Wij hebben eerst het Koninkrijk gezocht
ZOALS VERTELD DOOR OLIVE SPRINGATE
Moeder had zojuist de kaars uitgeblazen en was de kamer uit gegaan nadat zij naar onze gebedjes had geluisterd. Onmiddellijk vroeg mijn jongere broertje mij: „Olive, hoe kan God ons door stenen muren heen zien en horen?”
„MOEDER zegt dat hij overal doorheen kan kijken,” antwoordde ik, „zelfs helemaal in ons hart.” Moeder was een godvrezende vrouw die graag in de bijbel las, en zij bracht ons een diep respect voor God en voor bijbelse beginselen bij.
Onze ouders behoorden tot de Anglicaanse Kerk in het kleine stadje Chatham in het graafschap Kent (Engeland). Hoewel Moeder geregeld naar de kerk ging, geloofde zij dat een christen zijn meer inhield dan eens per week een stoel in de kerk warm houden. Zij was er ook zeker van dat God slechts één ware kerk moest hebben.
Waardering voor de bijbelse waarheid
In 1918, toen ik ongeveer vijf jaar was, kocht Moeder een serie boeken met de titel Studies in the Scriptures (Schriftstudiën), geschreven door Charles T. Russell, de eerste president van het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap. Een paar jaar later, toen wij in een klein plaatsje, Wigmore genaamd, woonden, werd Moeder bezocht door een van de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds bekendstonden. Zij aanvaardde het bijbelstudiehulpmiddel De Harp Gods, en daarin kreeg zij geleidelijk antwoord op veel van haar bijbelse vragen. Elke week kwam er over de post een roze kaart met gedrukte vragen over ieder hoofdstuk. Op de kaart stond ook waar de antwoorden in het boek te vinden waren.
In 1926 verlieten mijn ouders, mijn jongere zus Beryl en ik de Anglicaanse Kerk omdat de bemoeienissen met de politiek en veel van de onredelijke leringen van de Kerk ons tegenstonden. Een belangrijke leer was dat God mensen voor eeuwig pijnigde in een vurige hel. Mijn moeder, die werkelijk naar de bijbelse waarheid zocht, was ervan overtuigd dat de Anglicaanse Kerk niet de ware kerk was.
Kort daarna werden wij, in antwoord op Moeders oprechte gebeden, bezocht door mevrouw Jackson, een van de Bijbelonderzoekers. Zij sprak bijna twee uur lang met Moeder en mij, en zij beantwoordde onze vragen aan de hand van de bijbel. Wij leerden onder andere, tot onze grote vreugde, dat wij onze gebeden moesten richten tot Jehovah God, de Vader van Jezus Christus, en niet tot een mysterieuze Drieëenheid (Psalm 83:18; Johannes 20:17). Maar voor mij was de meest onvergetelijke vraag die Moeder stelde: „Wat betekent het om eerst het Koninkrijk te zoeken?” — Mattheüs 6:33.
Het op de bijbel gebaseerde antwoord heeft ons leven diepgaand beïnvloed. Vanaf die week begonnen wij de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers bij te wonen en de dingen die wij leerden, met anderen te delen. Wij waren ervan overtuigd dat wij de waarheid hadden gevonden. Een paar maanden later, in 1927, werd Moeder gedoopt als symbool van haar opdracht aan Jehovah, en in 1930 werd ook ik gedoopt.
In de pioniersdienst
Ons gezin maakte deel uit van de gemeente Gillingham, die uit ongeveer 25 personen bestond. Verschillenden van hen waren volle-tijdbedienaren, pioniers genaamd, en zij bezaten allen de hemelse hoop (Filippenzen 3:14, 20). Hun christelijke ijver was aanstekelijk. Hoewel ik nog maar een tiener was, pionierde ik in het begin van de jaren dertig korte tijd in België. Dit wakkerde mijn verlangen aan naar verdere Koninkrijksdienst. In die tijd gaven wij iedere geestelijke een exemplaar van de brochure Het Koninkrijk — De Hoop der Wereld.
Mettertijd werd mijn vader een hevige tegenstander van onze christelijke activiteit, en gedeeltelijk als gevolg hiervan verhuisde ik in 1932 naar Londen om naar de universiteit te gaan. Later was ik vier jaar lang lerares en in die periode was ik verbonden met de gemeente Blackheath, een van de slechts vier gemeenten die er destijds in Londen waren. In die tijd hoorden wij de eerste berichten over de gevangenzetting en het lijden van onze christelijke broeders en zusters in Hitler-Duitsland omdat zij weigerden Hitlers oorlogsinspanningen te ondersteunen.
In 1938, in dezelfde maand waarin ik een schuld had afgelost voor boeken die ik had aangeschaft, zei ik mijn baan op, zodat ik mijn wens kon verwezenlijken om pionier te worden. Mijn zus Beryl begon in diezelfde tijd in Londen te pionieren, maar zij woonde in een ander pioniershuis. Mijn eerste pionierspartner was Mildred Willett, die later getrouwd is met John Barr, nu een lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen. Samen met anderen van onze groep fietsten wij naar het gebied en bleven daar de hele dag, vaak ondanks de regen.
Oorlogswolken pakten zich reeds samen boven Europa. Er werden oefeningen met gasmaskers gehouden voor burgers, en men trof voorbereidingen om kinderen naar het Britse platteland en naar kleinere steden te evacueren als er oorlog zou komen. Ik had slechts voldoende geld gespaard om een paar schoenen te kunnen kopen, en mijn ouders konden mij geen financiële hulp geven. Maar had Jezus niet gezegd: ’Al deze andere dingen zullen je worden toegevoegd als je eerst het koninkrijk zoekt’? (Mattheüs 6:33) Ik vertrouwde er volledig op dat Jehovah in al mijn behoeften zou voorzien, en hij heeft dit al die jaren overvloedig gedaan. Tijdens de oorlog vulde ik soms mijn kleine voedselrantsoen aan met groenten die ik langs de weg opraapte wanneer er volgeladen vrachtwagens voorbij waren gekomen. En vaak kreeg ik voedsel door bijbelse lectuur te ruilen tegen fruit en groente.
Mijn zus Sonia is in 1928 geboren. Zij was nog maar zeven jaar toen zij haar leven aan Jehovah opdroeg. Sonia zegt dat zij zich zelfs op die jonge leeftijd reeds de pioniersdienst ten doel had gesteld. In 1941, al gauw nadat zij haar opdracht door de waterdoop had gesymboliseerd, verwezenlijkte zij dat doel toen zij en Moeder als pioniers aan Caerphilly in Zuid-Wales werden toegewezen.
Onze bediening tijdens de oorlogsjaren
In september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit, en onze christelijke broeders en zusters in Groot-Brittannië werden om dezelfde reden gevangengezet als hun medegelovigen in nazi-Duitsland — hun neutrale standpunt ten aanzien van deelname aan de oorlog. De bombardementen op Engeland begonnen in het midden van 1940. Nacht na nacht woedde de Blitzkrieg met een oorverdovend lawaai, maar met Jehovah’s hulp waren wij in staat wat te slapen en de volgende dag weer verkwikt aan de prediking te beginnen.
Soms gingen wij naar ons predikingsgebied en troffen de meeste huizen in puin aan. In november viel er een bom op slechts een paar meter afstand van het huis waarin enkelen van ons woonden, waardoor de ruiten in duizend stukken werden geslagen. De zware voordeur kwam met een dreun naar binnen vallen, en de schoorsteen stortte in. Nadat wij de verdere nacht in een schuilkelder hadden doorgebracht, gingen wij uit elkaar en werden bij verschillende Getuigen ondergebracht.
Kort daarop ontving ik een toewijzing om in Croydon, in Greater London, te gaan werken. Mijn pionierspartner was Ann Parkin, wier broer, Ron Parkin, later coördinator van het bijkantoorcomité op Porto Rico werd. Daarna verhuisde ik naar Bridgend in Zuid-Wales, waar ik de pioniersdienst voortzette en zes maanden lang in een door een paard getrokken woonwagen bivakkeerde. Van daar uit fietsten wij zes kilometer naar de dichtstbijzijnde grote gemeente, in Port Talbot.
Ondertussen werd het publiek behoorlijk vijandig tegenover ons; zij noemden ons „conchies” (afgeleid van het Engelse „conscientious objectors”, gewetensbezwaarden). Dit maakte het moeilijk voor ons om onderdak te vinden, maar Jehovah zorgde voor ons, zoals beloofd.
Later werden acht van ons als speciale pioniers toegewezen aan Swansea, een havenstadje in Zuid-Wales. Naarmate de oorlog heviger werd, nam ook het vooroordeel tegen ons in hevigheid toe. Op de muur van ons pioniershuis werden de woorden „ratten” en „lafaards” geschilderd. Deze vijandigheid werd voornamelijk veroorzaakt door kranteberichten waarin wij werden veroordeeld wegens ons neutrale standpunt. Ten slotte kwamen zeven van ons een voor een in de gevangenis terecht. Ik bracht in 1942 een maand in de gevangenis van Cardiff door, en later heeft ook mijn zus Beryl daar een tijdje gezeten. Hoewel wij in materieel opzicht weinig bezaten en blootgesteld waren aan bespotting en smaad, waren wij geestelijk rijk.
Intussen pionierden Moeder en Sonia in Caerphilly en maakten soortgelijke ervaringen mee. De allereerste bijbelstudie die Sonia leidde, was met een dame met wie zij voor een vrijdagavond had afgesproken. Sonia vertrouwde erop dat Moeder met haar mee zou gaan, maar Moeder legde uit: „Ik heb een andere afspraak. Jij hebt die afspraak gemaakt, dus je zult er alleen heen moeten.” Hoewel Sonia nog maar dertien jaar was, ging zij alleen, en de dame maakte goede geestelijke vorderingen en werd later een opgedragen Getuige.
Naoorlogse activiteit — dan Gilead
Toen de Tweede Wereldoorlog in 1945 eindigde, werkte ik in geïsoleerd gebied in Whaley Bridge in Derbyshire. De ochtend waarop het staakt-het-vuren werd afgekondigd, bezochten en troostten wij de mensen die tegen die tijd schoon genoeg hadden van de oorlog en van de gevolgen ervan: wezen, weduwen, en verminkte lichamen.
Enkele maanden later vroeg het Genootschap vrijwilligers om in Ierland, het Smaragdgroene Eiland, te prediken. Destijds waren er slechts ongeveer 140 getuigen van Jehovah op het eiland, dus het werd als zendelingengebied beschouwd. Binnen enkele maanden werden er zo’n veertig speciale pioniers aan toegewezen, en ik was een van hen.
Nadat ik een tijdlang in Coleraine en Cookstown in het noorden had gewerkt, werd ik samen met drie anderen aan Drogheda aan de oostkust toegewezen. Hoewel de Ieren van nature erg hartelijk en gastvrij zijn, bestond er veel religieus vooroordeel. Daardoor konden wij in een heel jaar slechts enkele bijbelstudiehulpmiddelen bij het publiek achterlaten (om precies te zijn één boek en een paar brochures).
In de tijd dat wij in Drogheda werkten, fietste ik van de ene boerderij naar de andere toen er plotseling een jonge boerenarbeider dwars door de heg heen de weg op kwam. Hij keek naar links en naar rechts de weg af en vroeg toen zachtjes: „Bent u een van Jehovah’s Getuigen?” Toen ik bevestigend antwoordde, ging hij verder: „Gisteravond had ik met mijn verloofde een vreselijke ruzie over jullie, en wij hebben de verloving verbroken. Zij hield vol dat jullie communisten zijn, zoals de katholieke priesters en de kranten zeggen, maar ik zei dat dat onmogelijk waar kon zijn omdat jullie openlijk van huis tot huis gaan.”
Ik gaf hem een brochure te lezen, die hij in zijn zak wegborg, en wij spraken af om als het donker was, elkaar weer te ontmoeten en verder te praten, want hij zei: „Als ze me met u zien praten, ben ik m’n baan kwijt.” Die avond gingen wij met z’n tweeën naar hem toe en beantwoordden zijn vele vragen. Hij scheen ervan overtuigd dat dit de waarheid was, en hij beloofde een andere avond naar ons huis te komen om meer te horen. Hij is nooit gekomen, dus wij hadden het idee dat hij de eerste avond herkend moet zijn door een paar passerende fietsers en mogelijk zijn baan is kwijtgeraakt. Wij vragen ons vaak af of hij ooit een Getuige is geworden.
Na in 1949 het districtscongres in Brighton aan de zuidkust van Engeland te hebben bijgewoond, ontvingen enkelen van ons een uitnodiging voor de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in de staat New York. In totaal 26 personen uit Groot-Brittannië bezochten de vijftiende klas, die op 30 juli 1950, tijdens het internationale congres in het Yankee Stadion, gradueerde.
Onze bediening in Brazilië
Het jaar daarop werd ik toegewezen aan São Paulo in Brazilië, een van de snelst groeiende steden ter wereld. In die tijd waren daar slechts vijf gemeenten van Jehovah’s Getuigen, maar nu zijn er bijna 600! Wat een contrast met het werk in Ierland! Veel van de woningen in ons gebied in São Paulo waren herenhuizen, omgeven door een hoog ijzeren hek met een artistieke smeedijzeren poort. Wij trokken de aandacht van de huiseigenaar of van het dienstmeisje door in onze handen te klappen.
Naarmate de jaren verstreken, kwamen er nieuwe toewijzingen. Ik heb het voorrecht gehad op verschillende plaatsen in het binnenland van de staat São Paulo nieuwe gemeenten te helpen vormen, zoals in 1955 een in Jundiaí, en in 1958 een in Piracicaba. Later, in 1960, werd mijn zus Sonia mijn zendelingenpartner, en wij werden toegewezen aan Pôrto Alegre, de hoofdstad van de staat Rio Grande do Sul. Nu vraagt u zich misschien af: Hoe kwam zij in Brazilië terecht?
Sonia en Moeder bleven na de Tweede Wereldoorlog samen in Engeland pionieren. Maar in het begin van de jaren vijftig onderging Moeder een kankeroperatie, en daarna was zij te zwak om van huis tot huis te gaan, al was zij wel in staat huisbijbelstudies te leiden en brieven te schrijven. Sonia bleef pionieren, terwijl zij tegelijkertijd voor Moeder zorgde. In 1959 kreeg Sonia het voorrecht de 33ste klas van Gilead bij te wonen en werd zij aan Brazilië toegewezen. Intussen werd Moeder tot aan haar dood in 1962 door Beryl verzorgd. Beryl was tegen die tijd gehuwd, en zij en haar gezin dienen Jehovah getrouw.
In Brazilië hebben Sonia en ik verschillende mensen tot de opdracht en doop geholpen. Een van de problemen van een aantal Brazilianen was echter het wettelijk bevestigen van hun huwelijk. Omdat het in Brazilië moeilijk is een echtscheiding te verkrijgen, kwam het vaak voor dat een stel gewoon samenleefde zonder gehuwd te zijn. Dit was vooral zo wanneer een van de partners en zijn of haar vorige wettige huwelijkspartner uit elkaar waren gegaan.
Eén dame, Eva genaamd, bevond zich in die situatie toen ik met haar in contact kwam. Haar wettige huwelijkspartner was verdwenen, dus om hem op te sporen, lieten wij via de radio een oproep doen. Toen haar echtgenoot gevonden was, vergezelde ik haar naar een andere stad om hem zijn handtekening te laten zetten onder een document dat haar de vrijheid gaf een wettig huwelijk aan te gaan met de ongehuwde man met wie zij samenleefde. In het voorbereidende gesprek met de rechter vroeg hij zowel Eva als mij uit te leggen waarom zij haar huwelijkssituatie in orde wilde brengen. Toen wij dit aan de rechter hadden uitgelegd, zei hij dat hij verrast was en dat het hem tevens genoegen deed.
Bij een andere gelegenheid ging ik met een van mijn bijbelstudenten een advocaat zoeken om haar zaak te behartigen. Opnieuw werd er een goed getuigenis gegeven omtrent het huwelijk en Gods morele maatstaven. In dit geval waren de kosten van de echtscheiding zo hoog dat beide partners moesten werken om de honoraria te betalen. Maar deze nieuwe bijbelstudenten vonden het de moeite waard. Sonia en ik hadden het voorrecht getuigen bij hun huwelijk te zijn, en daarna luisterden wij samen met hun drie tienerkinderen naar een korte bijbelse toespraak bij hen thuis.
Een rijk, lonend leven
Toen Sonia en ik ons leven aan Jehovah opdroegen en pioniers werden, wilden wij zo mogelijk de volle-tijdbediening tot een loopbaan voor het leven maken. Wij hebben er nooit veel over nagedacht wat er op latere leeftijd of in het geval van ziekte of financiële problemen met ons zou gebeuren. Toch, precies zoals Jehovah heeft beloofd, zijn wij nooit in de steek gelaten. — Hebreeën 13:6.
O ja, geldgebrek is soms een probleem geweest. Eens hebben mijn partner en ik een jaar lang boterhammen met peterselie als middagmaal gegeten, maar wij hebben nooit honger geleden, noch heeft het ons aan de fundamentele behoeften ontbroken.
Naarmate de jaren zijn verstreken, is onze energie dienovereenkomstig afgenomen. In het midden van de jaren tachtig hebben wij beiden een zware operatie ondergaan, die een werkelijke beproeving voor ons tot gevolg had, want onze predikingsactiviteit werd er ernstig door beperkt. In januari 1987 kregen wij de uitnodiging om op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Brazilië te komen werken.
Onze grote familie van meer dan 1000 bedienaren woont zo’n 140 kilometer buiten São Paulo in een schitterend gebouwencomplex, waar wij bijbelse lectuur drukken voor Brazilië en andere delen van Zuid-Amerika. Hier ontvangen wij liefdevolle zorg van toegewijde dienstknechten van God. Toen ik in 1951 in Brazilië kwam, waren daar ongeveer 4000 predikers van de Koninkrijksboodschap, maar nu zijn er meer dan 366.000! Onze meedogende hemelse Vader heeft ons inderdaad ’alle andere dingen’ toegevoegd omdat wij eerst zijn koninkrijk hebben gezocht. — Mattheüs 6:33.
[Illustratie op blz. 22]
Olive met Mildred Willett naast een informatiewagen, 1939
[Illustratie op blz. 25]
Olive en Sonia Springate