Vragen van lezers

Moeten wij uit Job 1:8 begrijpen dat in de periode dat Job leefde, hij de enige mens was die trouw was aan Jehovah?

Nee. Dat is geen conclusie die wordt gerechtvaardigd door Job 1:8, welk vers luidt:

„Vervolgens zei Jehovah tot Satan: ’Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?’” God verschafte een soortgelijke beoordeling in Job 2:3, toen hij Satan vroeg: „Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?”

Het boek Job zelf geeft te kennen dat Job niet de enige mens was die toen leefde, die door God als getrouw werd aanvaard. Te beginnen met hoofdstuk 32 lezen wij over Elihu. Hoewel hij jonger was, corrigeerde Elihu Jobs foutieve kijk en verheerlijkte hij de ware God. — Job 32:6–33:6, 31-33; 35:1–36:2.

Bijgevolg moet Gods commentaar dat ’er niemand op aarde was als Job’, betekenen dat Job wel heel voortreffelijk was als een man van oprechtheid. Waarschijnlijk leefde Job in de periode tussen de dood van Jozef in Egypte en het begin van Mozes’ dienst als Gods profeet. In die periode woonde er een groot aantal Israëlieten in Egypte. Er is geen reden om te denken dat zij allen ontrouw waren en onaanvaardbaar voor God; waarschijnlijk waren er velen die op Jehovah vertrouwden (Exodus 2:1-10; Hebreeën 11:23). Toch speelde geen van hen een prominente rol, zoals met Jozef het geval was geweest, en ook waren die aanbidders niet bijzonder opvallend ten aanzien van de ware aanbidding, zoals Mozes dat zou zijn in het uitleiden van de natie Israël uit Egypte.

Elders leefde echter een man van opmerkelijke rechtschapenheid. „Eens was er een man in het land Uz wiens naam Job was; en die man bleek onberispelijk en oprecht te zijn, en godvrezend en wijkend van het kwaad.” — Job 1:1.

Jehovah kon dus Job noemen als een opvallend of opmerkenswaardig voorbeeld van geloof en toewijding. Op dezelfde wijze noemden de bijbelschrijvers Ezechiël en Jakobus terugkijkend Job als iemand die een voorbeeld gaf van rechtvaardigheid en volharding. — Ezechiël 14:14; Jakobus 5:11.