„Toch beweegt zij zich!”
„DE BIJBEL leert hoe wij naar de hemel kunnen gaan, niet hoe de hemellichamen bewegen”, zei de zestiende-eeuwse Italiaanse geleerde en uitvinder Galileo Galilei. Dergelijke overtuigingen brachten hem in conflict met de Rooms-Katholieke Kerk, die hem dreigde met foltering en gevangenzetting. Ongeveer 350 jaar later herzag de kerk haar behandeling van Galilei’s zaak. Wat in Galilei’s tijd plaatsvond, is betiteld als een „confrontatie tussen empirische wetenschap en blind dogmatisme”.
In deze tijd kunnen waarheidszoekers iets leren van Galilei’s ervaring. Maar hoe heeft het nu ooit tot zo’n confrontatie kunnen komen? Een beschouwing van de aanvaarde wetenschappelijke denkbeelden van zijn tijd zal het antwoord verschaffen.
In het midden van de zestiende eeuw zag men de aarde als het centrum van het universum. Men nam aan dat planeten perfecte cirkelbanen beschreven. Hoewel deze ideeën niet door wetenschappelijke methoden waren bewezen, werden ze in goed geloof aanvaard als vastgestelde feiten. Trouwens, de wetenschap met haar „mystieke ideeën” was onlosmakelijk verweven met religie.
In zo’n wereld werd Galileo in 1564 geboren in een gerespecteerde familie in Pisa. Zijn vader wilde hem medicijnen laten studeren, maar de jongen, met zijn onderzoekende geest, raakte gefascineerd door wiskunde. Na verloop van tijd, als hoogleraar in de natuurwetenschappen, ontdekte hij bepaalde traagheidsprincipes. Toen hem beschrijvingen bereikten van vroege Hollandse telescopen, bracht hij belangrijke verbeteringen in het ontwerp aan en bouwde een eigen, superieur instrument. Hij richtte dat op de hemelen en publiceerde wat hij te weten kwam in zijn eerste boek, Sidereus Nuncius (Boodschapper van de sterren), waarin hij zijn generatie liet kennis maken met vier manen van Jupiter. In 1611 werd hij naar Rome geroepen, waar hij zijn ontdekkingen voorlegde aan het jezuïtische Collegio Romano. Zij eerden hem met een Galilei-dag.
Leringen ontmoeten tegenstand van kerk
Een ontwikkeling die weinig goeds beloofde was dat nog voor Galilei Rome verliet, een invloedrijke jezuïet, kardinaal Bellarminus, een onderzoek naar Galilei’s leringen gelastte. Galilei geloofde dat de schepping wordt bestuurd door wetten die de mens door studie te weten kan komen. De Katholieke Kerk was het met deze zienswijze niet eens.
Zelfs enkele astronomen maakten bezwaar tegen Galilei’s opvatting. Zij achtten het onmogelijk dat de telescoop meer van de werkelijkheid zichtbaar maakte en waren van mening dat de uitvinding bedrog was. Een priester suggereerde zelfs dat de waargenomen sterren in de lens waren aangebracht! Toen Galilei bergen op de maan ontdekte, als een bevestiging van het feit dat hemellichamen geen zuivere bolvorm hebben, bracht de priester Clavius daar tegenin dat de maan ingebed was in kristal, zodat al zag men daarin dan bergen, het toch een zuivere bol was! „Dit”, zei Galilei als reactie, „is een staaltje van ongeremde fantasie.”
Galilei’s sterke verlangen om te lezen in het „boek der natuur”, zoals hij de studie van de schepping noemde, bracht hem in aanraking met het werk van de Poolse astronoom Nicolaus Copernicus. In 1543 had Copernicus een boek gepubliceerd waarin hij betoogde dat de aarde om de zon draaide. Galilei’s bevindingen bevestigden dit. Hiermee kreeg Galilei echter de wetenschappelijke, politieke en religieuze gevestigde orde van zijn dagen tegenover zich.
Weliswaar maakte de Katholieke Kerk gebruik van de Copernicaanse astronomie om datums vast te stellen, bijvoorbeeld van Pasen, maar Copernicus’ opvattingen waren niet officieel aanvaard. De kerkelijke hiërarchie steunde Aristoteles’ theorie dat de aarde het centrum van het universum was. Galilei’s nieuwe ideeën vormden nu echter een uitdaging voor hun reputatie en macht.
Hoewel onafhankelijke geleerden in heel Europa eraan werkten om het Copernicaanse stelsel te bevestigen, stelden zij zich ermee tevreden dat binnen de academische wereld te bespreken. Op die basis liet de Katholieke Kerk hen begaan. Galilei schreef niet in het Latijn maar in het Italiaans van de gewone man en populariseerde aldus zijn ontdekkingen. De geestelijkheid was van mening dat hij niet alleen hen tartte maar ook Gods Woord aanvocht.
Geen wetenschappelijk handboek
Natuurlijk vormt een ontdekking van feiten betreffende het universum niet echt een uitdaging ten aanzien van Gods Woord. Studenten van dat Woord beseffen dat de bijbel geen wetenschappelijk handboek is, hoewel hij nauwkeurig is wanneer er wetenschappelijke aangelegenheden in ter sprake komen. De bijbel werd geschreven voor de geestelijke ontwikkeling van gelovigen, niet om hun natuurkunde of een andere tak van natuurwetenschap bij te brengen (2 Timotheüs 3:16, 17). Galilei was het daarmee eens. Hij opperde dat er twee soorten taal bestaan: de nauwkeurige termen van de wetenschap en de alledaagse woorden van de bijbelschrijvers. Hij schreef: „In de Schrift is het noodzakelijk . . . deze aan te passen aan het begrip van gewone mensen, om vele dingen te zeggen die een andere voorstelling geven (ten aanzien van de betekenis van de woorden) dan de absolute waarheid.”
Hier zijn in diverse bijbelteksten voorbeelden van te vinden. Een is Job 38:6, waar de bijbel het over de aarde heeft als had ze „voetstukken” en een „hoeksteen”. Sommigen gebruikten dit ten onrechte als bewijs dat de aarde een vaste positie heeft. Zulke uitdrukkingen zijn niet bedoeld als een wetenschappelijke beschrijving van de aarde maar, integendeel, ze vergelijken op poëtische wijze de schepping van de aarde met het oprichten van een gebouw, met Jehovah als de Meesterbouwer.
De auteur L. Geymonat merkt in zijn biografie Galileo Galilei op: „Bekrompen theologen die de wetenschap wilden beperken op grond van bijbelse redeneringen, zouden daarmee alleen maar de bijbel zelf in diskrediet brengen.” Om zelfzuchtige redenen was dat precies wat koppige mannen deden. Er werd een brief gestuurd naar het Heilig Officie waarin werd gevraagd om een onderzoek naar Galilei.
Geschriften verboden
Op 19 februari 1616 kregen katholieke theologen twee stellingen voorgelegd: (1) „de zon is het centrum van het universum” en (2) „de aarde is niet het centrum van het universum”. Op 24 februari kwamen zij tot de uitspraak dat deze ideeën dwaas en ketters waren. Galilei kreeg opdracht zulke theorieën niet langer aan te hangen of te onderwijzen. Een aantal van zijn boeken en die van anderen werden voorlopig verboden.
Galilei was de mond gesnoerd. De Katholieke Kerk was tegen hem, en zijn vrienden waren niet in staat geweest hem te helpen. Hij wijdde zich eenvoudig aan onderzoek. Als er in 1623 geen andere paus was gekomen, hadden wij misschien nooit meer iets van hem gehoord. De nieuwe paus, Urbanus VIII, was echter een intellectueel en een ondersteuner van Galilei. Deze kreeg te horen dat de paus geen bezwaar zou hebben tegen een nieuw boek. In een audiëntie stelde de paus zelfs een argument voor dat erin opgenomen zou kunnen worden. Met deze kennelijke aanmoediging ging Galilei aan de slag.
Hoewel Galilei’s Samenspraak over twee wereldstelsels aanvankelijk in 1632 met een katholiek imprimatur werd gepubliceerd, verdween het pauselijke enthousiasme al snel. Op een leeftijd van zeventig jaar moest Galilei ten tweeden male voor de inquisitie verschijnen. De beschuldiging van verdenking van ketterij maakte noodzakelijk dat allereerst uitgelegd moest worden hoe de kerk de publikatie van het boek had kunnen autoriseren, en er werd beweerd dat Galilei op bedrieglijke wijze het eerdere verbod op het onderwijzen van het stelsel van Copernicus had verheeld. Aangezien de Dialogo astronomische systemen met elkaar vergeleek, waaronder ook dat van Copernicus, werd beweerd dat dat een overtreding van het verbod was.
Galilei’s verweer was dat zijn boek kritiek op Copernicus bevatte. Dat was een zwakke verdediging, want er was in het boek een uitermate overtuigende bewijsvoering ten gunste van Copernicus’ ideeën gepresenteerd. De woorden van de paus waren bovendien de domste persoon in het boek, Simplicio, in de mond gelegd, en daarmee was paus Urbanus VIII een belediging aangedaan.
Galilei schuldig verklaard aan ketterij
Galilei werd schuldig bevonden. Ziek als hij was en bedreigd met foltering als hij zijn standpunt niet zou afzweren, deed hij dat. Op zijn knieën zwoer hij: „Ik herroep . . . de voornoemde fouten en ketterijen . . . Ik zal nooit opnieuw dingen verkondigen . . . die mij onder een soortgelijke verdenking zouden brengen.” Later is dan nog het verhaal ontstaan dat hij bij het opstaan op de aarde zou hebben geslagen en gemompeld „Eppur si muove! [En toch beweegt zij zich!]”
Het vonnis was gevangenzetting en boetedoening tot zijn dood, welke negen jaar later volgde. In een brief die hij in 1634 schreef staat: „Het is niet enige opvatting van mij die de strijd deed beginnen, maar het feit dat de jezuïeten mij niet mochten.”
In 1822 werd het verbod op zijn boeken opgeheven. Maar pas in 1979 heropende paus Johannes Paulus II de zaak en gaf hij toe dat Galilei ’door de mensen en de organisaties van de Kerk veel lijden had moeten ondergaan’. In de Vaticaanse krant L’Osservatore Romano schreef Mario D’Addio, een vooraanstaand lid van de speciale, door paus Johannes Paulus II benoemde commissie die Galilei’s veroordeling in 1633 opnieuw moest beschouwen: „De zogenaamde ketterij van Galilei schijnt geen enkele grond te hebben, noch theologisch noch kerkrechtelijk.” Volgens D’Addio overschreed de rechtbank van de inquisitie haar bevoegdheid — Galilei’s theorieën waren niet in strijd met enig geloofsartikel. De Vaticaanse krant gaf toe dat de veroordeling van Galilei voor ketterij ongefundeerd was.
Wat leren wij van Galilei’s ervaring? Een christen dient te beseffen dat de bijbel geen wetenschappelijk leerboek is. Wanneer er zich een conflict lijkt voor te doen tussen de bijbel en de wetenschap, hoeft hij niet te proberen elke „strijdigheid” te verzoenen. Het christelijke geloof is immers gebaseerd op „het woord omtrent Christus” en niet op wetenschappelijk gezag (Romeinen 10:17). Bovendien is de wetenschap voortdurend aan het veranderen. Een theorie die de bijbel schijnt tegen te spreken en die vandaag populair is, kan morgen verkeerd blijken te zijn en verworpen worden.
Wanneer geleerden op de zaak Galilei wijzen als een geval dat religieuze onderdrukking van wetenschap demonstreert, doen zij er echter goed aan te bedenken dat Galilei’s ontdekking door de gevestigde wetenschap van zijn dagen niet werd aanvaard. In tegenstelling tot het denken van die tijd, was de bijbel niet in strijd met die waarheid. Gods Woord hoefde niet herzien te worden. Het was de verkeerde bijbeluitleg van de Katholieke Kerk die verantwoordelijk was voor het probleem.
Iedereen zou er door de prachtige harmonie en wetmatigheid in het universum toe bewogen moeten worden meer waardering te hebben voor de Schepper, Jehovah God. Galilei stelde de vraag: „Is het Werk minder nobel dan het Woord?” De apostel antwoordt: „[Gods] onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn.” — Romeinen 1:20.