Zij weiden de schaapjes vol mededogen
VAN alle dieren die in de nabijheid van de mens leven, is er geen zoals het tamme schaap. De meeste dieren beschikken over de kracht en het instinct die nodig zijn om voedsel te zoeken en hun vijanden uit de weg te gaan, maar een schaap is anders. Het is een gemakkelijke prooi voor roofdieren, want het kan zich slecht verdedigen. Zonder herder is een schaap bang en hulpeloos. Afgescheiden van de kudde raakt het gemakkelijk verdwaald. Volgzame schapen hebben daarom bijzonder veel redenen om gehecht te zijn aan hun herder. Zonder hem zouden ze weinig kans hebben om te overleven. Vanwege deze kenmerken gebruikt de bijbel schapen in figuurlijke zin als afbeelding van onschuldige, wreed behandelde of weerloze mensen.
De beloningen van een herder zijn beslist welverdiend. Hij heeft geen gemakkelijk leven. Hij is aan hitte en kou blootgesteld en heeft soms slapeloze nachten. Hij moet de kudde tegen roofdieren beschermen, vaak met gevaar voor eigen leven. Aangezien een herder de kudde bij elkaar moet houden, besteedt hij een groot deel van zijn tijd aan het zoeken naar schapen die afdwalen of zoek raken. Hij moet de zieke en gewonde dieren verzorgen. Zwakke of vermoeide lammeren moeten worden gedragen. Zijn bezorgdheid gaat er voortdurend naar uit dat de schapen aan voldoende voedsel en water kunnen komen. Het komt vaak voor dat een herder ’s nachts buiten in het veld slaapt om ervoor te zorgen dat de kudde veilig is. Vandaar dat het leven van een herder hard is en de diensten van een dapper, ijverig en vindingrijk man vereist. Bovenal moet hij in staat zijn oprechte zorgzaamheid te tonen voor de kudde die aan zijn zorg is toevertrouwd.
De kudde van God weiden
De bijbel beeldt Gods volk af als volgzame schapen en degenen die over hen zijn aangesteld, als herders. Jehovah zelf is ’de herder en opziener van onze zielen’ (1 Petrus 2:25). Jezus Christus, „de voortreffelijke herder”, gaf uiting aan zijn wens dat de schapen meedogende zorg zouden ontvangen toen hij tot de apostel Petrus zei: ’Voed mijn lammeren, weid mijn schaapjes, voed mijn schaapjes’ (Johannes 10:11; 21:15-17). Christelijke opzieners hebben de plechtige opdracht ontvangen ’de gemeente van God te weiden’ (Handelingen 20:28). En hun werk als geestelijke herders vereist de hoedanigheden van een goede letterlijke herder — moed, ijver, vindingrijkheid, en vooral oprechte zorg voor het welzijn van de kudde.
In de dagen van Gods profeet Ezechiël bleef het merendeel van de herders die aangesteld waren om in de behoeften van Jehovah’s volk in Israël te voorzien, in gebreke zich van hun plichten te kwijten. Gods kudde was er heel slecht aan toe, en de meesten lieten de ware aanbidding in de steek (Ezechiël 34:1-10). In deze tijd schilderen de geestelijken van de christenheid zichzelf af als herders van de zogenaamd christelijke gemeente, maar haar geestelijk zieke toestand toont aan dat de geestelijken net als de goddeloze bedriegers zijn die het volk verwaarloosden en misbruikten toen Jezus op aarde was. De religieuze leiders van de christenheid zijn als „de loonarbeider” die „zich niet om de schapen bekommert” (Johannes 10:12, 13). In geen enkel opzicht zijn zij bereid, in staat of komen zij ervoor in aanmerking de kudde van God te weiden.
Herders die zich werkelijk om hun schapen bekommeren
Jezus gaf het volmaakte voorbeeld voor allen die Jehovah’s kudde zouden weiden. Hij was in elk opzicht liefdevol, vriendelijk, vol mededogen en behulpzaam voor zijn discipelen. Hij nam het initiatief om naar behoeftigen te zoeken. Hoewel Jezus het druk had en vaak moe was, nam hij er altijd de tijd voor naar hun problemen te luisteren en hun aanmoediging te geven. Zijn bereidheid om afstand te doen van zijn ziel ten behoeve van hen was de grootste uiting van liefde. — Johannes 15:13.
In deze tijd delen alle aangestelde gemeenteouderlingen, alsook dienaren in de bediening, deze verantwoordelijkheid tegenover de kudde. Vandaar dat de overgrote meerderheid van deze met verantwoordelijkheid beklede mannen zich zelfs niet door mogelijke materiële voordelen in een ander land laat verleiden om te emigreren en aldus de gemeenten zonder voldoende hulp en toezicht achter te laten. Omdat de kudde in „kritieke tijden” leeft, „die moeilijk zijn door te komen”, heeft ze behoefte aan aanmoediging en leiding (2 Timotheüs 3:1-5). Altijd is het gevaar aanwezig dat sommigen aan Satan ten prooi zullen vallen, die „als een brullende leeuw [is], op zoek om iemand te verslinden” (1 Petrus 5:8). Het is nu meer dan ooit van levensbelang dat christelijke herders ’de wanordelijken terechtwijzen, bemoedigend tot de terneergeslagen zielen spreken, en de zwakken ondersteunen’ (1 Thessalonicenzen 5:14). Voortdurende waakzaamheid is van essentieel belang, willen zij voorkomen dat onstandvastigen uit de kudde wegvallen. — 1 Timotheüs 4:1.
Hoe kan een herder bepalen wanneer een schaap hulp nodig heeft? Enkele van de meer in het oog springende aanwijzingen zijn vergaderingen overslaan, ongeregeld aan de velddienst deelnemen en een neiging om nauwe omgang met anderen te mijden. Zwakheden kunnen ook worden waargenomen door nauwkeurig op de houding van de schapen en de aard van hun gesprekken te letten. Zij hebben misschien de neiging kritisch ten aanzien van anderen te zijn, wat op wrokgevoelens kan duiden. Hun gesprekken gaan wellicht te vaak over materialistische belangen in plaats van geestelijke doeleinden. Een algemeen gebrek aan enthousiasme, optimisme en vreugde kan betekenen dat hun geloof zwak is geworden. Een terneergeslagen uiterlijk zou een teken kunnen zijn dat zij onder druk staan van familieleden of wereldse vrienden die tegenstand bieden. Een herder die deze aanwijzingen opmerkt, kan zijn best doen om vast te stellen wat voor hulp er nodig is.
Wanneer christelijke herders bij een medegelovige op bezoek zijn om hem te helpen, moeten zij hun voornaamste oogmerk in gedachte houden. Het is niet slechts een gezelligheidsbezoekje waarbij over koetjes en kalfjes wordt gepraat. Wanneer de apostel Paulus zijn broeders bezocht, was het zijn doel ’hun enige geestelijke gave te kunnen meedelen om hen daardoor standvastig te maken en opdat er een uitwisseling van aanmoediging mocht zijn’ (Romeinen 1:11, 12). Hiertoe is voorbereiding nodig.
Analyseer de persoon eerst en probeer te bepalen wat zijn geestelijke toestand is. Laat, als dat is vastgesteld, uw gedachten er eens over gaan wat voor leiding, aanmoediging of raad het nuttigst zal zijn. Gods Woord, de bijbel, dient de voornaamste informatiebron te zijn omdat het ’kracht uitoefent’ (Hebreeën 4:12). In De Wachttoren en Ontwaakt! kunnen artikelen worden opgezocht die handelen over de specifieke behoeften van schapen die met speciale problemen geconfronteerd worden. Opbeurende en verkwikkende ervaringen zijn te vinden in het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen. De bedoeling is iets geestelijks mee te delen dat ’iemands opbouw ten goede komt’. — Romeinen 15:2.
Opbouwend herderlijk werk
Een herder van een kudde letterlijke schapen weet dat ze van hem afhankelijk zijn wat bescherming en zorg betreft. De meest voorkomende gevaren worden veroorzaakt door afdwalen, ziekte, vermoeidheid, verwonding en roofdieren. Evenzo moet een geestelijke herder soortgelijke gevaren die het welzijn van de kudde bedreigen, herkennen en er iets aan doen. Hieronder volgen enkele typerende problemen en een paar suggesties over wat er gezegd kan worden om geestelijk opbouwende dingen mee te delen.
(1) Net als onoplettende schapen dwalen sommige christenen van de kudde van God af omdat zij door ogenschijnlijk onschuldige en aangename dingen verlokt worden. Zij worden wellicht afgeleid en kunnen zelfs afdrijven door het najagen van doeleinden die met materialisme, ontspanning of amusement te maken hebben (Hebreeën 2:1). Zulke personen zouden eraan herinnerd kunnen worden dat de tijd dringend is, dat het noodzakelijk is dicht bij Jehovah’s organisatie te blijven en dat het belangrijk is Koninkrijksbelangen op de eerste plaats in het leven te stellen (Mattheüs 6:25-33; Lukas 21:34-36; 1 Timotheüs 6:8-10). Nuttige raad staat in het artikel „Bewaar uw evenwicht — Hoe?” in De Wachttoren van 15 augustus 1984, blz. 8-12.
(2) Een herder dient schapen die ziek zijn geworden te verzorgen. Evenzo moeten geestelijke herders christenen helpen die tengevolge van negatieve factoren in hun leven geestelijk ziek zijn geworden (Jakobus 5:14, 15). Het kan zijn dat zij werkloos zijn, met een ernstig gezondheidsprobleem te kampen hebben, of moeilijkheden in hun gezinsleven meemaken. Zulke personen hebben wellicht weinig zin in geestelijk voedsel of omgang met Gods volk. Dit leidt weer tot afzondering en ontmoediging. Zij moeten ervan verzekerd worden dat Jehovah voor hen zorgt en hen in moeilijke tijden zal ondersteunen (Psalm 55:22; Mattheüs 18:12-14; 2 Korinthiërs 4:16-18; 1 Petrus 1:6, 7; 5:6, 7). Het kan ook nuttig zijn het artikel „Kijk als christen recht vooruit” in De Wachttoren van 1 september 1980, blz. 12-16, nog eens door te nemen.
(3) De herder moet speciaal letten op schapen die vermoeid raken. Sommigen hebben een aantal jaren getrouw in Jehovah’s dienst volhard. Zij hebben zich door vele beproevingen en problemen heen geslagen. Nu vertonen zij tekenen dat zij het goeddoen moe worden en uiten misschien zelfs twijfels of het wel nodig is zo intensief te prediken. Het is noodzakelijk hun geest te doen herleven en hun waardering te hernieuwen voor de vreugden en zegeningen die voortvloeien uit van harte verrichte dienst voor God in navolging van Jezus Christus (Galaten 6:9, 10; Hebreeën 12:1-3). Misschien kunnen zij geholpen worden te zien dat Jehovah hun loyale dienst waardeert en hen kan sterken voor toekomstige activiteiten tot zijn lof (Jesaja 40:29, 30; Hebreeën 6:10-12). Het is wellicht nuttig gedachten met hen te delen uit het artikel „Geef het niet op te doen wat voortreffelijk is”, dat in De Wachttoren van 15 juli 1988, blz. 9-14, is verschenen.
(4) Net als schapen die gewond raken, zijn sommige christenen gekwetst door wat zij als aanstootgevend gedrag beschouwen. Maar als wij jegens anderen vergevensgezind zijn, zal onze hemelse Vader ons de noodzakelijke vergeving schenken (Kolossenzen 3:12-14; 1 Petrus 4:8). Sommige broeders of zusters vinden misschien dat zij ten onrechte raad of streng onderricht hebben gekregen. Wij allen kunnen echter voordeel trekken van geestelijke raad en geestelijk streng onderricht, en het is vertroostend te weten dat Jehovah degenen die hij liefheeft, streng onderricht (Hebreeën 12:4-11). Anderen hebben, omdat zij geen dienstvoorrechten hebben gekregen waarvan zij vinden dat zij ervoor in aanmerking komen, toegelaten dat er door wrok een kloof tussen hen en de gemeente is ontstaan. Maar als wij ons van Jehovah’s organisatie zouden verwijderen, zouden wij nergens anders terechtkunnen voor redding en ware vreugde. (Vergelijk Johannes 6:66-69.) Nuttige informatie hierover staat in het artikel „Het bewaren van onze christelijke eenheid”, in De Wachttoren van 15 augustus 1988, blz. 28-30.
(5) Schapen moeten tegen roofdieren beschermd worden. Op een vergelijkbare manier worden sommigen misschien tegengewerkt en geïntimideerd door ongelovige familieleden of collega’s. Hun rechtschapenheid kan in het gedrang komen wanneer er druk op hen wordt uitgeoefend om hun dienst voor God te beperken of helemaal geen aandeel meer te hebben aan de christelijke bediening. Zij worden echter gesterkt wanneer zij worden geholpen te beseffen dat tegenstand te verwachten is en in feite een van de bewijzen is dat wij ware discipelen van Jezus Christus zijn (Mattheüs 5:11, 12; 10:32-39; 24:9; 2 Timotheüs 3:12). Het is wellicht nuttig om uiteen te zetten dat als zij getrouw zijn, Jehovah hen nooit zal verlaten en hun volharding zal belonen (2 Korinthiërs 4:7-9; Jakobus 1:2-4, 12; 1 Petrus 5:8-10). Het artikel getiteld „Ondanks vervolging vreugdevol volharden” in De Wachttoren van 1 juli 1982, blz. 21-27, verschaft verdere aanmoediging.
Herders — kwijt u van uw verantwoordelijkheden
De kudde van God heeft vele behoeften, en juiste zorg is een veeleisende taak. Christelijke herders moeten daarom meedogend zijn, oprecht bezorgd en erin geïnteresseerd behulpzaam te zijn. Geduld en onderscheidingsvermogen zijn belangrijk. Terwijl sommige personen raad en vermaning nodig hebben, trekken andere het meest profijt van aanmoediging. In sommige gevallen zijn een paar persoonlijke bezoekjes wellicht voldoende, terwijl in andere gevallen een geregelde bijbelstudie nodig kan zijn. In elk afzonderlijke geval is het voornaamste doel geestelijk opbouwende leiding of liefdevolle raad te verschaffen die de persoon zal motiveren om goede studiegewoonten aan te kweken, een geregelde bezoeker van de gemeentevergaderingen te worden of te blijven, en actief deel te nemen aan de christelijke bediening. Dit zijn de voornaamste manieren om medegelovigen bij te staan en hen te helpen zich open te stellen voor een ongehinderde toestroming van Jehovah’s heilige geest.
Herders die op deze manier steun geven, verrichten een zeer waardevolle dienst ten behoeve van de kudde van God. (Zie De Wachttoren van 15 november 1985, blz. 23-27.) Wat geestelijke herders doen, wordt door de kudde zeer gewaardeerd. Een gezinshoofd zei, na zulke hulp te hebben ontvangen: ’Nadat wij 22 jaar in de waarheid waren geweest, werden wij door materialisme de wereld in getrokken. Vaak wilden wij de vergaderingen bezoeken, maar het leek wel of wij het niet konden. Wij pasten niet echt in Satans samenstel, dus wij waren volkomen ontwricht en geïsoleerd. Hierdoor raakten wij teleurgesteld en gedeprimeerd. Wij hadden woorden van aanmoediging nodig. Toen een ouderling ons een bezoek bracht, namen wij graag het aanbod van een bijbelstudie bij ons thuis aan. Nu zijn wij allemaal in Jehovah’s veilige organisatie terug. Ik kan niet onder woorden brengen hoe gelukkig ik mij voel!’
Er is reden tot veel vreugde wanneer onze afdwalende of ontmoedigde broeders en zusters geestelijk weer tot leven worden gebracht en weer actief worden (Lukas 15:4-7). Jehovah’s voornemen ten aanzien van zijn volk wordt verwezenlijkt wanneer zij „als schapen in de kooi” worden verenigd (Micha 2:12). In deze veilige haven vinden zij ’verkwikking voor hun ziel’ met de hulp van de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus (Mattheüs 11:28-30). De verenigde wereldomvattende kudde ontvangt leiding, troost, bescherming en een overvloed van geestelijk voedsel.
In deze tijd laat Jehovah door middel van deze herderlijke activiteit een liefdevol werk doen dat in overeenstemming is met zijn in de oudheid gedane belofte: „Ik wil mijn schapen zoeken en hen verzorgen. . . . Ik wil hen bevrijden uit alle plaatsen waarheen zij verstrooid zijn . . . Op een goede weide zal ik hen weiden . . . Het verlorene zal ik zoeken . . . en het gebrokene zal ik verbinden en het kranke zal ik sterken” (Ezechiël 34:11-16). Wat een troost schuilt er in de wetenschap dat Jehovah onze Herder is! — Psalm 23:1-4.
Vanwege goddelijke voorzieningen voor het weiden van de kudde van God kunnen wij als Jehovah’s dienstknechten de gevoelens delen van David, die zei: „In vrede wil ik mij neerleggen en ook slapen, want gij, ja, gij alleen, o Jehovah, doet mij in zekerheid wonen” (Psalm 4:8). Ja, Jehovah’s volk voelt zich veilig in zijn liefdevolle zorg en is dankbaar dat christelijke ouderlingen vol mededogen de schaapjes weiden.
[Illustratieverantwoording op blz. 20]
Potter’s Complete Bible Encyclopedia