Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w98 1/2 blz. 24-28
  • „Uw liefderijke goedheid is beter dan het leven”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Uw liefderijke goedheid is beter dan het leven”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Opleiding voor de bediening
  • De start van een levenslange carrière
  • Speciale dienstvoorrechten
  • Naar Canada en dan naar België
  • Verhoogde naoorlogse activiteit
  • Aan de omstandigheden aanpassen
  • Wij ontvingen een doel in het leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Dankbaar voor een heerlijk leven van dienst
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1984
  • Het goede nieuws zonder ophouden bekendmaken (1942–1975)
    Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk
  • Mijn leven in Jehovah’s door de geest geleide organisatie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
w98 1/2 blz. 24-28

„Uw liefderijke goedheid is beter dan het leven”

Zoals verteld door Calvin H. Holmes

Het was december 1930, en ik had net de koeien gemolken toen Pa thuiskwam van een bezoek aan een buurman. „Dit is een boek dat Wyman me geleend heeft”, zei hij terwijl hij een blauwe publikatie uit zijn zak haalde. Het boek was getiteld Deliverance (Bevrijding), uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap. Pa, die zelden iets las, zat dat boek tot laat in de nacht te lezen.

LATER leende Pa andere boeken, met titels als Light (Licht) en Reconciliation (Verzoening), afkomstig van dezelfde uitgevers. Hij vond Moeders oude bijbel en bleef tot laat in de nacht op om bij het licht van een petroleumlamp te lezen. Er kwam een grote verandering over Pa. Die winter praatte hij uren tegen ons — mijn moeder, mijn drie zussen en ik — terwijl wij rond onze oude houtkachel bij elkaar gekropen zaten.

Pa zei dat de mensen die deze boeken uitgaven Bijbelonderzoekers werden genoemd en dat wij volgens hen in „de laatste dagen” leefden (2 Timotheüs 3:1-5). Hij legde uit dat de aarde bij het einde van de wereld niet vernietigd zou worden maar dat ze onder Gods koninkrijk in een paradijs zou worden veranderd (2 Petrus 3:5-7, 13; Openbaring 21:3, 4). Dat vond ik heel interessant klinken.

Pa begon er ook over wanneer wij samen aan het werk waren. Ik herinner mij dat wij maïskolven aan het pellen waren toen hij uitlegde dat Gods naam Jehovah is (Psalm 83:18). Zodoende nam ik in het voorjaar van 1931, toen ik nog maar veertien jaar was, mijn standpunt voor Jehovah en zijn koninkrijk in. Ik bad tot Jehovah in de oude appelboomgaard achter het huis en beloofde plechtig dat ik hem voor altijd zou dienen. Mijn hart was toen al bewogen door de liefderijke goedheid van onze wonderbare God. — Psalm 63:3.

Wij woonden op een boerderij ongeveer 30 kilometer van St. Joseph (Missouri, VS) en nog geen 65 kilometer van Kansas City. Pa was geboren in een blokhut die mijn overgrootvader in het begin van de negentiende eeuw bij de boerderij had gebouwd.

Opleiding voor de bediening

In de zomer van 1931 hoorden wij via de radio de openbare lezing „Het Koninkrijk, de hoop der wereld”, die Joseph Rutherford, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, op een congres in Columbus (Ohio) hield. Die lezing raakte mijn hart, en ik was blij dat ik samen met Pa de brochure waar deze belangrijke openbare toespraak in stond, onder onze kennissen mocht verspreiden.

In het voorjaar van 1932 bezocht ik mijn eerste vergadering van Jehovah’s Getuigen. Onze buurman nodigde Pa en mij uit om in St. Joseph naar een lezing te komen luisteren door George Draper, een reizende opziener van Jehovah’s Getuigen. Toen wij aankwamen was de vergadering half voorbij, en ik vond een zitplaats achter de stoere, brede rug van J. D. Dreyer, die een belangrijke rol in mijn leven zou spelen.

In september 1933 bezocht ik met Pa een grote vergadering in Kansas City, waar ik voor het eerst aan de openbare prediking deelnam. Pa gaf mij drie brochures, met de instructie om het volgende te zeggen: „Ik ben een van Jehovah’s Getuigen en ik predik het goede nieuws van Gods koninkrijk. U hebt ongetwijfeld rechter Rutherford via de radio gehoord. Zijn lezingen worden elke week door meer dan 300 stations uitgezonden.” En dan bood ik een brochure aan. Toen ik die avond, terug op de boerderij, de koeien molk, vond ik dat dit de gedenkwaardigste dag van mijn leven was.

Al gauw viel de winter in en werd het reizen moeilijk voor ons. Maar toen kwamen broeder Dreyer en zijn vrouw op bezoek en vroegen of ik op zaterdagavond naar hun huis wilde komen om dan bij hen te overnachten. De wandeling van tien kilometer naar het huis van de familie Dreyer was beslist de moeite waard, want daardoor kon ik hen de volgende dag in de bediening vergezellen en de Wachttoren-studie in St. Joseph bijwonen. Sindsdien heb ik zelden de velddienst op zondag gemist. De opleiding en raad van broeder Dreyer bleken van onschatbare waarde.

Op 2 september 1935, op een grote vergadering in Kansas City, kon ik eindelijk mijn opdracht aan Jehovah symboliseren door de waterdoop.

De start van een levenslange carrière

In het begin van 1936 gaf ik mij op als pionier, of volle-tijddienaar, en ik werd op de lijst gezet van personen die een pionierspartner zochten. Kort daarop kreeg ik een brief van Edward Stead uit Arvada (Wyoming). Hij vertelde dat hij in een rolstoel zat en hulp nodig had om te kunnen pionieren. Ik nam onmiddellijk zijn aanbod aan en werd op 18 april 1936 als pionier aangesteld.

Voordat ik uit huis ging om met broeder Stead te gaan samenwerken, nam mijn moeder mij apart. „Jongen, weet je zeker dat dit is wat je wilt doen?”, vroeg zij.

„Zonder dit zou het leven niet de moeite waard zijn”, antwoordde ik. Ik was gaan beseffen dat Jehovah’s liefderijke goedheid belangrijker is dan wat maar ook.

Pionieren met Ted, zoals wij broeder Stead noemden, was een uitstekende opleiding. Hij was bijzonder ijverig en had een heel aantrekkelijke manier om de Koninkrijksboodschap aan te bieden. Maar ongeveer alles wat Ted kon doen, was schrijven en praten; al zijn gewrichten waren stijf door reumatoïde artritis. Ik stond vroeg op om hem te wassen en te scheren, het ontbijt klaar te maken en hem te voeren. Dan kleedde ik hem aan en maakte hem klaar voor de velddienst. Die zomer pionierden wij in Wyoming en Montana, en ’s nachts sliepen wij buiten. Ted sliep in de speciale overkapping die op zijn pick-up was gebouwd, en ik sliep op de grond. Later dat jaar verhuisde ik naar het zuiden om in Tennessee, Arkansas en Mississippi te pionieren.

In september 1937 bezocht ik mijn eerste grote congres, in Columbus (Ohio). Daar werden regelingen getroffen om de prediking met de grammofoon van start te doen gaan. Wij noemden elke keer dat wij de grammofoon gebruikten, een „setup” (opstelling). Eén maand had ik meer dan 500 „setups” en luisterden er ruim 800 mensen. Nadat ik in veel steden van oostelijk Tennessee, Virginia en West Virginia getuigenis had gegeven, werd ik uitgenodigd om als speciale pionier in een nieuwe hoedanigheid te gaan dienen, in samenwerking met de zonedienaar, zoals reizende opzieners destijds werden genoemd.

Ik bezocht gemeenten en geïsoleerde groepen in West Virginia — bij elk daarvan bracht ik twee tot vier weken door — en nam de leiding in de velddienst. Vervolgens werd ik in januari 1941 als zonedienaar aangesteld. Inmiddels hadden Moeder en mijn drie zussen — Clara, Lois en Ruth — hun standpunt voor het Koninkrijk ingenomen. Bijgevolg bezocht ons hele gezin die zomer gezamenlijk het grote congres in St. Louis.

Kort na het congres werden de zonedienaren ervan in kennis gesteld dat het zonewerk eind november 1941 zou ophouden. De maand daarop mengden de Verenigde Staten zich in de Tweede Wereldoorlog. Ik kreeg een toewijzing als speciale pionier, wat betekende dat ik 175 uur per maand aan de bediening zou besteden.

Speciale dienstvoorrechten

In juli 1942 ontving ik een brief waarin werd gevraagd of ik bereid zou zijn in het buitenland te dienen. Na bevestigend te hebben gereageerd werd ik op Bethel, het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York), uitgenodigd. Ongeveer twintig ongehuwde broeders werden tegelijkertijd opgeroepen voor een speciale opleiding.

Nathan H. Knorr, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, zette uiteen dat de predikingsactiviteit achteruit was gegaan en dat wij opgeleid zouden worden om de gemeenten geestelijk te sterken. „Wij willen niet alleen weten wat er mis is in de gemeente,” zei hij, „maar wat jullie eraan hebben gedaan.”

Terwijl wij op Bethel waren, hield Fred Franz, die broeder Knorr in 1977 als president opvolgde, een lezing waarin hij zei: „De Tweede Wereldoorlog zal eindigen, en er zal een groot predikingswerk van start gaan. Ongetwijfeld zullen er nog miljoenen in Jehovah’s organisatie bijeengebracht worden!” Die lezing veranderde mijn zienswijze totaal. Toen de toewijzingen werden uitgedeeld, kreeg ik te horen dat ik alle gemeenten in de staten Tennessee en Kentucky zou bezoeken. Wij werden broederdienaren genoemd, een term die later in kringopziener is veranderd.

Ik begon op 1 oktober 1942, toen ik nog maar 25 jaar was, de gemeenten te bedienen. In die tijd waren sommige gemeenten alleen te voet of te paard bereikbaar. Soms sliep ik in dezelfde kamer als het gezin dat mij onderdak verleende.

Terwijl ik in juli 1943 de gemeente Greeneville in Tennessee bediende, ontving ik een uitnodiging om de tweede klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead bij te wonen. Op Gilead leerde ik wat het werkelijk betekent „meer dan gewone aandacht [te] schenken aan de dingen die wij gehoord hebben” en „altijd volop te doen [te hebben] in het werk van de Heer” (Hebreeën 2:1; 1 Korinthiërs 15:58). De vijf maanden van de cursus vlogen om, en op 31 januari 1944 brak de graduatiedag aan.

Naar Canada en dan naar België

Enkelen van ons werden aan Canada toegewezen, waar onlangs een verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen was opgeheven. Ik kreeg de reizende dienst als toewijzing, hetgeen betekende dat ik tussen sommige gemeenten grote afstanden moest afleggen. Tijdens mijn rondreizen was het heerlijk om ervaringen te horen over de manier waarop onze prediking tijdens het verbod in Canada was voortgezet (Handelingen 5:29). Velen vertelden ons over de zogenoemde „bliksemacties”, waarbij in één nacht in praktisch elk huis van het ene einde van Canada tot het andere een brochure werd achtergelaten. Wat was het goed nieuws toen wij in mei 1945 hoorden dat de oorlog in Europa voorbij was!

Die zomer, terwijl ik een gemeente in het plaatsje Osage (Saskatchewan) bediende, ontving ik een brief van broeder Knorr, die luidde: „Ik bied je het voorrecht aan naar België te gaan. . . . Er is veel werk te doen in dat land. Het is een door de oorlog verscheurd land, en onze broeders hebben hulp nodig, en het schijnt goed iemand uit Amerika te zenden om hun de juiste hulp en vertroosting te geven die zij nodig hebben.” Ik reageerde onmiddellijk en aanvaardde de toewijzing.

In november 1945 was ik op Brooklyn-Bethel om Frans te studeren met Charles Eicher, een oudere broeder uit de Elzas. Ik ontving ook een snelle opleiding in bijkantoorprocedures. Voordat ik naar Europa vertrok, bracht ik een kort bezoek aan mijn familie en vrienden in St. Joseph (Missouri).

Op 11 december verliet ik New York op de Queen Elizabeth, en vier dagen later kwam ik in Southampton (Engeland) aan. Ik bleef een maand op het Britse bijkantoor, waar ik nog meer opleiding ontving. Daarna, op 15 januari 1946, stak ik Het Kanaal over en kwam in Oostende (België) aan land. Vandaar ging ik per trein naar Brussel, waar ik op het station door de hele Bethelfamilie werd opgewacht.

Verhoogde naoorlogse activiteit

Mijn toewijzing was het opzicht te voeren over het Koninkrijkswerk in België, maar ik sprak de taal niet eens. Na ongeveer zes maanden kende ik genoeg Frans om me te redden. Het was een voorrecht zij aan zij te werken met degenen die hun leven hadden gewaagd om tijdens de vijf jaar durende nazi-bezetting de prediking voort te zetten. Sommigen van hen waren nog maar net uit de concentratiekampen bevrijd.

De broeders stonden te popelen om het werk te organiseren en degenen die naar de bijbelse waarheid hongerden, te voeden. Er werden dus regelingen getroffen voor het houden van grote vergaderingen en het bezoeken van de gemeenten door kringopzieners. Wij kregen ook aanmoedigende bezoeken van Nathan Knorr, Milton Henschel, Fred Franz, Grant Suiter en John Booth — allen vertegenwoordigers van het hoofdbureau in Brooklyn. In die begindagen diende ik als kringopziener, districtsopziener en bijkantooropziener. Op 6 december 1952, na bijna zeven jaar in België te hebben gediend, trouwde ik met Emilia Vanopslaugh, die eveneens op het Belgische bijkantoor werkte.

Een paar maanden later, op 11 april 1953, werd ik op het plaatselijke politiebureau ontboden en ervan in kennis gesteld dat mijn aanwezigheid een gevaar was voor de veiligheid van België. Ik ging naar Luxemburg om af te wachten terwijl er bij de Raad van State beroep werd aangetekend.

In februari 1954 bekrachtigde de Belgische Raad van State de uitspraak dat mijn aanwezigheid een gevaar voor het land was. Het bewijsmateriaal dat men aanvoerde, was dat sinds mijn aankomst in België het aantal Getuigen in het land opzienbarend was toegenomen — van 804 in 1946 naar 3304 in 1953 — en dat als gevolg daarvan de veiligheid van België werd bedreigd omdat veel jonge Getuigen een krachtig standpunt voor christelijke neutraliteit innamen. Bijgevolg werden Emilia en ik aan Zwitserland toegewezen, waar wij in het Franssprekende gedeelte in de kringdienst gingen.

De Koninkrijksbedieningsschool — een school voor verdere opleiding van christelijke ouderlingen — werd in 1959 in South Lansing (New York) opgericht. Ik werd daar uitgenodigd voor een opleiding om les te geven aan klassen van deze school in Europa. Terwijl ik in de Verenigde Staten was, bezocht ik mijn familie in St. Joseph (Missouri). Daar zag ik mijn lieve moeder voor het laatst. Zij stierf in januari 1962; Pa was in juni 1955 overleden.

De Koninkrijksbedieningsschool in Parijs (Frankrijk) begon in maart 1961, en Emilia vergezelde mij. Districtsopzieners, kringopzieners, gemeenteopzieners en speciale pioniers uit Frankrijk, België en Zwitserland kwamen naar de school. De daaropvolgende veertien maanden leidde ik twaalf klassen van deze vier weken durende cursus. Daarna, in april 1962, ontdekten wij dat Emilia in verwachting was.

Aan de omstandigheden aanpassen

Wij gingen terug naar Genève (Zwitserland), waar wij een permanente verblijfsvergunning hadden. Het was echter niet gemakkelijk om huisvesting te vinden, want er was een groot woningtekort. Werk vinden was evenmin gemakkelijk. Uiteindelijk vond ik een baan bij een groot warenhuis in het centrum van Genève.

Ik was 26 jaar in de volle-tijddienst geweest, dus onze veranderde omstandigheden vereisten heel wat aanpassing. In de 22 jaar dat ik bij het warenhuis werkte en onze twee dochters, Lois en Eunice, hielp grootbrengen, hebben wij als gezin altijd de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats gesteld (Mattheüs 6:33). Na mijn pensionering in 1985 ben ik als vervangende kringopziener gaan dienen.

Emilia’s gezondheid is erg slecht, maar zij doet wat zij kan in de velddienst. Lois heeft ongeveer tien jaar als pionierster gediend. Wat was het een geestelijk hoogtepunt dat ik in de zomer van 1993 met haar dat geweldige internationale congres in Moskou kon bijwonen! Kort daarna, tijdens een vakantie in Senegal (Afrika), kwam Lois om het leven toen zij in de oceaan aan het zwemmen was. De liefde en de goedheid van onze Afrikaanse broeders en de zendelingen waren een enorme troost voor mij toen ik naar Senegal reisde om haar begrafenis te regelen. Wat verlang ik ernaar Lois in de opstanding terug te zien! — Johannes 5:28, 29.

Ik ben dankbaar dat ik al ruim veertig jaar de loyale steun van een liefdevolle metgezellin ondervind. Ja, ondanks mijn verdriet en mijn zorgen is Jehovah’s liefderijke goedheid aangenaam geweest en heeft het leven de moeite waard gemaakt. Mijn hart wordt ertoe bewogen om met de woorden van de psalmist over onze God, Jehovah, te zeggen: „Want uw liefderijke goedheid is beter dan het leven, mijn eigen lippen zullen zich prijzend over u uitlaten.” — Psalm 63:3.

[Illustratie op blz. 26]

Wij beten de spits af in de prediking met de grammofoon

[Illustratie op blz. 26]

Mijn ouders in 1936

[Illustratie op blz. 26]

Straatwerk in België in 1948

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen