9 Abi̱saï, de zoon van Zeru̱ja,+ zei tegen de koning: ‘Hoe durft die dode hond+ mijn heer de koning te vervloeken?+ Laat me naar hem toe gaan en zijn hoofd eraf slaan.’+
9 Abi̱saï, de zoon van Zeru̱ja,+ zei tegen de koning: ‘Hoe durft die dode hond+ mijn heer de koning te vervloeken?+ Laat me naar hem toe gaan en zijn hoofd eraf slaan.’+