Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w96 1/8 blz. 4-8
  • Een betere hoop voor de ziel

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een betere hoop voor de ziel
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • De ziel in de Hebreeuwse Geschriften
  • De Griekse invloed
  • Hoe de vroege christenen de ziel bezagen
  • De werkelijke oorsprongen van de leerstelling
  • Leeft de ziel na de dood voort?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Wat wordt met de „ziel” bedoeld?
    Is dit leven alles wat er is?
  • Leven na de dood — Wat zegt de bijbel?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Uw kijk op de ziel beïnvloedt uw leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
w96 1/8 blz. 4-8

Een betere hoop voor de ziel

DIT hadden de Romeinse soldaten niet verwacht. Toen zij de bergvesting Masada binnenstormden, het laatste bolwerk van de opstandige joodse strijdkrachten, zetten zij zich schrap voor de aanval van hun vijanden, voor de kreten van strijders, voor het gegil van vrouwen en kinderen. In plaats daarvan hoorden zij alleen een geknetter van vlammen. Toen de Romeinen de brandende citadel doorzochten, ontdekten zij de vreselijke waarheid: hun vijanden — zo’n 960 mensen — waren al dood! De joodse krijgers hadden stelselmatig hun eigen gezin en vervolgens elkaar afgeslacht. De laatste man had zelfmoord gepleegd.a Wat had hen tot deze gruwelijke massamoord en zelfmoord gedreven?

Volgens Josephus, een geschiedschrijver uit diezelfde tijd, was het geloof in de onsterfelijke ziel een belangrijke factor geweest. Eleazar ben Jaïr, de leider van de Zeloten in Masada, had eerst gepoogd zijn mannen ervan te overtuigen dat zelfmoord eervoller zou zijn dan dood of slavernij door toedoen van de Romeinen. Toen hij hen zag aarzelen, stak hij een gloedvolle redevoering af over de ziel. Hij vertelde hun dat het lichaam louter een belemmering vormde, een gevangenis voor de ziel. „Maar pas wanneer zij verlost is van dat zware gewicht dat haar voortdurend weer omlaag trekt naar de aarde en aan haar hangt,” zo vervolgde hij, „pas wanneer zij weer op haar eigen plaats terug is, pas dan kan zij zich ten volle ontplooien in de kracht van haar gelukzaligheid en wordt zij door niets meer belemmerd, onzichtbaar als ze is, zoals God zelf, voor het menselijk oog.”

De reactie? Josephus bericht dat nadat Eleazar langdurig in deze trant gesproken had, zijn toehoorders „hem eenstemmig [onderbraken] en . . . haastig tot actie [overgingen]. Ze waren zo volledig buiten zichzelf dat ze het niet langer uithielden.” Josephus voegt eraan toe: „Als door demonen bezeten vlogen ze uiteen, de een wilde de ander voor zijn. . . . Zo bezeten waren ze van het verlangen hun vrouwen en kinderen en zichzelf af te slachten.”

Dit macabere voorbeeld illustreert hoe ingrijpend de leerstelling van de onsterfelijke ziel de normale menselijke kijk op de dood kan wijzigen. Gelovigen wordt geleerd de dood niet als ’s mensen ergste vijand te bezien maar als louter een poort die de ziel bevrijdt zodat ze zich in een hoger bestaan kan verheugen. Maar waarom geloofden die joodse Zeloten dit? Velen zouden veronderstellen dat hun heilige geschriften, de Hebreeuwse Geschriften, leren dat de mens een geest in zich heeft die bewustzijn bezit, een ziel die na de dood ontsnapt om verder te leven. Is dat werkelijk zo?

De ziel in de Hebreeuwse Geschriften

Kort gezegd: Nee. In het allereerste boek van de bijbel, Genesis, vernemen wij al dat de ziel niet iets is wat u hebt, maar iets wat u bent. Wij lezen over de schepping van Adam, de eerste mens: „De mens werd een levende ziel” (Genesis 2:7). Het Hebreeuwse woord dat hier voor ziel gebruikt is, neʹfesj, komt meer dan 700 maal in de Hebreeuwse Geschriften voor en brengt niet eenmaal de gedachte over van een afzonderlijk, etherisch, geestelijk deel van de mens. Integendeel, de ziel is tastbaar, concreet, fysiek.

Zoek de volgende hier genoemde schriftplaatsen eens in uw eigen bijbel op, want in elk daarvan staat in het Hebreeuws het woord neʹfesj. Ze tonen duidelijk aan dat de ziel risico en gevaar kan lopen en zelfs ontvoerd kan worden (Deuteronomium 24:7; Rechters 9:17; 1 Samuël 19:11); dingen kan aanraken (Job 6:7); in ijzers geslagen kan worden (Psalm 105:18); er hevig naar kan verlangen iets te eten, gekweld kan worden door vasten en kan verzwakken door honger en dorst; en aan een wegterende ziekte kan lijden of zelfs aan slapeloosheid als gevolg van verdriet (Deuteronomium 12:20; Psalm 35:13; 69:10; 106:15; 107:9; 119:28). Met andere woorden, omdat uw ziel u is, uw eigen ik, kan uw ziel alles ervaren wat u kunt ervaren.b

Betekent dit dan dat de ziel in feite kan sterven? Ja. Menselijke zielen zijn beslist niet onsterfelijk, want in de Hebreeuwse Geschriften wordt over ze gezegd dat ze worden „afgesneden” of terechtgesteld wegens kwaaddoen, dat ze worden doodgeslagen, vermoord, verdelgd en verscheurd (Exodus 31:14; Deuteronomium 19:6; 22:26; Psalm 7:2). „De ziel die zondigt, díe zal sterven”, zegt Ezechiël 18:4. Het is duidelijk dat de dood het einde is dat alle menselijke zielen gemeen hebben, aangezien wij allen zondigen (Psalm 51:5). Tot de eerste mens, Adam, werd gezegd dat de straf voor de zonde de dood was — niet overplaatsing naar het geestenrijk en onsterfelijkheid (Genesis 2:17). En toen hij zondigde, werd het vonnis uitgesproken: „Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Genesis 3:19). Toen Adam en Eva stierven, werden zij eenvoudig wat de bijbel dikwijls ’dode zielen’ of ’overleden zielen’ noemt. — Numeri 5:2; 6:6.

Geen wonder dat The Encyclopedia Americana over de ziel in de Hebreeuwse Geschriften zegt: „De oudtestamentische opvatting van de mens is die van een eenheid, niet een vereniging van ziel en lichaam.” Er wordt aan toegevoegd: „Nefesj . . . wordt nooit opgevat als iets wat gescheiden van het lichaam functioneert.”

Wat geloofden getrouwe joden dan dat de dood was? Eenvoudig gezegd geloofden zij dat de dood het tegenovergestelde van leven is. Psalm 146:4 vertelt wat er gebeurt wanneer de geest of levenskracht een mens verlaat: „Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.”c In dezelfde trant schreef koning Salomo dat de doden „zich van helemaal niets bewust” zijn. — Prediker 9:5.

Waarom waren dan veel eerste-eeuwse joden, zoals de Zeloten van Masada, zo overtuigd van de onsterfelijkheid van de ziel?

De Griekse invloed

De joden hadden dit idee niet uit de bijbel maar van de Grieken. Tussen de zevende en vijfde eeuw v.G.T. schijnt de gedachte de weg te hebben gevonden van de mysterieuze Griekse religieuze culten naar de Griekse filosofie. De gedachte van een hiernamaals waar slechte zielen een pijnlijke vergelding zouden ondergaan, was lange tijd zeer populair geweest, en de opvatting kreeg vaste voet en verbreidde zich. Filosofen debatteerden eindeloos over wat de ziel nu precies was. Homerus beweerde dat de ziel bij de dood wegvloog met een hoorbaar zoemend, tsjilpend of ritselend geluid. Epicurus zei dat de ziel zelfs zwaarte bezat en daarom een oneindig klein lichaam was.d

Maar misschien wel de grootste voorvechter van de onsterfelijke ziel was de Griekse filosoof Plato uit de vierde eeuw v.G.T. Zijn beschrijving van de dood van zijn leermeester, Socrates, onthult overtuigingen die sterke overeenkomst vertonen met die van de Zeloten van Masada eeuwen later. Zoals de geleerde Oscar Cullmann het uitdrukt: „Plato toont ons hoe Socrates in volstrekte vrede en innerlijke rust zijn dood tegemoet treedt. De dood van Socrates is een prachtige dood. Niets is hier te zien van de verschrikking van de dood. Socrates kan de dood niet vrezen, daar deze ons immers juist van het lichaam bevrijdt. . . . De dood is de grootste vriend van de ziel. Zo leert hij; en zo sterft hij, in wonderschone harmonie met zijn leer.”

Blijkbaar gedurende het tijdvak van de Makkabeeën in de tweede eeuw voor Christus begonnen de joden deze leer van de Grieken over te nemen. In de eerste eeuw G.T. vertelt Josephus ons dat de Farizeeën en de Essenen — machtige joodse religieuze groeperingen — deze leerstelling omhelsden. Enige gedichten die vermoedelijk in dat tijdperk werden geschreven, weerspiegelen dezelfde geloofsovertuiging.

Maar hoe stond Jezus Christus hier tegenover? Onderwezen ook hij en zijn volgelingen deze gedachte uit de Griekse religie?

Hoe de vroege christenen de ziel bezagen

De eerste-eeuwse christenen bezagen de ziel niet zoals de Grieken. Beschouw bijvoorbeeld de dood van Jezus’ vriend Lazarus. Als Lazarus een onsterfelijke ziel had gehad die bij de dood vrij en gelukkig was weggevlogen, zou het verslag in Johannes hoofdstuk 11 er dan niet heel anders uitzien? Jezus zou het zijn volgelingen toch stellig hebben gezegd als Lazarus levend en wel en met een volledig bewustzijn in de hemel was; daarentegen herhaalde hij de gedachte uit de Hebreeuwse Geschriften en deelde hun mee dat Lazarus sliep, geen bewustzijn bezat (vers 11). Jezus zou beslist blij zijn geweest als zijn vriend zich nu in een schitterend nieuw bestaan mocht verheugen; in plaats daarvan lezen wij dat hij in het openbaar weende over zijn dood (vers 35). Stellig zou Jezus, als de ziel van Lazarus in de hemel was en zich verlustigde in gelukzalige onsterfelijkheid, nooit zo wreed zijn geweest hem te bevelen terug te keren om nog een jaar of wat in de „gevangenis” van een onvolmaakt fysiek lichaam te midden van de zieke en stervende mensheid te leven.

Keerde Lazarus terug uit de dood met gloedvolle verhalen over zijn glorierijke vier dagen als bevrijd, onbelichaamd geestelijk wezen? Nee. Wie in de onsterfelijke ziel gelooft, zal antwoorden dat dit kwam doordat wat de man ervaren had te ontzagwekkend was voor woorden. Maar dat argument overtuigt niet; had Lazarus dat dan niet op zijn minst aan zijn geliefden kunnen vertellen — dat hij een ervaring had gehad die te geweldig was om te beschrijven? In plaats daarvan zei Lazarus niets over ervaringen die hij had gehad terwijl hij dood was. Denk u dat eens in — geen woord over dat ene onderwerp waar mensen nu juist zo nieuwsgierig naar zijn, meer dan naar enig ander onderwerp: hoe het is om dood te zijn! Dat zwijgen is maar op één manier te verklaren. Er viel niets te vertellen. De doden slapen en zijn zich van niets bewust.

Stelt de bijbel de dood dus voor als de vriend van de ziel, louter een overgangsrite tussen twee stadia van bestaan? Nee! Voor ware christenen zoals de apostel Paulus was de dood geen vriend; het was de „laatste vijand” (1 Korinthiërs 15:26). Christenen zien de dood niet als natuurlijk maar als verschrikkelijk, als onnatuurlijk, want hij is een rechtstreeks gevolg van zonde en opstand tegen God (Romeinen 5:12; 6:23). De dood heeft nooit deel uitgemaakt van Gods oorspronkelijke voornemen met de mensheid.

Ware christenen zijn echter niet zonder hoop als het op de dood van de ziel aankomt. De opstanding van Lazarus is een van de vele bijbelse verslagen die ons op een aanschouwelijke manier de ware, schriftuurlijke hoop voor dode zielen tonen — de opstanding. De bijbel leert twee verschillende soorten opstanding. Voor de overgrote meerderheid van de mensen die in het graf rusten, of het nu rechtvaardigen of onrechtvaardigen betreft, is er de hoop op een opstanding tot eeuwig leven in het Paradijs hier op aarde (Lukas 23:43; Johannes 5:28, 29; Handelingen 24:15). Voor een kleine groep, die Jezus aanduidde als zijn „kleine kudde”, is er een opstanding tot onsterfelijk leven als geestelijke wezens in de hemel. Dezen, tot wie Christus’ apostelen behoren, zullen met Christus Jezus over de mensheid regeren en de mensen weer tot volmaaktheid brengen. — Lukas 12:32; 1 Korinthiërs 15:53, 54; Openbaring 20:6.

Hoe komt het dan dat wij moeten vaststellen dat de kerken van de christenheid niet de opstanding maar de onsterfelijkheid van de menselijke ziel leren? Beschouw het antwoord eens dat enige tijd geleden, in 1959, door de theoloog Werner Jaeger in The Harvard Theological Review werd verschaft: „Het belangrijkste feit in de geschiedenis van de christelijke leer was dat de vader van de christelijke theologie, Origenes, een platonisch filosoof aan de Alexandrijnse school was. Hij bouwde het hele kosmische drama van de ziel, dat hij van Plato had overgenomen, in de christelijke leer in.” De kerk deed dus precies hetzelfde wat de joden eeuwen eerder hadden gedaan! Zij keerden bijbelse leringen de rug toe ten gunste van Griekse filosofie.

De werkelijke oorsprongen van de leerstelling

Nu zullen sommigen ter verdediging van de leerstelling van de onsterfelijkheid van de ziel misschien vragen: Hoe komt het dat dezelfde leerstelling in de een of andere vorm door zoveel religies van de wereld wordt geleerd? De Schrift verschaft een deugdelijke reden waarom deze leer in de religieuze gemeenschappen van deze wereld zo wijdverbreid is.

De bijbel vertelt ons dat „de gehele wereld . . . in de macht van de goddeloze [ligt]” en identificeert Satan specifiek als „de heerser van deze wereld” (1 Johannes 5:19; Johannes 12:31). Het is duidelijk dat de religies van de wereld niet immuun zijn geweest voor Satans invloed. Integendeel, ze hebben zeer veel bijgedragen tot de beroering en strijd in de huidige wereld. En in de kwestie van de ziel schijnen ze Satans denken maar al te helder te weerspiegelen. Hoe dat zo?

Denk nog eens terug aan de eerste leugen die ooit werd verteld. God had tegen Adam en Eva gezegd dat de dood het gevolg zou zijn als zij tegen hem zondigden. Maar Satan verzekerde Eva: „Gij zult volstrekt niet sterven” (Genesis 3:4). Natuurlijk stierven Adam en Eva wel; zij keerden terug tot het stof, zoals God had gezegd. Satan, „de vader van de leugen”, heeft nooit afstand genomen van zijn eerste onwaarheid (Johannes 8:44). In talloze religies die van de bijbelse leer afwijken of deze regelrecht negeren, wordt nog altijd dezelfde gedachte overgebracht: ’Gij zult volstrekt niet sterven. Uw lichaam mag dan vergaan, maar uw ziel zal voortleven, in eeuwigheid — net als God!’ Het is interessant dat Satan ook tegen Eva had gezegd dat zij „als God” zou zijn! — Genesis 3:5.

Hoeveel beter is het een hoop te hebben die niet op leugens of menselijke filosofieën berust maar op waarheid. Hoeveel beter is het er vast op te kunnen vertrouwen dat onze gestorven geliefden zich zonder bewustzijn in het graf bevinden, in plaats van ons zorgen te moeten maken over de verblijfplaats van een onsterfelijke ziel! Deze slaap van de doden hoeft ons niet te verschrikken of neerslachtig te maken. In zekere zin kunnen wij het zo bezien dat de doden zich in een veilige rustplaats bevinden. Waarom veilig? Omdat de bijbel ons verzekert dat de doden die Jehovah liefheeft in een speciaal opzicht levend zijn (Lukas 20:38). Zij leven in zijn herinnering. Dat is een intens vertroostende gedachte, want zijn herinnering is onbegrensd. Hij verlangt er vurig naar talloze miljoenen geliefde mensen tot leven te brengen en hun de gelegenheid te geven eeuwig op een paradijsaarde te leven. — Vergelijk Job 14:14, 15.

De glorierijke dag van de opstanding zal komen, want al Jehovah’s beloften moeten worden vervuld (Jesaja 55:10, 11). Denk u alleen maar eens in dat deze profetie werkelijkheid wordt: „Maar uw doden leven, hun lichamen zullen herrijzen. Zij die in de aarde slapen, zullen ontwaken en juichen van vreugde; want uw dauw is een dauw van sprankelend licht, en de aarde zal die doden van lang geleden weer geboren doen worden” (Jesaja 26:19, The New English Bible). De doden die in het graf slapen, zijn dus zo veilig als een baby in de schoot van zijn moeder. Weldra zullen zij „geboren” worden, weer tot leven gebracht worden op een paradijsaarde!

Welke hoop zou er beter kunnen zijn dan deze?

[Voetnoten]

a Naar verluidt hadden twee vrouwen en vijf kinderen het overleefd door zich te verstoppen. Later vertelden de vrouwen de bijzonderheden aan hun Romeinse overwinnaars.

b Uiteraard heeft het woord neʹfesj, net als zoveel woorden die in zeer ruime zin toegepast kunnen worden, ook andere betekenisnuances. Het kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de innerlijke persoon, in het bijzonder als het gaat om diepe gevoelens (1 Samuël 18:1). Het kan ook betrekking hebben op het leven dat iemand als ziel bezit. — 1 Koningen 17:21-23.

c Het Hebreeuwse woord voor „geest”, roeʹach, betekent „adem” of „wind”. In verband met mensen heeft het geen betrekking op een bewustzijn bezittende geestelijke zelfstandigheid maar veeleer, zoals The New International Dictionary of New Testament Theology het uitdrukt, op „de levenskracht van de afzonderlijke persoon”.

d Hij was niet de laatste die er dit soort nogal excentrieke gedachten op na hield. In het begin van deze eeuw beweerde een wetenschapper zelfs dat hij de zielen van verscheidene personen had gewogen door het gewicht dat zij onmiddellijk na hun dood hadden, af te trekken van hun gewicht onmiddellijk voor hun dood.

[Illustratie op blz. 7]

De joodse Zeloten in Masada geloofden dat de dood hun ziel zou bevrijden

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen