3 De koning zei: ‘Is er nog iemand over van het huis van Saul voor wie ik loyale liefde kan tonen zoals God wil?’ Zi̱ba antwoordde: ‘Er is nog één zoon van Jonathan. Hij is aan beide voeten verlamd.’+
3 Vervolgens zei de koning: „Is er niemand meer van het huis van Saul, opdat ik de liefderijke goedheid van God jegens hem kan betrachten?”+ Hierop zei Zi̱ba tot de koning: „Er is nog een zoon van Jo̱nathan, [hij is] kreupel aan [beide] voeten.”+