Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w96 15/3 blz. 28-30
  • Wie was Theophilus van Antiochië?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wie was Theophilus van Antiochië?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Zijn levensgeschiedenis
  • Een blik op zijn geschriften
  • Een waardevol getuigenis
  • Theofilus
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Lukas — Een geliefde medewerker
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2007
  • ‘Jullie zullen getuigen van mij zijn’
    ‘Geef grondig getuigenis over Gods Koninkrijk’
  • Inleiding tot Handelingen
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
w96 15/3 blz. 28-30

Wie was Theophilus van Antiochië?

„U NOEMT mij een christen alsof dat een vervloeking is; ik van mijn kant belijd dat ik een christen ben en draag deze naam teneinde iemand te worden die bij God geliefd is, in de hoop bruikbaar voor God te zijn.”

Aldus leidt Theophilus zijn driedelige werk getiteld Ad Autolycum (Aan Autolycus) in. Het is het begin van zijn verdediging tegen de tweede-eeuwse afval. Theophilus maakt zich vrijmoedig bekend als een volgeling van Christus. Hij lijkt vastbesloten te zijn om zijn zaken zo te regelen dat hij iemand wordt die „bij God geliefd” is, in overeenstemming met de betekenis van zijn Griekse naam. Wie was Theophilus eigenlijk? Wanneer leefde hij? En wat heeft hij tot stand gebracht?

Zijn levensgeschiedenis

Er is weinig bekend over Theophilus’ levensgeschiedenis. Hij werd grootgebracht door niet-christelijke ouders. Theophilus bekeerde zich later tot het christendom, maar pas na een zorgvuldige studie van de Schrift. Hij werd bisschop van de gemeente in Syrisch Antiochië, dat nu bekendstaat als Antakya in Turkije.

In overeenstemming met Jezus’ gebod predikten de eerste-eeuwse christenen onder de Antiocheense bevolking. Lukas heeft hun succes opgetekend met de woorden: „De hand van Jehovah [was] met hen, en een groot aantal werd gelovig en keerde zich tot de Heer” (Handelingen 11:20, 21). Onder goddelijke leiding kwamen de volgelingen van Jezus Christus als christenen bekend te staan. Deze term werd voor het eerst in Syrisch Antiochië gebezigd (Handelingen 11:26). In de eerste eeuw G.T. reisde de apostel Paulus naar Syrisch Antiochië, en het werd zijn thuisbasis. Vanuit Antiochië begonnen Barnabas en Paulus, vergezeld van Johannes Markus, aan hun eerste zendingsreis.

De vroege christenen van Antiochië moeten bijzonder aangemoedigd zijn geweest door apostolische bezoeken aan hun stad. Hun enthousiaste reactie op de waarheid van Gods Woord was ongetwijfeld ten dele toe te schrijven aan de geloofversterkende bezoeken van de eerste-eeuwse vertegenwoordigers van het besturende lichaam (Handelingen 11:22, 23). Wat moet het aanmoedigend voor hen zijn geweest om te zien dat zo veel inwoners van Antiochië hun leven aan Jehovah God opdroegen! Maar dat was ruim honderd jaar voordat Theophilus in Antiochië woonde.

De geschiedschrijver Eusebius verklaarde dat Theophilus de zesde bisschop van Antiochië was, gerekend vanaf de tijd van de apostelen van Christus. Theophilus heeft een aanzienlijk aantal mondelinge uiteenzettingen en betogen tegen ketterij op schrift gesteld. Hij behoort tot de twaalf of meer christelijke apologeten van zijn tijd.

Een blik op zijn geschriften

Als reactie op eerdere dialogen begint Theophilus zijn brief aan de heidense Autolycus met de volgende woorden: „Een vloeiende tong en een elegante stijl verschaffen verachtelijke mannen die verdorven van geest zijn, genot en zulk een lof waarin verwaandheid behagen schept.” Theophilus licht dit toe door te zeggen: „Iemand die waarheid liefheeft, schenkt geen aandacht aan hoogdravende redevoeringen maar onderzoekt de werkelijke strekking van het betoog . . . U hebt mij met holle woorden bestookt toen u pochte op uw goden van hout en steen, gehamerd en gegoten, gesneden en gehouwen, die zien noch horen, want ze zijn afgoden en het werk van mensenhanden.” — Vergelijk Psalm 115:4-8.

Theophilus stelt de dwaling van afgoderij aan de kaak. In zijn karakteristieke schrijfstijl tracht hij op welsprekende, zij het omslachtige wijze uiteen te zetten hoe de ware God werkelijk is. Hij legt uit: „De gedaante van God is niet met woorden te beschrijven en kan niet door ogen van vlees worden waargenomen. Want Zijn heerlijkheid is ondoorgrondelijk, zijn grootheid onpeilbaar, zijn hoogte onvoorstelbaar, zijn kracht onvergelijkelijk, zijn wijsheid weergaloos, zijn goedheid ongeëvenaard en zijn vriendelijkheid onuitsprekelijk.”

Deze beschrijving van God verder aanvullend, vervolgt Theophilus: „Maar hij is Heer, omdat Hij over het universum heerst; Vader, omdat hij vóór alle dingen is; Formeerder en Maker, omdat Hij de schepper en maker van het universum is; de Allerhoogste, omdat Hij boven alles staat; en Almachtig, omdat Hijzelf alles bestuurt en in de hand heeft.”

Vervolgens gaat Theophilus, terwijl hij de aandacht vestigt op specifieke dingen die God tot stand heeft gebracht, op een manier die kenmerkend is voor zijn grondige en enigszins repeterende stijl, verder met de woorden: „Want de hemelen zijn Zijn werk, de aarde is Zijn schepping, de zee is het werk van Zijn handen; de mens is Zijn maaksel en Zijn beeld; de zon, maan en sterren zijn Zijn scheppingswerken, gemaakt tot tekenen en voor het vaststellen van tijdperken en dagen en jaren, opdat ze de mens mogen dienen als slaven; en alle dingen heeft God gemaakt uit dingen die er niet waren tot dingen die zijn, opdat door Zijn werken Zijn grootheid bekend en begrepen moge worden.”

Nog een voorbeeld van Theophilus’ aanval op de valse goden van zijn tijd treft men aan in de volgende woorden tot Autolycus: „De namen van degenen die u zegt te aanbidden, zijn de namen van dode mannen. . . . En wat voor mannen waren zij? Is Saturnus geen kannibaal gebleken, die zijn eigen kinderen doodde en verslond? En als u over zijn zoon Jupiter spreekt, . . . hoe hij door een geit werd gezoogd . . . En zijn andere daden, — zijn incest, zijn overspel en zijn wellust.”

Terwijl hij zijn betoog verder uitwerkt, verstevigt Theophilus zijn standpunt tegen heidense afgoderij. Hij schrijft: „Moet ik verder de menigte dieren opsommen die door de Egyptenaren worden aanbeden, zowel reptielen als vee, wilde beesten, vogels en riviervissen . . . De Grieken en de andere natiën aanbidden steen en hout en andere soorten materie.” „Maar ik aanbid God, de levende en ware God”, verklaart Theophilus. — Vergelijk 2 Samuël 22:47; Handelingen 14:15; Romeinen 1:22, 23.

Een waardevol getuigenis

De vermaningen en aansporingen in Theophilus’ driedelige betoog tegen Autolycus zijn veelzijdig en gedetailleerd. Andere geschriften van Theophilus waren tegen Hermogenes en Marcion gericht. Hij schreef ook leerboeken en stichtelijke boeken waarin hij commentaar gaf op de Evangeliën. Maar alleen de drie boeken aan Autolycus, één enkel handschrift, zijn bewaard gebleven.

Het eerste boek is een apologie gericht aan Autolycus ter verdediging van de christelijke religie. Het tweede boek aan Autolycus pleit tegen populaire heidense religie, speculatie, filosofen en dichters. In Theophilus’ derde boek wordt heidense literatuur vergeleken met de Schrift.

Aan het begin van Theophilus’ derde boek was Autolycus blijkbaar nog steeds van mening dat het Woord der waarheid een verzinsel was. Theophilus hekelt Autolycus door te zeggen: „U accepteert dwazen graag. Anders zou u er niet door verstandeloze mannen toe overgehaald zijn voor holle woorden te zwichten en geloof te hechten aan het wijdverbreide gerucht.”

Wat was dat „wijdverbreide gerucht”? Theophilus brengt de bron aan het licht. Lasteraars „met goddeloze lippen beschuldigen ons, aanbidders van God die christenen worden genoemd, valselijk door te beweren dat wij allen onze vrouwen gemeenschappelijk hebben voor vrij geslachtelijk verkeer; en dat wij zelfs incest plegen met onze eigen zusters, en wat het meest goddeloos en barbaars is van alles, dat wij mensenvlees eten.” Theophilus spande zich in om dit hoogst onnauwkeurige beeld dat de heidenen van belijdende tweede-eeuwse christenen hadden te bestrijden. Hij gebruikte het licht der waarheid dat in Gods geïnspireerde Woord vervat is. — Mattheüs 5:11, 12.

Dat Theophilus vertrouwd was met Gods Woord, blijkt uit zijn veelvuldige gebruik van en verwijzing naar zowel Hebreeuwse als Griekse bijbelteksten. Hij was een van de eerste commentatoren van de Evangeliën. Theophilus’ vele verwijzingen naar de Schrift verschaffen een rijkdom aan inzicht in de denkwijze die in zijn tijd heerste. Hij gebruikte zijn bekendheid met de geïnspireerde geschriften om te tonen dat ze verre superieur zijn aan heidense filosofie.

De ordening van Theophilus’ materiaal, zijn moraliserende toon en zijn repeterende stijl laten volgens sommigen wellicht te wensen over. In welke mate de voorzegde afval de nauwkeurigheid van zijn zienswijzen beïnvloed kan hebben, kunnen wij op dit moment niet zeggen (2 Thessalonicenzen 2:3-12). Niettemin was Theophilus tegen de tijd dat hij stierf, omstreeks 182 G.T., blijkbaar een onvermoeibare apologeet geworden, wiens geschriften interessant zijn voor ware christenen in onze moderne tijd.

[Illustratie op blz. 30]

Theophilus weerlegde vrijmoedig de argumenten van Autolycus

[Illustratieverantwoording op blz. 28]

De illustraties op blz. 28 en 30 zijn overgenomen uit Illustrirte Pracht-Bibel/Heilige Schrift des Alten und Neuen Testaments, nach der deutschen Uebersetzung D. Martin Luther’s

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen