-
Johannes 7:35Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
-
-
35 Toen zeiden de Joden tegen elkaar: ‘Waar wil deze man dan naartoe, dat we hem niet zullen vinden? Hij is toch niet van plan naar de Joden te gaan die onder de Grieken verstrooid zijn en de Grieken te onderwijzen?
-
-
Aantekeningen Johannes — Hoofdstuk 7Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
-
-
de Joden: In deze context waar de overpriesters en de farizeeën worden vermeld (Jo 7:32, 45), slaat dit woord blijkbaar op de Joodse autoriteiten of religieuze leiders. (Zie aantekening bij Jo 7:1.)
de Joden (...) die (...) verstrooid zijn: Lett.: ‘de verstrooiing’. In deze context slaat het Griekse woord diaspora op Joden die buiten Israël wonen. Deze diaspora of verstrooiing ontstond doordat de Joden werden gedeporteerd door volken die hun land veroverden — eerst door de Assyriërs in de achtste eeuw v.Chr. en daarna door de Babyloniërs in de zevende eeuw v.Chr. (2Kon 17:22, 23; 24:12-17; Jer 52:28-30). Slechts een overblijfsel van de ballingen ging terug naar Israël, de rest bleef verspreid wonen (Jes 10:21, 22). In de vijfde eeuw v.Chr. waren er blijkbaar Joodse gemeenschappen in alle 127 provincies van het Perzische Rijk (Es 1:1; 3:8). De uitdrukking hier in Jo 7:35 duidt specifiek op degenen die onder de Grieken verstrooid waren. In de eerste eeuw waren er Joodse bevolkingsgroepen in veel Griekssprekende gemeenschappen buiten Israël, bijvoorbeeld in Syrië, Klein-Azië en Egypte, en ook in het Europese deel van het Romeinse Rijk, waaronder Griekenland en Rome. Pogingen van de Joden om bekeerlingen te maken hadden tot gevolg dat na verloop van tijd veel mensen enige kennis hadden van Jehovah en van de wet die hij aan de Joden had gegeven (Mt 23:15). Voor Pinksteren in het jaar 33 waren er Joden en proselieten uit heel veel landen naar Jeruzalem gekomen, waar ze het goede nieuws over Jezus hoorden. De verstrooiing van de Joden door het hele Romeinse Rijk droeg dan ook bij tot de snelle verspreiding van het christendom.
-