-
Aantekeningen Johannes — Hoofdstuk 14Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
-
-
Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien: Filippus lijkt met zijn verzoek in Jo 14:8 Jezus te vragen zijn discipelen een zichtbare manifestatie van God te geven, zoiets als Mozes, Elia en Jesaja in een visioen hadden gehad (Ex 24:10; 1Kon 19:9-13; Jes 6:1-5). Aanbidders van God die zulke visioenen kregen zagen niet rechtstreeks God zelf (Jo 1:18). In plaats daarvan zagen ze Gods glorie via een engel die hem vertegenwoordigde of via een andere manifestatie van zijn macht (Ex 33:17-23). Uit Jezus’ antwoord blijkt dat Filippus al iets beters had gezien dan zo’n visioen van God. Omdat Jezus de persoonlijkheid van zijn Vader volmaakt weerspiegelde, was het voor iemand die Jezus zag alsof hij God zelf zag (Mt 11:27). De discipelen hadden ‘de Vader gezien’ in de zin dat ze Gods persoonlijkheid, wil en voornemen zagen door wat Jezus deed en zei. Dus als de Bijbel Jezus beschrijft — de liefde voor zijn vrienden, het medelijden dat hem ertoe aanzette anderen te genezen, de empathie waardoor hij zijn tranen de vrije loop liet en zijn krachtige onderwijs — dan zou de lezer zich kunnen voorstellen dat Jezus’ Vader, Jehovah, die dingen doet en zegt (Mt 7:28, 29; Mr 1:40-42; Jo 11:32-36).
-