Wezen en weduwen helpen
1 Een van de vereisten van de ware aanbidding is „voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking” (Jak. 1:27). in de vele gemeenten van Jehovah’s volk zijn er letterlijke weduwen en wezen die de liefdevolle aandacht nodig hebben, waartoe de discipel Jakobus ons ook aanmoedigt. Maar er zijn ook anderen in de gemeente die liefdevolle consideratie en hulp nodig hebben.
2 De problemen waaraan deze personen het hoofd moeten bieden, verschillen aanzienlijk. Sommige weduwen moeten misschien werelds werk doen en terzelfder tijd voor hun huis zorgen en hun kinderen hulp en leiding verschaffen. Hun schema kan dientengevolge zo veeleisend zijn dat deze zusters ’s avonds volkomen uitgeput zijn. Andere weduwen zijn misschien op leeftijd en hebben met ernstige gezondheids- en financiële problemen te kampen. Weer anderen, die mogelijk betrekkelijk gezond zijn en het financieel redelijk goed hebben, voelen zich misschien eenzaam en terneergeslagen. Zusters met een ongelovige echtgenoot voelen zich wellicht ontmoedigd omdat zij geen geestelijke omgang met hun man kunnen hebben. Niettemin dienen zij te trachten hun man door hun godvruchtige gedrag te winnen (1 Petr. 3:1, 2). Wat vader- en/of moederloze kinderen betreft, velen voelen het gemis van een ouder heel sterk. Vooral jongens in de tienerleeftijd kunnen het er moeilijk mee hebben als ze persoonlijke problemen met hun moeder moeten bespreken. In geval de vader een ongelovige is, kan het zijn dat de kinderen onschriftuurlijke raad krijgen of dat ze het hoofd moeten bieden aan spot en misschien zelfs mishandeling, maar toch zijn zij hun vader gepaste gehoorzaamheid verschuldigd. — Ef. 6:1-3.
HOE WIJ HEN KUNNEN HELPEN
3 Het is duidelijk dat onder al degenen in ons midden die geholpen moeten worden, vooral de wezen en weduwen aanmoediging en opbouwende hulp nodig hebben. Wil iemand van ons een bron van aanmoediging of hulp voor al deze behoeftigen zijn, dan moeten we weten wat hun situatie is. Maar hoe kunnen wij bepalen welke hulp en aanmoediging gewaardeerd zou worden, aangezien zij hun problemen en diepste gevoelens niet openlijk met de hele gemeente bespreken? Dit kan gewoonlijk niet gedaan worden door rechtstreeks te vragen: „Is er iets wat ik voor je doen kan? Heb je iets nodig?” Niettemin kunnen wij heel wat over hun ware situatie leren door hen gade te slaan en naar de opmerkingen te luisteren die zij af en toe maken. Gelaatsuitdrukkingen en tekenen van vermoeidheid kunnen ons bijvoorbeeld heel veel vertellen. Hoe vaker wij in de Koninkrijkszaal, in de velddienst of bij hen of onszelf thuis met hen spreken des te beter wij hun werkelijke behoeften zullen leren kennen. Wij dienen het natuurlijk te vermijden dat wij ons met hun zaken bemoeien.
4 Na te hebben vastgesteld op welke terreinen hulp en aanmoediging nodig is en gewaardeerd zou worden, dienen we deze ook naar vermogen te bieden. Het kan een kwestie zijn van hulp te bieden met het schoonmaken van het huis, de was of het doen van boodschappen. Soms kan materiële hulp in de vorm van geld, kleding of voedsel passend zijn. (Vergelijk 1 Timótheüs 5:3-10; 1 Joh. 3:17, 18.) Het kan heel aanmoedigend zijn wanneer je personen die in behoeftige omstandigheden verkeren uitnodigt om je in het bijbelstudiewerk of op nabezoeken, alsook in andere takken van de velddienst, te vergezellen. Hen bij heilzame, gezellige activiteiten te betrekken, kan eveneens nuttig zijn om in hun behoefte aan gezelschap te voorzien. — Luk. 14:12-14.
5 Natuurlijk moet een persoon ervoor oppassen dat hij zijn aandacht niet opdringt aan iemand die zich niet bijzonder tot hem aangetrokken voelt. Wanneer een broeder zich werkelijk om een jongen bekommert die zich in een ongelukkige omstandigheid bevindt en hij dit door zijn oprechte hartelijkheid en belangstelling toont zal de jongen hier gewoonlijk mettertijd op reageren. De verhouding zal zich op natuurlijke wijze ontwikkelen, misschien zonder dat de broeder of de jongen er iets over hoeven te zeggen. Zij kunnen het bijvoorbeeld werkelijk prettig gaan vinden om in de velddienst met elkaar te werken en gedachten en ervaringen uit te wisselen. Hoewel de broeder nooit werkelijk de rol van de vader van de jongen kan vervullen, kan hij een vertrouwelijke vriend zijn. Vanwege het leeftijdsverschil, is hij wellicht als een vader, maar hij realiseert zich terecht dat zijn rol eigenlijk meer met die van een oudere broer overeenkomt.
6 Hoeveel iemand precies kan doen, hangt natuurlijk van de omstandigheden af. Een ongehuwde broeder kan bijvoorbeeld beperkt zijn in hetgeen hij zou kunnen doen om een weduwe en haar kinderen te helpen, ten einde geen verkeerde indruk te wekken. Anderzijds dienen dergelijke weduwen de aandacht die iemand aan hun kinderen schenkt, niet als blijk van belangstelling in hen persoonlijk als eventuele huwelijkspartner te bezien. Vaak is het het beste wanneer zusters weduwen helpen of wanneer een echtpaar dit met elkaar doet. En verlenen wij hulp aan kinderen die niet door hun ouders worden vergezeld, dan moeten wij bovendien de gevoelens van hun eigen ouders in aanmerking nemen en ouderlijke invloed en leiding niet ondermijnen.
7 Evenals in het geval van alle andere leden van de gemeente, kunnen wij een bron van aanmoediging zijn voor wezen en weduwen en anderen die onder moeilijkheden gebukt gaan, als wij maar oog hebben voor hun behoeften en er, in de mate dat onze omstandigheden dit toelaten, op reageren. Waar het om gaat is dat wij de vermaning van de apostel Petrus ter harte nemen: „Hebt . . . intense liefde voor elkaar.” — 1 Petr. 4:8.