Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w91 15/4 blz. 20-25
  • Volg thans Gods barmhartigheid na

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Volg thans Gods barmhartigheid na
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1991
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vergevensgezindheid, een christelijke plicht
  • Tot Jehovah terugkeren
  • Andere barmhartige hulp
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
  • Toon christelijke loyaliteit wanneer een familielid wordt uitgesloten
    Onze Koninkrijksdienst 2002
  • Hoe we een uitgeslotene moeten behandelen
    Blijf in Gods liefde
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2013
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1991
w91 15/4 blz. 20-25

Volg thans Gods barmhartigheid na

„Laat ons alstublieft in de hand van Jehovah vallen, want zijn barmhartigheden zijn vele.” — 2 SAMUËL 24:14.

1. Hoe dacht David over Gods barmhartigheid, en waarom?

KONING DAVID wist uit ondervinding dat Jehovah barmhartiger is dan mensen. In het vertrouwen dat Gods wegen, of paden, het beste zijn, wenste David Zijn wegen te leren en in Zijn waarheid te wandelen (1 Kronieken 21:13; Psalm 25:4, 5). Denkt u er net zo over als David?

2. Welke raad gaf Jezus in Mattheüs 18:15-17 over het behandelen van ernstige zonden?

2 De bijbel verschaft ons inzicht in Gods denkwijze, zelfs in kwesties als wat wij dienen te doen als iemand tegen ons zondigt. Jezus zei tot zijn apostelen, die later christelijke opzieners zouden zijn: „Wanneer . . . uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen tussen u en hem alleen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen.” De verkeerde daad waar het hier om ging, was niet louter een persoonlijke kleinering maar een ernstige zonde, zoals bedrog of laster. Jezus zei dat als deze stap de kwestie niet oplost en als er getuigen beschikbaar zijn, degene tegen wie is gezondigd hen zou moeten meenemen om te bewijzen dat er verkeerd was gehandeld. Vormt deze stap de laatste toevlucht? Nee. „Indien [de zondaar] naar hen niet luistert, spreek dan tot de gemeente. Indien hij zelfs naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u net als een mens uit de natiën en als een belastinginner.” — Mattheüs 18:15-17.

3. Wat bedoelde Jezus toen hij zei dat de onberouwvolle kwaaddoener „als een mens uit de natiën en als een belastinginner” moest zijn?

3 Als joden zouden de apostelen begrijpen wat het betekende een zondaar „als een mens uit de natiën en als een belastinginner” te behandelen. Joden vermeden omgang met mensen uit de natiën, en zij verachtten joden die als Romeinse belastinginners werkten (Johannes 4:9; Handelingen 10:28).a Jezus vertelde de discipelen dus dat als de gemeente een zondaar verwierp, zij de omgang met hem moesten staken. Hoe valt dat echter te rijmen met het feit dat Jezus bij tijden met belastinginners verkeerde?

4. Waarom kon Jezus, zijn woorden in Mattheüs 18:17 in aanmerking genomen, contact hebben met sommige belastinginners en zondaars?

4 Lukas 15:1 zegt: „Al de belastinginners nu en de zondaars bleven naar hem toe komen om hem te horen.” Niet iedere belastinginner en zondaar was daar, maar ’alle’ in de zin van vele. (Vergelijk Lukas 4:40.) Welke? Degenen die graag wilden dat hun zonden werden vergeven. Sommige van dit soort mensen hadden zich voordien aangetrokken gevoeld tot de door Johannes de Doper verkondigde boodschap van berouw (Lukas 3:12; 7:29). Toen anderen dus naar Jezus kwamen, was zijn prediking tot hen niet in strijd met zijn raad in Mattheüs 18:17. Merk op dat ’vele belastinginners en zondaars [Jezus hoorden] en hem gingen volgen’ (Markus 2:15). Dit waren geen mensen die een slecht leven wilden voortzetten en elke hulp weigerden. In plaats daarvan hoorden zij Jezus’ boodschap en hun hart werd geraakt. Ook al zondigden zij nog, hoewel zij waarschijnlijk veranderingen probeerden aan te brengen, „de voortreffelijke herder” volgde door tot hen te prediken zijn barmhartige Vader na. — Johannes 10:14.

Vergevensgezindheid, een christelijke plicht

5. Wat is Gods fundamentele standpunt ten aanzien van vergeving?

5 Wij hebben de volgende warme verzekeringen van de bereidheid van onze Vader om vergeving te schenken: „Indien wij onze zonden belijden, dan is hij getrouw en rechtvaardig, zodat hij ons onze zonden vergeeft en ons van alle onrechtvaardigheid reinigt.” „Ik schrijf u deze dingen opdat gij geen zonde begaat. Mocht iemand niettemin een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige” (1 Johannes 1:9; 2:1). Is vergeving mogelijk voor een uitgeslotene?

6. Hoe kan een uitgeslotene vergeving ontvangen en hersteld worden?

6 Ja. Op het moment dat iemand wegens een zonde waarvan hij geen berouw heeft, wordt uitgesloten, leggen de ouderlingen die de gemeente vertegenwoordigen, hem uit dat hij de mogelijkheid heeft tot berouw te komen en Gods vergeving te ontvangen. Hij kan vergaderingen in de Koninkrijkszaal bijwonen, waar hij bijbels onderricht kan horen dat hem wellicht helpt tot berouw te geraken. (Vergelijk 1 Korinthiërs 14:23-25.) Mettertijd mag hij verzoeken om wederopname in de reine gemeente. Wanneer ouderlingen dan met hem samenkomen, zullen zij proberen vast te stellen of hij berouw heeft en zijn zondige handelwijze de rug heeft toegekeerd (Mattheüs 18:18). Als dat het geval is, mag hij weer in de gemeente opgenomen worden, in overeenstemming met het patroon in 2 Korinthiërs 2:5-8. Ingeval hij vele jaren uitgesloten is geweest, zal hij er hard aan moeten werken om vorderingen te maken. Ook heeft hij na zijn herstel wellicht nog heel wat hulp nodig om zijn bijbelkennis en zijn waardering op te bouwen zodat hij een geestelijk sterke christen wordt.

Tot Jehovah terugkeren

7, 8. Welk voorbeeld gaf God in verband met zijn verbannen volk?

7 Maar mogen de ouderlingen zelf enig initiatief ontplooien om een uitgeslotene te benaderen? Ja. De bijbel laat zien dat barmhartigheid niet eenvoudigweg tot uitdrukking wordt gebracht door een negatief terughouden van straf maar vaak door positieve daden. Wij hebben het voorbeeld van Jehovah. Voordat hij zijn ontrouwe volk in ballingschap liet gaan, hield hij hun profetisch het vooruitzicht voor dat zij zouden terugkeren: „Denk aan deze dingen, o Jakob, en gij, o Israël, want gij zijt mijn knecht. . . . Ik wil als met een wolk uw overtredingen uitwissen, en als met een wolkgevaarte uw zonden. Keer toch terug tot mij, want ik wil u terugkopen.” — Jesaja 44:21, 22.

8 Vervolgens ondernam Jehovah gedurende de ballingschap verdere stappen, daarbij dus op een positieve wijze handelend. Hij zond profeten, zijn vertegenwoordigers, om Israël uit te nodigen ’hem te zoeken en te vinden’ (Jeremia 29:1, 10-14). In Ezechiël 34:16 vergeleek hij zichzelf met een herder en de mensen van de natie Israël met verloren schapen: „Het verlorene zal ik zoeken en het weggedrevene zal ik terugbrengen.” In Jeremia 31:10 gebruikte Jehovah ook het beeld dat hij een herder van de Israëlieten was. Nee, hij schilderde zichzelf niet af als een herder die bij de kooi afwachtte totdat het verloren schaap terugkwam; in plaats daarvan, zo liet hij zien, was hij een herder die de verloren schapen zocht. Merk op dat zelfs terwijl de mensen in het algemeen geen berouw hadden en in ballingschap verkeerden, God pogingen aanwendde om hun terugkeer te bewerken. En in overeenstemming met Maleachi 3:6 zou God zijn manier van handelen in de christelijke regeling niet wijzigen.

9. Hoe werd Gods voorbeeld in de christelijke gemeente gevolgd?

9 Suggereert dit niet dat er een reden kan zijn om stappen te ondernemen ten aanzien van sommigen die uitgesloten zijn en nu wellicht berouw hebben? Bedenk dat de apostel Paulus gebood de verdorven man uit de Korinthische gemeente te verwijderen en dat hij later de gemeente aanspoorde hun liefde jegens de man te bevestigen vanwege zijn berouw, hetgeen leidde tot zijn daaropvolgende wederopneming in de gemeente. — 1 Korinthiërs 5:9-13; 2 Korinthiërs 2:5-11.

10. (a) Welk motief moet de beweegreden vormen voor pogingen om contact te leggen met sommige uitgeslotenen? (b) Waarom zouden christelijke verwanten niet degenen zijn die het initiatief nemen tot het contact?

10 De reeds eerder aangehaalde encyclopedie zei: ’De grondgedachte achter excommunicatie was de maatstaven van de groep te beschermen: „een weinig zuurdeeg doet het gehele deeg gisten” (1 Kor. 5:6). Dit motief is duidelijk in de meeste bijbelse en niet-canonieke passages, maar bezorgdheid voor het individu, zelfs na verdrijving, was de basis voor Paulus’ pleidooi in 2 Kor. 2:7-10.’ (Wij cursiveren.) Dit soort bezorgdheid zou dus logischerwijs in deze tijd door de herders van de kudde getoond moeten worden (Handelingen 20:28; 1 Petrus 5:2). Vroegere vrienden en familieleden zouden kunnen hopen dat een uitgeslotene terugkeert; uit respect voor het gebod in 1 Korinthiërs 5:11 hebben zij echter geen omgang met een uitgesloten persoon.b Zij laten het aan de aangestelde herders over het initiatief te nemen om te zien of zo iemand erin geïnteresseerd is terug te keren.

11, 12. Met wat voor uitgeslotenen zouden zelfs ouderlingen geen contact willen leggen, maar bij welke soort zouden zij wel een bezoek kunnen afleggen?

11 Het zou zelfs voor ouderlingen niet juist zijn het initiatief te nemen ten opzichte van bepaalde uitgeslotenen, zoals afvalligen, die ’verdraaide dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken’. Dezen zijn ’valse leraren die proberen verderfelijke sekten in te voeren en de gemeente met vervalste woorden uit te buiten’ (Handelingen 20:30; 2 Petrus 2:1, 3). De bijbel verschaft ook geen enkele basis om uitgeslotenen op te zoeken die strijdlustig zijn of actief tot kwaaddoen aanmoedigen. — 2 Thessalonicenzen 2:3; 1 Timotheüs 4:1; 2 Johannes 9-11; Judas 4, 11.

12 Vele uitgeslotenen zijn echter niet zo. Iemand kan het ernstige kwaaddoen waarvoor hij werd uitgesloten, inmiddels hebben gestaakt. Een ander gebruikte wellicht tabak of heeft in het verleden misschien zwaar gedronken, maar hij is op dit moment niet bezig anderen tot kwaaddoen te brengen. Bedenk dat zelfs al vóór het verbannen Israël zich tot God keerde, hij vertegenwoordigers zond om er bij hen op aan te dringen terug te keren. Of Paulus of de ouderlingen van de gemeente in Korinthe enig initiatief namen om na te gaan hoe het met de uitgesloten man stond, vermeldt de bijbel niet. Toen die man berouw had en zijn immoraliteit had beëindigd, gaf Paulus de gemeente opdracht hem weer op te nemen.

13, 14. (a) Wat geeft te kennen dat sommige uitgeslotenen gunstig zouden kunnen reageren op barmhartige initiatieven? (b) Hoe kan het lichaam van ouderlingen regelen dat er contact wordt gelegd?

13 In recente tijden zijn er gevallen geweest waarin een ouderling bij toeval een uitgeslotene trof.c Waar dat passend was, schetste de herder kort de stappen die ondernomen moesten worden voor herstel. Sommige van zulke personen kwamen tot berouw en werden hersteld. Zulke vreugdevolle uitkomsten laten zien dat er uitgeslotenen kunnen zijn of personen die zich hebben teruggetrokken, die gunstig zouden reageren op een barmhartige benadering door herders. Maar hoe zouden de ouderlingen deze aangelegenheid kunnen behartigen? Hoogstens eenmaal per jaar dient het lichaam van ouderlingen te beschouwen of er zulke personen in hun gebied wonen.d De ouderlingen zullen zich concentreren op degenen die al langer dan een jaar uitgesloten zijn. Naar gelang de omstandigheden zouden zij, als dat passend is, twee ouderlingen (hopelijk mannen die vertrouwd zijn met de situatie) aanwijzen om zo iemand een bezoek te brengen. Er zal geen bezoek gebracht worden bij personen die blijk geven van een kritische, gevaarlijke instelling of die bekend hebben gemaakt geen hulp te wensen. — Romeinen 16:17, 18; 1 Timotheüs 1:20; 2 Timotheüs 2:16-18.

14 De twee herders zouden telefonisch een afspraak kunnen maken voor een kort bezoek, of zij zouden op een geschikte tijd langs kunnen gaan. Tijdens het bezoek hoeven zij niet streng of zelfs koel te zijn maar dienen zij op warme wijze hun barmhartige bezorgdheid te weerspiegelen. In plaats van de oude zaak opnieuw door te nemen, zouden zij bijbelteksten kunnen bespreken zoals Jesaja 1:18 en 55:6, 7 en Jakobus 5:20. Als de persoon erin is geïnteresseerd naar Gods kudde terug te keren, zouden zij vriendelijk kunnen uitleggen welke stappen hij kan doen, zoals de bijbel en publikaties van het Wachttorengenootschap lezen en vergaderingen in de Koninkrijkszaal bijwonen.

15. Wat dienen ouderlingen die contact leggen met een uitgeslotene, in gedachte te houden?

15 Deze ouderlingen zullen wijsheid en onderscheidingsvermogen nodig hebben om vast te stellen of er een aanwijzing van berouw is en of een volgend bezoek raadzaam zou zijn. Zij dienen uiteraard in gedachte te houden dat sommige uitgesloten personen nooit ’wederom tot berouw gebracht’ zullen worden (Hebreeën 6:4-6; 2 Petrus 2:20-22). Na het bezoek zullen beiden een kort mondeling verslag uitbrengen aan het dienstcomité van de gemeente. Dezen zullen op hun beurt het lichaam van ouderlingen inlichten bij hun volgende vergadering. Het barmhartige initiatief van de ouderlingen zal Gods zienswijze hebben weerspiegeld: „’Keert tot mij terug, en ik wil tot u terugkeren’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” — Maleachi 3:7.

Andere barmhartige hulp

16, 17. Hoe moeten wij christelijke familieleden bezien van iemand die uitgesloten is?

16 Hoe staat het met diegenen van ons die geen ouderling zijn en niet dergelijke initiatieven zullen nemen ten opzichte van uitgeslotenen? Wat kunnen wij in overeenstemming met deze regeling en in nabootsing van Jehovah doen?

17 Zolang iemand uitgesloten is of zich heeft teruggetrokken, moeten wij de instructie opvolgen, „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten” (1 Korinthiërs 5:11). Maar deze bijbelse richtlijn mag niet van invloed zijn op onze kijk op christelijke gezinsleden die met de uitgeslotenen in hetzelfde huis wonen. De reactie op belastinginners bij de joden vroeger was zo sterk dat zij hun haat zelfs tot de familie van de belastinginner uitstrekten. Jezus keurde dat niet goed. Hij zei dat een zondaar die hulp weigerde, behandeld moest worden „net als een mens uit de natiën en als een belastinginner”; hij zei niet dat christelijke familieleden zo behandeld moesten worden. — Mattheüs 18:17.

18, 19. Wat zijn sommige manieren waarop wij een christelijk gedrag tentoon kunnen spreiden jegens familieleden van een uitgeslotene?

18 Wij dienen juist bijzonder veel steun te geven aan de familieleden die getrouwe christenen zijn. Zij ervaren waarschijnlijk al pijn en allerlei belemmeringen, met een uitgeslotene in huis die hun geestelijke inspanningen wellicht zelfs ontmoedigt. Hij heeft misschien liever niet dat christenen op bezoek komen; of hij heeft, als zij de loyale familieleden komen opzoeken, wellicht niet de wellevendheid zich op een afstand te houden van de bezoekers. Hij kan ook de inspanningen van het gezin om alle vergaderingen en congressen te bezoeken, bemoeilijken. (Vergelijk Mattheüs 23:13.) Christenen die in zulke nadelige omstandigheden verkeren, verdienen werkelijk onze barmhartigheid. — 2 Korinthiërs 1:3, 4.

19 Eén manier waarop wij tedere barmhartigheid kunnen tonen, is door ’bemoedigend te spreken’ en aanmoedigende gesprekken te hebben met zulke getrouwen in het gezin (1 Thessalonicenzen 5:14). Er zijn ook voortreffelijke gelegenheden om voor en na vergaderingen steun te verlenen, of in de dienst of wanneer wij op andere tijden samen zijn. Wij hoeven het niet over uitsluiting te hebben maar kunnen vele opbouwende dingen bespreken (Spreuken 25:11; Kolossenzen 1:2-4). Terwijl de ouderlingen de christenen in het gezin herderlijke zorg zullen blijven geven, bemerken wij wellicht dat ook wij bezoeken kunnen afleggen zonder contact met de uitgeslotene te hebben. Als de uitgeslotene aan de deur komt of de telefoon opneemt wanneer wij er aangaan of opbellen, kunnen wij eenvoudig vragen naar het christelijke gezinslid voor wie wij komen of bellen. Soms zullen de christelijke gezinsleden in staat zijn een uitnodiging te aanvaarden om naar ons huis te komen voor omgang. Het punt is: Zij — jong en oud — zijn onze mededienstknechten, geliefde leden van Gods gemeente, die niet in een isolement mogen komen te verkeren. — Psalm 10:14.

20, 21. Hoe moeten wij erover denken en hoe moeten wij handelen als iemand wordt hersteld?

20 Een ander terrein voor het betonen van barmhartigheid opent zich wanneer een uitgeslotene wordt hersteld. Jezus’ illustraties beklemtonen de vreugde in de hemel wanneer ’één zondaar berouw heeft’ (Lukas 15:7, 10). Paulus schreef aan de Korinthiërs betreffende de man die uitgesloten was geweest: ’Gij dient hem goedgunstig te vergeven en te vertroosten, opdat zo iemand niet op de een of andere wijze door zijn overmatige bedroefdheid wordt verzwolgen. Daarom vermaan ik u, uw liefde jegens hem te bevestigen’ (2 Korinthiërs 2:7, 8). Laten wij die raad in de dagen en weken nadat een persoon is hersteld op een bezonnen en liefdevolle wijze toepassen.

21 Jezus’ illustratie van de verloren zoon vraagt aandacht voor een gevaar dat wij moeten vermijden. De oudste broer verheugde zich niet over de terugkeer van de verloren zoon maar was gebelgd. Mogen wij niet zo zijn, en niet over een verkeerde daad in het verleden wrok blijven koesteren of iemand zijn herstel misgunnen. In plaats daarvan willen wij ons ten doel stellen als de vader te zijn, die Jehovah’s reactie illustreerde. De vader was gelukkig omdat zijn zoon, die verloren was en zo goed als dood scheen, gevonden werd, of tot leven kwam (Lukas 15:25-32). In overeenstemming daarmee zullen wij vrijelijk met de herstelde broeder praten en hem ook anderszins aanmoedigen. Ja, wij moeten duidelijk laten uitkomen dat wij barmhartigheid tonen, net als onze vergevende en barmhartige hemelse Vader. — Mattheüs 5:7.

22. Wat is erbij betrokken om Jehovah God na te volgen?

22 Het lijdt geen twijfel dat als wij onze God willen navolgen, wij barmhartigheid moeten tonen in harmonie met zijn geboden en gerechtigheid. De psalmist beschrijft hem aldus: „Jehovah is goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en groot in liefderijke goedheid. Jehovah is goed jegens allen, en zijn barmhartigheden zijn over al zijn werken” (Psalm 145:8, 9). Wat een liefdevol patroon voor christenen om te kopiëren!

[Voetnoten]

a „Er waren diverse redenen voor de speciale verachting die de joodse bevolking van Palestina voor belastinginners koesterde: (1) zij vergaarden geld voor de vreemde mogendheid die het land van Israël bezette, en daarmee gaven zij dus indirect steun aan die schandelijke situatie; (2) zij waren berucht om hun gewetenloosheid, en werden rijk ten koste van anderen van hun eigen volk; en (3) hun werk bracht hen in regelmatig contact met heidenen, zodat zij daardoor ritueel onrein werden. Minachting voor belastinginners wordt zowel in het N[ieuwe] T[estament] aangetroffen als in de rabbijnse literatuur . . . Volgens de laatste moest de haat zich zelfs tot de familie van de belastinginner uitstrekken.” — The International Standard Bible Encyclopedia.

b Als zich in een christelijk huisgezin een uitgesloten familielid bevindt, dan zal deze persoon nog steeds opgenomen zijn in de normale dagelijkse contacten en activiteiten in dat huishouden. Dit zou ook kunnen omvatten dat hij of zij aanwezig is wanneer er als gezin geestelijk materiaal wordt beschouwd. — Zie De Wachttoren van 15 november 1988, blz. 19, 20.

c Zie Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1991, blz. 53, 54.

d Als een Getuige, bij de van-huis-tot-huisprediking of op een andere manier, verneemt dat er een uitgeslotene in het gebied woont, moet hij die informatie doorgeven aan de ouderlingen.

Hebt u deze punten opgemerkt?

◻ Hoe behandelden joden belastinginners en zondaars, maar waarom had Jezus contact met sommigen van hen?

◻ Welke schriftuurlijke basis is er voor barmhartige initiatieven jegens vele verlorenen?

◻ Hoe kunnen lichamen van ouderlingen een dergelijk initiatief nemen, en ten opzichte van wie?

◻ Hoe moeten wij barmhartigheid tonen jegens personen die zijn hersteld en jegens de gezinnen van uitgeslotenen?

[Kader op blz. 23]

Iemand die eens deel heeft uitgemaakt van Gods reine en gelukkige gemeente maar nu is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken, hoeft niet in zo’n toestand te blijven. In plaats daarvan kan hij tot berouw komen en het initiatief nemen voor contact met de ouderlingen van de gemeente. De weg terug is open.

[Illustratieverantwoording op blz. 24]

Garo Nalbandian

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen