in haar meest algemene betekenis is de weloverwogen daad waardoor een groep de voorrechten van haar lidmaatschap ontzegt aan degenen die eens gerespecteerde leden waren. . . . Excommunicatie kreeg in het christelijke tijdperk de betekenis van een daad van uitsluiting waardoor een religieuze gemeenschap overtreders de sacramenten, gemeentelijke aanbidding en wellicht sociaal contact van welke aard maar ook ontzegt.” — The International Standard Bible Encyclopedia.
Wat hebt u geleerd?
◻ Hoe werd in de gemeente van Israël en in de christelijke gemeente Gods gerechtigheid aan de dag gelegd?
◻ Waarom dienen wij Gods barmhartigheid te imiteren, naast het navolgen van zijn gerechtigheid?
◻ Wat gaf aanleiding tot de drie illustraties in Lukas hoofdstuk 15, en welke lessen moeten ze ons leren?
[Illustratie op blz. 16, 17]
Vlakte van er-Raha voor de berg Sinaï (links achtergrond)
[Verantwoording]
Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.
[Illustratieverantwoording op blz. 15]
Garo Nalbandian
[Illustratieverantwoording op blz. 18]
Garo Nalbandian