5 ‘Pak de jongen, Absalom, niet te hard aan. Doe het voor mij’,+ gebood de koning aan Joab, Abi̱saï en I̱ttai. Alle mannen hoorden dat de koning dit bevel aan de hoofden gaf.
5 Vervolgens gebood de koning Jo̱ab en Abi̱saï en I̱ttai, en zei: „Behandelt ter wille van mij de jonge man A̱bsalom met zachtheid.”+ En al het volk zelf hoorde hoe de koning aan alle oversten bevel gaf inzake A̱bsalom.