2 Ook op de tweede dag zei de koning tegen Esther terwijl de wijn werd geschonken: ‘Wat wil je vragen, koningin Esther? Het zal je gegeven worden. En wat is je verzoek? Al is het de helft van mijn koninkrijk, ik zal het je geven!’+
2 De koning zei nu ook op de tweede dag tijdens het wijnfeestmaal tot E̱sther:+ „Wat is uw bede,+ o koningin E̱sther? Ja, ze worde u gegeven.+ En wat is uw verzoek? Tot de helft van het koningschap+ — ja, het worde ingewilligd!”