Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w93 1/10 blz. 5-9
  • Een uitzonderlijke christelijke erfenis

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een uitzonderlijke christelijke erfenis
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vader leert de bijbelse waarheid kennen
  • Een vroege start in de bediening
  • God samen met mijn ouders dienen
  • Opleiding van mijn grootouders
  • Jaren van vervolging
  • Dankbaar voor ouderlijke leiding
  • Huwelijk en het reizende werk
  • Voor onze ouders zorgen
  • Onze ouders hebben ons geleerd God lief te hebben
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Onze rijke geestelijke erfenis
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1995
  • Wij ontvingen een doel in het leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Ik vond vrede met God en met mijn moeder
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2015
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
w93 1/10 blz. 5-9

Een uitzonderlijke christelijke erfenis

ZOALS VERTELD DOOR BLOSSOM BRANDT

Het sneeuwde in San Antonio (Texas) op 17 januari 1923, de dag dat ik geboren werd. Buiten was het koud, maar ik kreeg een warm welkom in de armen van liefdevolle christelijke ouders, Judge en Helen Norris. Zolang ik mij kan herinneren, draaide alles wat mijn ouders deden om hun aanbidding van Jehovah God.

IN 1910, toen Moeder acht jaar was, verhuisden haar ouders van de omgeving van Pittsburgh (Pennsylvania) naar een boerderij buiten Alvin (Texas). Daar leerden zij tot hun vreugde via een buurman bijbelse waarheden kennen. Moeder heeft heel haar verdere leven geprobeerd mensen voor de Koninkrijkshoop te interesseren. Zij werd in 1912 gedoopt, nadat het gezin naar Houston (Texas) was verhuisd.

Moeder en haar ouders maakten voor het eerst kennis met Charles T. Russell, de eerste president van het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap, toen hij hun gemeente in Houston bezocht. Het gezin had vaak reizende vertegenwoordigers van het Genootschap te gast, die toentertijd pelgrims genoemd werden. Een paar jaar later verhuisde Moeder met haar ouders naar Chicago (Illinois), en broeder Russell zou ook daar de gemeente bezoeken.

In 1918 kreeg Grootmoeder de Spaanse griep, en omdat zij daar een zwakke gezondheid aan overhield, raadden de artsen haar aan in een warmer klimaat te gaan wonen. Aangezien Grootvader voor de Pullmantrein-maatschappij werkte, kon hij in 1919 weer naar Texas worden overgeplaatst. Daar, in San Antonio, ontmoette Moeder een jong, ijverig gemeentelid, genaamd Judge Norris. Zij voelden zich meteen tot elkaar aangetrokken, en na verloop van tijd trouwden zij, en Judge werd mijn vader.

Vader leert de bijbelse waarheid kennen

Judge (rechter) kreeg zijn ongewone naam bij zijn geboorte. Toen zijn vader hem voor het eerst zag, zei hij: „Die baby kijkt zo ernstig als een rechter”, en dat werd zijn naam. In 1917, toen Vader zestien jaar was, kreeg hij de traktaten Where Are the Dead? (Waar zijn de doden?) en What Is the Soul? (Wat is de ziel?), gedrukt door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap. Zijn vader was twee jaar daarvoor gestorven, en de traktaten verschaften hem de antwoorden die hij had gezocht over de toestand van de doden. Kort daarna begon hij vergaderingen van Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds werden genoemd, bij te wonen.

Vader wilde onmiddellijk deelnemen aan de gemeenteactiviteiten. Hij kreeg een gebied waar hij kon prediken, en na schooltijd fietste hij erheen om traktaten te verspreiden. Hij ging volkomen op in het delen van de Koninkrijkshoop, en op 24 maart 1918 symboliseerde hij zijn opdracht aan Jehovah door middel van de waterdoop.

Het jaar daarop, toen Moeder naar San Antonio verhuisde, werd Vader meteen aangetrokken door, zoals hij zei, „de liefste glimlach en de blauwste ogen” die hij ooit had gezien. Zij maakten al gauw bekend dat zij wilden trouwen, maar het viel hun niet mee de ouders van Moeder te overreden. Toch vond op 15 april 1921 de bruiloft plaats. Beiden hadden de volle-tijdbediening als doel.

Een vroege start in de bediening

Toen Vader en Moeder in 1922 druk bezig waren met hun plannen om het congres in Cedar Point (Ohio) te bezoeken, ontdekten zij dat Moeder in verwachting was van mij. Kort na mijn geboorte, toen Vader nog maar 22 jaar was, werd hij als dienstleider van de gemeente aangesteld. Dit betekende dat hij alle velddienstregelingen verzorgde. Binnen een paar weken na mijn geboorte nam Moeder mij mee in de van-huis-tot-huisbediening. En ook mijn grootouders namen mij graag in de bediening mee.

Toen ik nog maar twee jaar was, verhuisden mijn ouders naar Dallas (Texas), en drie jaar later begonnen zij met de volle-tijdbediening als pioniers. ’s Nachts sliepen zij op een veldbed langs de kant van de weg en legden mij op de achterbank van de auto. Natuurlijk vond ik dit wel leuk, maar al gauw werd duidelijk dat zij nog niet op het pioniersleven voorbereid waren. Vader begon dus een bedrijf. Mettertijd bouwde hij een kleine caravan als voorbereiding om weer te gaan pionieren.

Voordat ik naar school ging, leerde Moeder mij lezen en schrijven, en ik kon vermenigvuldigen tot en met de tafel van vier. Haar streven was er altijd op gericht mij iets te leren. Zij zette mij op een stoel naast zich zodat ik de borden kon afdrogen die zij afwaste, en zij hielp mij schriftplaatsen uit het hoofd te leren en Koninkrijksliederen, of lofzangen zoals wij ze toen noemden, te zingen.

God samen met mijn ouders dienen

In 1931 bezochten wij alle drie het opwindende congres in Columbus (Ohio), waar wij de naam Jehovah’s Getuigen kregen. Hoewel ik pas acht jaar was, vond ik het de mooiste naam die ik ooit had gehoord. Kort na onze thuiskomst brandde Vaders zaak tot de grond toe af, en Vader en Moeder zagen het als „de wil des Heeren” dat zij weer met pionieren begonnen. Zo kwam het dat wij, vanaf de zomer van 1932, vele jaren in de volle-tijdbediening doorbrachten.

Mijn ouders pionierden in Midden-Texas om in de buurt van Moeders ouders te blijven, die nog steeds in San Antonio woonden. Van de ene toewijzing naar de andere verhuizen betekende dat ik nogal vaak van school veranderde. Soms zeiden onnadenkende broeders en zusters: „Waarom vestigen jullie je niet ergens zodat dat kind een thuis heeft”, alsof er niet goed voor mij gezorgd werd. Maar ik vond dat wij een opwindend leven leidden en dat ik Vader en Moeder in hun bediening hielp. Eigenlijk werd ik opgeleid en voorbereid voor wat later mijn eigen levenswijze zou worden.

Maandenlang zei ik tegen Vader en Moeder dat ik gedoopt wilde worden, en zij spraken er vaak met mij over. Zij wilden er zeker van zijn dat ik wist hoe serieus mijn beslissing was. Op 31 december 1934 brak de dag aan voor deze gewichtige gebeurtenis in mijn leven. Maar de avond ervoor wilde Vader zeker weten dat ik Jehovah in gebed had benaderd. Toen deed hij iets moois. Hij liet ons neerknielen en sprak een gebed uit. Hij zei tot Jehovah dat de beslissing van zijn kleine meid om haar leven aan Hem op te dragen, hem heel gelukkig had gemaakt. U kunt er zeker van zijn dat ik die avond in alle eeuwigheid nooit zal vergeten!

Opleiding van mijn grootouders

Tussen 1928 en 1938 bracht ik veel tijd door bij mijn grootouders in San Antonio. Hun dagelijkse routine was grotendeels dezelfde als die van mijn ouders. Grootmoeder was in de colporteursdienst geweest, zoals de pioniersdienst vroeger werd genoemd, en vervolgens werd zij een part-timepionierster. Grootvader was in december 1929 als pionier aangesteld, dus de velddienst was een dagelijkse gewoonte.

Grootvader nam mij ’s avonds op schoot en leerde mij de namen van de sterren. Hij droeg uit zijn hoofd gedichten aan mij voor. Ik maakte veel tochten met hem op de Pullmantreinen, toen hij voor de spoorwegen werkte. Hij was altijd iemand bij wie ik terechtkon wanneer ik problemen had; hij troostte mij en droogde mijn tranen. Maar wanneer ik streng onderricht had gekregen omdat ik mij had misdragen en troost bij hem zocht, zei hij eenvoudigweg (woorden die ik toen niet begreep, maar de toon waarop hij ze zei, sprak boekdelen): „Schatje, de weg van een overtreder is heel zwaar.”

Jaren van vervolging

In 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit, en Jehovah’s volk ondervond vervolging en kreeg geweld van de zijde van het gepeupel te verduren. Tegen het einde van 1939 was Moeder erg ziek en moest ten slotte geopereerd worden, dus verhuisden wij weer naar San Antonio.

Er ontstond altijd een oploop als wij in de straten van San Antonio tijdschriftenwerk deden. Maar elke week stonden wij daar als gezin, ieder op de hem toegewezen hoek. Ik stond vaak te kijken terwijl zij Vader naar het politiebureau wegvoerden.

Vader probeerde te blijven pionieren hoewel Moeder moest stoppen. Maar hij kon met part-timewerk niet genoeg verdienen, dus hij moest ook stoppen. Ik kwam in 1939 van school af, en ook ik ging werken.

Vaders naam Judge (rechter) kwam in die jaren goed van pas. Een groep broeders en zusters ging bijvoorbeeld in een stad net iets ten noorden van San Antonio getuigenis geven, en de sheriff begon hen allemaal in de gevangenis op te sluiten. Hij had ongeveer 35 mensen gearresteerd, onder wie mijn grootouders. Zij stelden Vader op de hoogte, en hij reed erheen. Hij liep het kantoor van de sheriff binnen en zei: „Ik ben Judge Norris uit San Antonio.”

„Ja Edelachtbare, wat kan ik voor u doen?”, vroeg de sheriff.

„Ik ben hierheen gekomen om die mensen uit de gevangenis te halen”, antwoordde Vader. Daarop liet de sheriff hen zonder borgtocht gaan — en zonder verdere vragen!

Vader vond het heerlijk om in de kantoorgebouwen in het centrum te prediken, en hij vond het vooral fijn rechters en advocaten te bezoeken. Hij zei dan tegen de receptioniste: „Ik ben Judge Norris, en ik kom voor rechter Die-en-die.”

Vervolgens, wanneer hij met de rechter kennis maakte, zei hij altijd eerst: „Welnu, voordat ik over het doel van mijn bezoek ga praten, wil ik uitleggen dat ik langer Judge ben dan u. Ik ben het al heel mijn leven.” En dan vertelde hij hoe hij aan zijn naam kwam. Hiermee was het ijs gebroken, en hij onderhield veel goede relaties met de rechters in die tijd.

Dankbaar voor ouderlijke leiding

Ik zat midden in die woelige tienerjaren, en ik weet dat Vader en Moeder vaak hun hart vasthielden als zij toekeken en zich afvroegen wat ik nu weer zou doen. Net als alle kinderen stelde ik Vader en Moeder vele malen op de proef en vroeg hun of ik iets mocht doen of ergens heen mocht, terwijl ik van tevoren wist dat hun antwoord nee zou zijn. Soms vielen er tranen. In werkelijkheid zou ik helemaal ondersteboven zijn geweest als zij ooit hadden gezegd: „Ga je gang, doe maar wat je wilt. Het kan ons niet schelen.”

De wetenschap dat ik hen niet zover kon krijgen dat zij hun maatstaven veranderden, gaf mij een gevoel van zekerheid. Dit maakte het voor mij in feite gemakkelijker wanneer andere jongeren met onverstandige suggesties voor amusement kwamen, want ik kon zeggen: „Ik mag niet van mijn vader.” Toen ik zestien was, zorgde Vader ervoor dat ik rijlessen kreeg en mijn rijbewijs haalde. Ook gaf hij mij rond die tijd een sleutel van het huis. Het maakte diepe indruk op mij dat hij mij vertrouwde. Ik voelde mij heel volwassen, en het gaf mij een besef van verantwoordelijkheid en het verlangen hun vertrouwen niet te beschamen.

In die tijd werd er niet veel raad in verband met het huwelijk gegeven, maar Vader kende de bijbel en wat erin stond over „alleen in de Heer” trouwen (1 Korinthiërs 7:39). Hij maakte mij duidelijk dat hij diep teleurgesteld zou zijn als ik ooit met een wereldse jongen zou thuiskomen, of er zelfs maar naar zou kijken. Ik wist dat hij gelijk had, want ik had het geluk en de eenheid gezien die zij in hun huwelijk hadden omdat zij „in de Heer” waren getrouwd.

In 1941, toen ik achttien was, meende ik verliefd te zijn op een jongeman in de gemeente. Hij was pionier en studeerde rechten. Ik was in de wolken. Toen wij mijn ouders vertelden dat wij wilden trouwen, zeiden zij, in plaats dat zij van hun afkeuring blijk gaven of ons ontmoedigden, eenvoudigweg: „Wij willen je graag één ding vragen, Blossom. Wij vinden dat je nog te jong bent, en wij willen je vragen één jaar te wachten. Als jullie echt van elkaar houden, zal één jaar niets uitmaken.”

Ik ben heel dankbaar dat ik naar die wijze raad heb geluisterd. Binnen het jaar werd ik wat rijper en ging inzien dat deze jongeman niet de hoedanigheden had die hem tot een goede huwelijkspartner zouden maken. Hij verliet uiteindelijk de organisatie, en mij werd een ramp in mijn leven bespaard. Wat heerlijk om verstandige ouders te hebben met een beoordelingsvermogen waarop je je kunt verlaten!

Huwelijk en het reizende werk

In de winter van 1946, nadat ik zes jaar had gepionierd met een part-timebaan, liep de leukste jongeman die ik ooit had ontmoet, onze Koninkrijkszaal binnen. Gene Brandt was als partner toegewezen aan onze reizende broederdienaar, zoals de kringopziener toen werd genoemd. De aantrekkingskracht was wederzijds, en op 5 augustus 1947 trouwden wij.

Niet lang daarna openden Vader en Gene een accountantskantoor. Maar Vader zei tegen Gene: „De dag dat dit kantoor ons van een vergadering of een theocratische toewijzing afhoudt, doe ik de deur op slot en gooi de sleutel weg.” Jehovah zegende deze geestelijke kijk, en het kantoor bracht genoeg op voor onze materiële behoeften en liet tijd over om te pionieren. Vader en Gene waren goede zakenlieden, en wij hadden gemakkelijk rijk kunnen worden, maar dat is nooit hun doel geweest.

In 1954 werd Gene voor het kringwerk uitgenodigd, wat een grote verandering in ons leven betekende. Hoe zouden mijn ouders reageren? Opnieuw dachten zij niet aan zichzelf maar aan de belangen van Gods koninkrijk en het geestelijke welzijn van hun kinderen. Zij zeiden nooit tegen ons: „Waarom schenken jullie ons geen kleinkinderen?” In plaats daarvan was het altijd: „Wat kunnen wij doen om jullie in de volle-tijddienst bij te staan?”

Toen dus de dag van ons vertrek aanbrak, waren er alleen woorden van aanmoediging en verheuging over ons grote voorrecht. Zij gaven ons nooit het gevoel dat wij hen in de steek lieten maar stonden altijd voor honderd procent achter ons. Na ons vertrek bleven zij nog tien jaar druk bezig in het pionierswerk. Vader werd als stadsopziener van San Antonio aangesteld, een ambt dat hij dertig jaar heeft bekleed. Hij verheugde zich erover dat hij het aantal gemeenten in de stad had zien groeien van één in de jaren ’20 tot 71 voordat hij in 1991 stierf.

Gene en ik leidden een opwindend leven. Wij smaakten de rijke vreugde lieve broeders en zusters in ruim 31 staten te dienen en, waarschijnlijk het hoogtepunt van alles, het voorrecht om in 1957 de 29ste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead te bezoeken. Daarna keerden wij in de reizende dienst terug. In 1984, na dertig jaar kring- en districtswerk, was het Genootschap zo vriendelijk Gene een kringtoewijzing in San Antonio te geven, aangezien onze ouders in de tachtig waren en een zwakke gezondheid hadden.

Voor onze ouders zorgen

Nog geen anderhalf jaar nadat wij in San Antonio terug waren gekomen, zakte Moeder weg in een lichte coma en stierf. Het gebeurde zo snel dat ik niet de kans kreeg haar enkele dingen te vertellen die ik had willen zeggen. Dit leerde mij dat ik veel met Vader moest praten. Na een huwelijk van 65 jaar miste hij Moeder heel erg, maar wij waren er om hem liefde en ondersteuning te geven.

Vader bleef tot aan zijn dood een voorbeeld in het bezoeken van de christelijke vergaderingen, in studie en in dienst. Hij las graag. Wanneer hij alleen thuis moest blijven terwijl wij in de dienst waren, vroeg ik hem als ik thuiskwam: „Hebt u zich eenzaam gevoeld?” Hij was zo druk bezig geweest met lezen en studeren dat die gedachte niet eens bij hem was opgekomen.

Er was nog een levenslange gewoonte waar wij aan vasthielden. Vader had er altijd op gestaan dat het gezin samen at, vooral bij het ontbijt, wanneer de dagtekst werd besproken. Ik mocht nooit de deur uit zonder dat de dagtekst besproken was. Soms zei ik: „Maar Vader, ik kom te laat op school (of op mijn werk).”

„Het komt niet door de dagtekst dat je laat bent; je bent niet op tijd opgestaan”, zei hij dan. En ik moest blijven en naar de dagtekst luisteren. Hij zorgde ervoor dat dit goede voorbeeld zelfs in de laatste dagen van zijn leven werd gevolgd. Dit is nog een erfenis die hij mij heeft nagelaten.

Vader bleef tot op het laatst helder van geest. Wat het gemakkelijker maakte voor hem te zorgen, was dat hij nooit moeilijk deed of klaagde. Och, soms had hij het over zijn artritis, maar dan herinnerde ik hem eraan dat wat hij eigenlijk had, „Adamitis” was, en dan lachte hij. Terwijl Gene en ik naast hem zaten, sliep hij op de ochtend van 30 november 1991 vredig in.

Ik ben nu over de zeventig en trek nog altijd voordeel van het goede voorbeeld van mijn liefdevolle christelijke ouders. En het is mijn oprechte gebed dat ik mijn diepe waardering voor deze erfenis zal bewijzen door er in alle eeuwigheid een juist gebruik van te maken. — Psalm 71:17, 18.

[Illustratie op blz. 5]

Moeder met mij

[Illustraties op blz. 7]

1. Mijn eerste congres: San Marcos (Texas), september 1923

2. Vaders laatste congres: Fort Worth (Texas), juni 1991 (Vader zit)

[Illustratie op blz. 9]

Gene en Blossom Brandt

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen