34 Maar de mensen zeiden: ‘We hebben uit de wet gehoord dat de Christus eeuwig blijft.+ Hoe kunt u dan zeggen dat de Mensenzoon opgeheven moet worden?+ Wie is die Mensenzoon?’
34 Daarom antwoordde de schare hem: „Wij hebben uit de Wet gehoord dat de Christus in eeuwigheid blijft;+ en hoe kunt gij dan zeggen dat de Zoon des mensen omhooggeheven moet worden?+ Wie is deze Zoon des mensen?”+